Einde inhoudsopgave
Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië
Artikel 4d
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2002
- Bronpublicatie:
27-09-2001, Stb. 2001, 481 (uitgifte: 01-11-2001, kamerstukken: 27472)
- Inwerkingtreding
01-01-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-09-2001, Stb. 2001, 481 (uitgifte: 01-11-2001, kamerstukken: 27472)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Sociale zekerheid algemeen / Bijzondere onderwerpen
1.
De uitkeringen, waartoe het Rijk uit hoofde van of krachtens deze wet gehouden is, worden, behoudens het bepaalde in lid 4, vastgesteld en toegekend door of namens Onze Minister.
2.
Over de in lid 1 bedoelde uitkeringen zijn door de betrokkene volgens de terzake op 5 Augustus 1949 van kracht zijnde regelingen bijdragen verschuldigd voor de eigen pensioenen en op de voet van het bepaalde in artikel 4a voor de weduwenpensioenen en wezenonderstanden.
3.
De nominale bedragen van de onderstand bij wijze van pensioen, bedoeld sub B van de afvloeiingsvoorwaarden, zomede van de blijvende onderstand, bedoeld in artikel 12 van de wet van 21 December 1951 (Stb. 592), worden naar boven afgerond tot het naastbijliggende veelvoud van een halve euro of halve rupiah. De nominale bedragen van andere periodieke uitkeringen worden naar boven afgerond tot het naastbijliggende veelvoud van één euro of één rupiah.
4.
De periodieke uitkeringen aan buiten het grondgebied van de Republiek Indonesië gevestigde weduwen en wezen, uit hoofde van of krachtens de in artikel 4 van deze wet gegeven garantie, worden met inachtneming van de door of namens Onze Minister te geven aanwijzingen toegekend door de Raad van Beheer van de Pensioenstichting ten laste van die stichting.