Einde inhoudsopgave
Binnenvaartregeling
Bijlage 3.9 Technische eisen voor patrouillevaartuigen
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2024
- Bronpublicatie:
09-02-2024, Stcrt. 2024, 4340 (uitgifte: 16-02-2024, regelingnummer: IENW/BSK-2023/921922)
- Inwerkingtreding
01-04-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-02-2024, Stcrt. 2024, 4340 (uitgifte: 16-02-2024, regelingnummer: IENW/BSK-2023/921922)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
als bedoeld in artikel 3.4, derde lid, onderdeel h
Hoofdstuk 1
Artikel 1
1
Deze bijlage is van toepassing op patrouillevaartuigen met een lengte van 20 meter of meer.
2
Onverminderd het in deze bijlage bepaalde voldoen patrouillevaartuigen aan ES-TRIN.
3
Onverminderd het in deze bijlage bepaalde voldoen patrouillevaartuigen met als taak rampenbestrijding, zoals brandblusvaartuigen, bovendien aan de door de minister met betrekking tot een bepaald schip vastgestelde aanvullende eisen, afhankelijk van de beoogde inzet en het vaargebied.
Hoofdstuk 2
Artikel 2
1
Patrouillevaartuigen zijn uitgerust met ten minste één bijboot of één automatisch opblaasbaar reddingvlot.
2
Het automatisch opblaasbaar reddingvlot wordt aan beide scheepszijden op een gemakkelijke en veilige wijze te water gelaten en is zodanig opgesteld dat het ongehinderd kan opdrijven, opblazen en vrij van het schip kan komen bij het onderwater geraken van de opstelplaats.
3
Het automatisch opblaasbaar reddingvlot is groot genoeg om alle zich regelmatig aan boord bevindende personen op te nemen.
4
Het automatisch opblaasbaar reddingvlot bevat ten minste de volgende uitrusting:
- a.
een stel drijvende roeiriemen;
- b.
een werplijn met een lengte van ten minste 30 m; en
- c.
een hoosvat.
5
Het automatisch opblaasbaar reddingvlot wordt jaarlijks gekeurd conform opgave fabrikant. Een bewijsstuk van de keuring.
Artikel 3
Artikel 4.05 van ES-TRIN is niet van toepassing.
Artikel 4
Bij open patrouillevaartuigen waarvan de voortstuwingsmotor in een open kuip staat opgesteld, behoeft het verblijf niet gasdicht van deze ruimte gescheiden te zijn. De motor is geheel omsloten door een brandvertragende omkasting.
Artikel 5
Patrouillevaartuigen behoeven geen hekanker te hebben.
Artikel 5a
Patrouillevaartuigen worden uitgezonderd van de eisen op grond van artikel 14.02, vierde lid, van ES-TRIN, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a.
aan de zijkanten van het stuurhuis waar zich geen relingen bevinden, is een veiligheidsrail aangebracht waarmee de bemanning zich veilig over dek kan verplaatsen;
- b.
aan dek zijn duidelijk zichtbare borden aangebracht, waarop instructies goed zichtbaar zijn voor de bemanning met betrekking tot het dragen van het veiligheidsharnas en het aankoppelen van de vanglijn; en,
- c.
het werken met een veiligheidsrail en de periodieke training hiermee in de werkprocedures voor de bemanning wordt opgenomen.
Hoofdstuk 3. Aanvullende eisen aan de uitrusting voor patrouillevaartuigen op zone 2
Artikel 6
1
Onverminderd de voorgeschreven uitrusting in de artikelen 13.02 tot en met 13.08 van ES-TRIN hebben patrouillevaartuigen de volgende uitrusting aan boord:
- a.
een gecompenseerd kompas;
- b.
bijgewerkte zeekaarten van de gebieden waar het schip vaart;
- c.
geschikte middelen voor het kaartpassen;
- d.
geschikte middelen voor het bepalen van de waterdiepte;
- e.
een radiotelefonie-installatie waardoor gesprekken in het openbare verkeer mogelijk zijn;
- f.
drie valschermsignalen.
2
Onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede tot en met vijfde lid, is elk reddingvlot uitgerust met:
- a.
twee valschermsignalen; en
- b.
drie handstakellichten.
