Einde inhoudsopgave
Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië
Artikel 4a
Geldend
Geldend vanaf 24-07-1954. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 03-06-1950
- Bronpublicatie:
07-07-1954, Stb. 1954, 312 (uitgifte: 01-01-1954, kamerstukken: 3310 )
- Inwerkingtreding
24-07-1954, terugwerkend tot: 03-06-1950
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-07-1954, Stb. 1954, 312 (uitgifte: 01-01-1954, kamerstukken: 3310 )
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Sociale zekerheid algemeen / Bijzondere onderwerpen
1.
Bij beëindiging van het dienstverband onder toekenning van een uitkering krachtens artikel 2 of 2a behoudt de overheidsdienaar in vaste dienst voor zijn weduwe en wezen recht op pensioen onderscheidenlijk onderstand ten laste van de Pensioenstichting op de voet van de rechten en verplichtingen, verbonden aan het verplichte deelgenootschap in een der voormalige Weduwen- en Wezenfondsen of van het voormalige Europees Locaal Pensioenfonds, zulks gerekend van de datum van die beëindiging.
2.
Wanneer de door een overheidsdienaar in vaste dienst terzake van de dienstbeëindiging genoten inkomsten blijvend ophouden, is van dat tijdstip af het bepaalde in het vorige lid alleen van toepassing, indien door de Pensioenstichting van de betrokken overheidsdienaar het verzoek daartoe wordt ontvangen binnen zes maanden nadat die inkomsten hebben opgehouden dan wel, indien deze termijn bij de inwerkingtreding van deze wet reeds geheel of ten dele is verstreken, binnen zes maanden na die inwerkingtreding. In dit geval worden de door hem verschuldigde bijdragen, behoudens het bepaalde in de volgende leden, berekend over de laatstelijk terzake van die dienstbeëindiging genoten inkomsten.
3.
In het geval bedoeld in het vorige lid zijn de bepalingen inzake het voldoen van de bijdragen, het bepalen van de bijdrage naar de grondslag van een fictief pensioen, het ophouden of de opzegging van het deelgenootschap, zoals die golden voor het vrijwillig deelgenootschap in de voormalige in lid 1 genoemde fondsen, van overeenkomstige toepassing.
4.
De vaststelling van het bedrag van de ingevolge dit artikel verschuldigde bijdragen, van de wijze van voldoening daarvan en hetgeen overigens ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel nodig is, geschiedt door de Raad van Beheer van de Pensioenstichting. Over bijdragen, welke ingevolge het in werking treden van deze wet alsnog verschuldigd zijn, is geen rente verschuldigd.
5.
In de gevallen, waarin in de regelingen op het gebied van weduwen- en wezenuitkeringen bevoegdheden tot afwijking van die regelingen of tot het treffen van een afzonderlijke voorziening waren voorbehouden aan de Kroon of aan de Gouverneur-Generaal, worden deze bevoegdheden met betrekking tot de buiten het grondgebied van de Republiek Indonesië gevestigde weduwen en wezen uitgeoefend door de Raad van Beheer van de Pensioenstichting na voorafgaande goedkeuring van Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en van Financiën.