Einde inhoudsopgave
Voorschrift Vreemdelingen 2000
Artikel 4.38
Geldend
Geldend vanaf 06-01-2014
- Bronpublicatie:
13-12-2013, Stcrt. 2013, 35683 (uitgifte: 23-12-2013, regelingnummer: 463556)
- Inwerkingtreding
06-01-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-12-2013, Stcrt. 2013, 35683 (uitgifte: 23-12-2013, regelingnummer: 463556)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Grensbewaking
Vreemdelingenrecht / Verblijf
Vreemdelingenrecht (V)
1.
De referent van een vreemdeling die in Nederland verblijft of wil verblijven in het kader van verblijf als familie- of gezinslid, neemt met betrekking tot de vreemdeling wiens referent hij is in de administratie op:
- a.
indien er sprake is van een huwelijk tussen de referent en vreemdeling, de gelegaliseerde huwelijksakte;
- b.
indien er sprake is van toelating van een partner, de gelegaliseerde ongehuwdverklaring van de vreemdeling;
- c.
indien er sprake is van toelating van een kind, de gelegaliseerde geboorteakte;
- d.
indien het rechtmatig gezag bij de toelating is aangetoond, de gelegaliseerde bescheiden waaruit het rechtmatig gezag van de ouder over het kind blijkt;
- e.
bewijsstukken waaruit blijkt dat de referent zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.
De referent van een minderjarige vreemdeling die ter adoptie in Nederland verblijft of wil verblijven in het kader van verblijf als familie- of gezinslid, neemt met betrekking tot de vreemdeling wiens referent hij is of was in de administratie op:
- a.
het document waaruit de identiteit van de minderjarige vreemdeling blijkt;
- b.
de gelegaliseerde bescheiden waaruit blijkt dat de afstand door de ouder(s) van de minderjarige vreemdeling naar behoren is geregeld;
- c.
het gelegaliseerde bewijs van instemming van de daartoe bevoegde autoriteiten in het land van herkomst met opneming van de vreemdeling door de referent in zijn gezin.
3.
De referent van een minderjarige vreemdeling die in afwachting van het onderzoek naar de geschiktheid van de referent als adoptieouder in Nederland verblijft of wil verblijven in het kader van verblijf als familie- of gezinslid, neemt met betrekking tot de vreemdeling wiens referent hij is of was in de administratie op:
- a.
het document waaruit de identiteit van de minderjarige vreemdeling blijkt;
- b.
de gelegaliseerde bescheiden waaruit blijkt dat de ouders van het kind, of als deze zijn overleden of een onbekende verblijfplaats hebben, de autoriteiten van het land van herkomst vóór de komst naar Nederland hebben ingestemd met het vertrek van de vreemdeling en met de opneming van het kind ter adoptie in het gezin van de referent.
4.
De referent van een minderjarige vreemdeling die als pleegkind in Nederland verblijft of wil verblijven in het kader van verblijf als familie- of gezinslid, neemt met betrekking tot de vreemdeling wiens referent hij is of was in de administratie op:
- a.
de gelegaliseerde bescheiden waaruit de familierechtelijke relatie tussen de vreemdeling en referent blijkt;
- b.
de gelegaliseerde bescheiden waaruit blijkt dat de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger(s) alsmede, indien het recht van het land van herkomst dit vereist, de autoriteiten van het land van herkomst, instemmen met het verblijf van het kind in het gezin van de referent;
- c.
bewijsstukken waaruit blijkt dat de referent zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;
- d.
de gelegaliseerde bescheiden waaruit blijkt dat de referent het gezag heeft over het kind.
5.
Van het vereiste van legalisatie zijn vrijgesteld:
- a.
stukken die vallen onder een verdrag dat voorziet in vrijstelling of afschaffing van legalisatie en die afkomstig zijn uit een land dat partij is bij het betreffende verdrag;
- b.
afschriften en uittreksels van akten van de burgerlijke stand, opgemaakt en afgegeven in Indonesië, Nieuw Guinea of Suriname, voordat deze landen op 27 december 1949, 1 oktober 1962 onderscheidenlijk 25 november 1975 de onafhankelijkheid verkregen; en
- c.
uit het buitenland afkomstige stukken, overgelegd door een in Nederland woonachtig persoon die met betrekking tot hetzelfde rechtsfeit reeds eerder een gelegaliseerd stuk heeft overgelegd dat de basis heeft gevormd voor het opmaken van een akte van de burgerlijke stand in Nederland of voor de opname van gegevens over de betreffende persoon in de BRP, voorzover het later overgelegde niet-gelegaliseerde stuk inhoudelijk overeenstemt met de op grond van het eerder overgelegde gelegaliseerde stuk in de akte of in de BRP opgenomen gegevens en het latere stuk overeenstemt met het gelegaliseerde stuk.