Hoofdstuk 4. Technische voorschriften voor patrouillevaartuigen die geschikt zijn om ligplaats te nemen langszijde van schepen die gevaarlijke stoffen vervoeren
Artikel 7
Onverminderd het in deze bijlage bepaalde voldoen patrouillevaartuigen aan de voorschriften van deze dit hoofdstuk indien zij gebouwd of bestemd zijn om ligplaats te nemen langszijde van:
- a.
schepen die ingevolge de desbetreffende bepalingen van de scheepvaartreglementen moeten zijn voorzien van één of meer blauwe lichten dan wel één of meer blauwe kegels of een seinvlag B dan wel een rood licht;
- b.
schepen die gevaarlijke stoffen als bedoeld in bijlage 1 van de VBG vervoeren, maar die niet de verplichting hebben, bedoeld onder a.
Artikel 8
1
Patrouillevaartuigen die geschikt zijn om ligplaats te nemen langszijde van schepen bedoeld in artikel 7, onderdelen a en b, voldoen aan de voorschriften genoemd in 7.1.2.19.1, tweede volzin, van Bijlage 1 bij de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen, met uitzondering van voorschrift 8.1.5.1 (voor zover dat betrekking heeft op het voorschrift betreffende de aanwezigheid van de giftigheidsmeter aan boord), en met dien verstande dat:
- a.
indien de scheepsromp uit aluminium is vervaardigd moet de machinekamer en andere brandgevaarlijke ruimten A-30 geïsoleerd zijn;
- b.
indien in een voorschrift van naar de laadruimen of de beschermde zone gerichte openingen wordt gesproken hiermee alle openingen van de dienstruimten, de accommodatie of het stuurhuis worden bedoeld;
- c.
indien in een voorschrift van beschermde zone wordt gesproken hiermee het buitendek van het schip wordt bedoeld;
- d.
indien in een voorschrift een afstand wordt vermeld, deze geldt horizontaal gemeten vanaf de scheepshuid;
- e.
bij een scheepsbreedte van minder dan 4,00 m de in de voorschriften 9.1.0.31.2, 9.1.0.34.1 en 9.1.0.41.1 genoemde openingen zich op het hart van het schip bevinden.
2
De schepen, bedoeld in het eerste lid, voldoen tevens aan de volgende voorschriften genoemd in Bijlage 1 bij de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen:
- a.
8.1.2.2 (d) tot en met (f);
- b.
9.3.3.0.3.1;
- c.
9.3.3.10.1 en 9.3.3.10.4;
- d.
9.3.3.12.4.b, met dien verstande dat de aanzuigopeningen niet ten minste 6,00 m van de beschermde zone verwijderd hoeven te zijn, maar zich op het hart van het schip moeten bevinden;
- e.
9.3.3.12.6, met dien verstande dat de genoemde afstand geldt horizontaal gemeten vanaf de scheepshuid;
- f.
9.3.3.17.3;
- g.
9.3.3.31.5;
- h.
9.3.3.51 (a) tot en met (d);
- i.
9.3.3.52.1, met dien verstande dat het hier uitsluitend elektrische toestellen aan dek betreft welke moeten voldoen aan de ‘beperkt explosieveilige’ uitvoering;
- j.
9.3.3.52.3 en 9.3.3.52.6; en
- k.
9.3.3.52.9.
3
De schepen, bedoeld in het eerste lid, worden voorzien van een aantekening onder punt 52 van het Uniebinnenvaartcertificaat met de vermelding dat het certificaat tevens is uitgereikt op grond van artikel 8 van Bijlage 3.9 bij deze Regeling en dat het schip geschikt is om ligplaats te nemen langszijde van tankschepen tijdens het laden, lossen en ontgassen tijdens stilliggen, die een seinvoering met één blauwlicht dan wel met één blauwe kegel of een seinvlag B dan wel een rood licht voeren, of langszijde van schepen die een seinvoering met twee of drie blauwe lichten dan wel met twee of drie blauwe kegels of een seinvlag B dan wel een rood licht voeren.
Artikel 9
Vervallen.
Artikel 10
1
Het is verboden om te roken, vuur te maken of onbeschermd licht te hebben aan boord van patrouillevaartuigen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, bij het ligplaats nemen langszijde de in dat artikel genoemde schepen.
2
De in het eerste lid bedoelde instructies worden op een geschikte plaats in het stuurhuis aangebracht.
3
Op een geschikte plaats in het stuurhuis zijn voorts instructies aanwezig, waarin is vermeld dat:
- a.
tijdens het ligplaats nemen langszijde van schepen als bedoeld in het derde lid tevens alle toegangen vanaf dek en alle openingen van ruimten naar de buitenlucht gesloten zijn, met uitzondering van:
- 1°
aanzuigopeningen van in bedrijf zijnde motoren;
- 2°
ventilatieopeningen van machinekamers, indien de motoren in bedrijf zijn;
- 3°
ventilatieopeningen van een overdrukinstallatie als bedoeld in 9.3.3.12.4.b); en
- 4°
ventilatieopeningen, die zijn voorzien van een gasdetectieinstallatie als bedoeld in 9.3.3.12.4.b);
- b.
na het aanspreken van de in onderdeel a, onder 4°, genoemde gasdetectie-installatie alle apparatuur aan boord welke niet voldoet aan de uitvoering beperkt explosieveilig, wordt uitgeschakeld en de ventilatieopeningen worden gesloten;
- c.
tijdens het ligplaats nemen langszijde van schepen tevens toegangen en openingen slechts indien noodzakelijk voor korte tijd met toestemming van de schipper mogen worden geopend; en
- d.
na het verlaten van de ligplaats de van dek af toegankelijke ruimten worden geventileerd op zodanige wijze dat geen gevaar voor de omgeving bestaat.
Hoofdstuk 5. Vrijwillig onderzoek
Artikel 11
Patrouillevaartuigen met een lengte korter dan 20 meter die zich ter onderzoek aanbieden voldoen aan deze bijlage met uitzondering van het bepaalde in dit hoofdstuk.
Artikel 12
Patrouillevaartuigen zijn voorzien van of worden bij vervanging van de bestaande loopplank uitgerust met een loopplank in overeenstemming met artikel 13.02, derde lid, onderdeel d, ES-TRIN.
Artikel 13
Patrouillevaartuigen zijn uitgerust met één of twee boegankers waarvan het totale gewicht P in kg wordt berekend met de formule:P = C × B × T
In deze formule betekent:
B: de grootste breedte van het schip in m;
T: de grootst toegelaten diepgang van het schip in m.
C: een coëfficiënt, te bepalen aan de hand van de formule:C = 15 + (L − 15) × 1,5
In deze formule betekent:
L: de grootste lengte van het schip in m, het roer en de boegspriet niet inbegrepen.
Voor de waarde van C mag niet minder dan 15 worden genomen.
Artikel 14
De veiligheidsafstand van patrouillevaartuigen bedraagt niet minder dan:
- a.
voor schepen die geen schottendek hebben, tot het laagste punt van de bovenkant van het scheepsboord:
in zone 2 : 0,80 m,
in zone 3 : 0,50 m,
in zone 4 : 0,40 m;
- b.
tot niet waterdicht afsluitbare openingen
in zone 2 : 0,60 m,
in zone 3 : 0,30 m,
in zone 4 : 0,30 m;
- c.
tot de onderzijde van poorten en ramen, die zich in de scheepshuid bevinden
in zone 2 : 0,30 m,
in zone 3 : 0,25 m,
in zone 4 : 0,20 m.
Hoofdstuk 6. Overgangsbepalingen
Artikel 15
1
In artikel 16 wordt onder bestaande patrouillevaartuigen verstaan:
patrouillevaartuigen waarvan op 1 januari 1995:
- a.
de bouw is voltooid,
- b.
de kiel is gelegd dan wel de bouw zich in een daarmee vergelijkbaar stadium bevindt, of
- c.
het bouwcontract is afgesloten en binnen een jaar nadien is aangevangen met de bouw.
2
In artikel 17 wordt onder bestaande patrouillevaartuigen verstaan:
Patrouillevaartuigen waarvoor na 1 januari 1995, doch voor 15 maart 1998 een geldig Certificaat van Goedkeuring als bedoeld in bijlage 1 van de VBG is afgegeven.
Artikel 16
1
Bestaande patrouillevaartuigen waarvoor voor 11 oktober 1988 een certificaat was afgegeven op basis van de bij beschikking van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 7 april 1976, nr. V/Z 121195, van kracht geworden ‘Veiligheidsnormen en voorschriften voor Rijksvaartuigen 1976’, mogen, in afwijking van de overeenkomstige bepalingen van hoofdstuk 2 tot en met 7, voldoen aan de volgende regels:
- a.
de romp en opbouw of dekhuizen inclusief stuurhuizen kunnen permanent waterdicht gesloten worden, waarbij het gebruik van houten deuren niet is toegestaan;
- b.
luchtpijpen op droge tanks, met inbegrip van pieken, waarin zich apparatuur bevindt die niet beperkt explosieveilig is uitgevoerd, zijn waterdicht afsluitbaar, waarbij automatische afsluitmiddelen niet zijn toegestaan, tenzij deze tevens met de hand gesloten kunnen worden, en afsluitmiddelen waar nodig van een standaanwijzing zijn voorzien;
- c.
de schoorstenen van kachels worden tot ten minste 2 m boven het blootgestelde dek opgetrokken;
- d.
de voor het bedrijf noodzakelijke motoren zuigen hun verbrandingslucht direct van buiten aan, waarbij wordt voorkomen dat bij afsluiting van de luchttoevoer lucht wordt aangezogen via de motorkamer;
- e.
de inlaatmonden van de voor het bedrijf noodzakelijke motoren zijn beschermd opgesteld en bevinden zich ten minste 1 m hoger dan de voeler van de explosiemeter;
- f.
in de aanzuigleidingen voor de verbrandingslucht van de voortstuwingsmotoren en eventuele voor het bedrijf noodzakelijke hulpmotoren zijn vanuit het stuurhuis bedienbare afsluitinrichtingen, in de vorm van een klep of een zogenoemde noodstop direct op de motor of motoren, aangebracht, waarbij de voortstuwingsmotoren vanuit het stuurhuis ook weer in bedrijfsconditie kunnen worden gesteld;
- g.
de door alarmen gecontroleerde temperatuur van de afvoergassen mag bij het verlaten van de uitlaat niet hoger zijn dan:
- 1°
100 °C indien de uitlaat zich onder het niveau van het vrijboorddek bevindt, en
- 2°
200 °C indien de uitlaat zich op een hoger niveau bevindt;
- h.
om te kunnen voldoen aan het bepaalde in onderdeel g, onder 1°, worden watergeïnjecteerde uitlaten toegepast;
- i.
de elektrische installatie aan dek is beperkt explosieveilig uitgevoerd;
- j.
ook voor installaties met een spanning van minder dan 50 Volt zijn aan dek de normaal niet onder spanning staande metaaldelen van elektrische apparatuur, alsmede metalen mantels van kabels, geaard, met uitzondering van de onderdelen welke als gevolg van de wijze van aanbrengen met de scheepsromp metallisch zijn verbonden;
- k.
de elektrische installatie aan dek welke niet nodig is voor de navigatie, behoeft niet beperkt explosieveilig te zijn, wanneer deze vanuit het stuurhuis met één schakelaar spanningloos kan worden gemaakt;
- I.
de voor de conservering te gebruiken verfsoort voor de romp boven de waterlijn, opbouw en toebehoren, mag bij stootbelasting geen vonken veroorzaken;
- m.
op dekniveau rondom het vaartuig is ten minste één berghout aanwezig, waarbij berghouten en apostelen vonkvrij zijn uitgevoerd;
- n.
voor alle aan boord aanwezige personen zijn vluchtmaskers, die zijn voorzien van een gebruiksinstructie, aanwezig;
- o.
vluchtmaskers voldoen aan de volgende eisen:
- 1°
de werking is onafhankelijk van de omgevingsatmosfeer,
- 2°
de werkingsduur is ten minste 15 minuten, en
- 3°
het masker is van een door de minister goedgekeurd type;
- p.
ter controle op de aanwezigheid van een mogelijk explosief gasmengsel buiten het vaartuig is een explosiemeter aan boord aanwezig die:
- 1°
vast is aangebracht met zowel optisch als akoestisch alarm nabij de stuurstand,
- 2°
bij het wegvallen van de normale spanning automatisch op een noodstroomcircuit overschakelt, tenzij de meter wordt gevoed door een batterij, en
- 3°
van een door de minister goedgekeurd type is;
- q.
de juiste opstellingsplaats van de bij de explosiemeter behorende explosieveilige sensor wordt in overleg met de leverancier vastgesteld;
- r.
er is een werktuiglijk gedreven brandbluspomp aanwezig met ten minste één brandkraan aan dek met bijbehorende 2½′ Storzkoppeling en een brandslang die is voorzien van een straalpijp of sproeier en waarvan de capaciteit en druk zodanig is dat het gehele dek met water kan worden bestreken;
- s.
meertrossen zijn vervaardigd van plantaardige vezels, met inbegrip van Manilla;
- t.
duidelijke opschriften met de tekst ‘Gesloten houden langszijde van schepen met gevaarlijke stoffen’ zijn geplaatst bij alle openingen en toegangen in dek en opbouw; en
- u.
aan boord is de Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen aanwezig.
2
Op een geschikte plaats in het stuurhuis van deze patrouillevaartuigen zijn instructies aanwezig, waarin is vermeld dat tijdens het ligplaats nemen langszijde van schepen als bedoeld in artikel 8, aan boord van het schip geen vuur of onbeschermd licht aanwezig mag zijn en dat het dan verboden is om aan boord van het schip te roken. Tevens is in de instructies vermeld dat bij enigerlei dreiging, verband houdende met de gevaarlijke stoffen aan boord van het schip waarbij langszijde ligplaats wordt genomen, het patrouillevaartuig zich onmiddellijk tot op een veilige afstand moet verwijderen.
3
Voor patrouillevaartuigen als bedoeld in het eerste lid is een Certificaat van Goedkeuring vereist als bedoeld in de VBG, met de vermelding dat het certificaat is uitgereikt op grond van 7.1.2.19.1 en dat het schip geschikt is om ligplaats te nemen langszijde van tankschepen tijdens het laden, lossen en ontgassen tijdens stilliggen, die een seinvoering met één blauw licht dan wel met één blauwe kegel of een seinvlag B dan wel een rood licht moeten voeren, of langszijde van schepen die een seinvoering met twee of drie blauwe lichten dan wel met twee of drie blauwe kegels of een seinvlag B dan wel een rood licht voeren.
4
Bij de eerstvolgende keuring na 1 juli 2023 wordt het certificaat van goedkeuring bedoeld in het derde lid, vervangen door de in artikel 8, derde lid, bedoelde aantekening onder punt 52 van het certificaat van onderzoek.
Artikel 17
1
Voor de toepassing van Hoofdstuk 4 op in bedrijf zijnde patrouillevaartuigen die uiterlijk 31 december 2018 een Certificaat van Goedkeuring hebben ontvangen of tussen 1 januari 2019 en 1 juli 2023 voor de eerste keer gecertificeerd zijn, zijn de overgangsvoorschriften van Bijlage 1 bij de VBG van toepassing en wordt voldaan aan;
- a.
de in artikel 8, eerste en tweede lid, en artikel 10, derde lid, vermelde toepasselijke randnummers die zijn opgenomen in de in de tabellen 1.6.7.2.1.1 en 1.6.7.2.2.2 van Bijlage 1 bij de VBG genoemde paragrafen, binnen de daarin vastgestelde periode.
- b.
de in artikel 8, eerste en tweede lid, en artikel 10, derde lid, genoemde toepasselijke randnummers die niet zijn opgenomen in de in de tabellen 1.6.7.2.1.1 en 1.6.7.2.2.2 van Bijlage 1 bij de VBG genoemde paragrafen, op de datum van inwerkingtreding van deze bepalingen.
2
Waar in de in het eerste lid bedoelde tabellen wordt verwezen naar het Certificaat van Goedkeuring wordt het Uniebinnenvaartcertificaat bedoeld.
3
In de in het eerste lid bedoelde tabellen betekent ‘N.V.O.’ dat het voorschrift niet van toepassing is op in bedrijf zijnde patrouillevaartuigen, tenzij de desbetreffende delen worden vervangen of omgebouwd, met dien verstande dat het voorschrift slechts van toepassing is op nieuwbouw, bij vervanging of bij ombouw, en in zoverre dat indien bestaande delen worden vervangen door delen die in techniek en bouwwijze gelijk zijn, dit geen vervanging betekent in de zin van de overgangsvoorschriften.
4
De bouw en uitrusting van in bedrijf zijnde schepen moet ten minste worden onderhouden volgens de voorafgaande veiligheidsstandaard.
Hoofdstuk 7. Wederzijdse erkenning
Artikel 18
Met de in deze bijlage vastgestelde technische eisen worden gelijkgesteld daaraan gelijkwaardige technische eisen, vastgesteld door of vanwege een lidstaat van de Europese Unie dan wel door of vanwege een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte.