Einde inhoudsopgave
Binnenvaartregeling
Bijlage 3.12 Technische eisen voor kleine drijvende werktuigen als bedoeld in artikel 3.4, derde lid, onderdeel i
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2024
- Bronpublicatie:
09-02-2024, Stcrt. 2024, 4340 (uitgifte: 16-02-2024, regelingnummer: IENW/BSK-2023/921922)
- Inwerkingtreding
01-04-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
09-02-2024, Stcrt. 2024, 4340 (uitgifte: 16-02-2024, regelingnummer: IENW/BSK-2023/921922)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
Artikel 1
Deze bijlage is van toepassing op drijvende werktuigen die werkzaamheden uitvoeren op wateren van zone 4 en waarvan:
- a.
de lengte minder dan 20 meter bedraagt;
- b.
het volume, berekend uit het product lengte (L) x breedte (B) x diepte (D) minder dan 100 m3 bedraagt; en
- c.
de kiel niet voor 30 december 2008 is gelegd.
Artikel 2
- 1.
Drijvende werktuigen voldoen aan hoofdstuk 22, met uitzondering van de artikelen 22.04 en 22.05, van ES-TRIN bij deze regeling en aan de bepalingen in deze bijlage.
- 2.
In afwijking van artikel 22.01 van ES-TRIN hoeft niet te worden voldaan aan de artikelen 3.03, eerste lid, onderdeel a, 3.04, zevende lid, 5.03, 5.04, 5.06, 5.07, derde lid, 5.09, 5.10, 6.02, 6.03, eerste lid, vierde lid, onderdeel c, en vijfde lid, 6.07, 7.01, tweede lid, 7.02, tweede tot en met vijfde lid, 7.09, 7.10, 8.09, 10.01, tweede lid, 10.02, 11.01 eerste lid, onderdeel a, tweede en zesde lid, 11.02, tweede en derde lid, 11.03, vierde lid, 11.04, derde lid, eerste zin, 11.05, eerste lid met betrekking tot ‘en bij de voortstuwingsinstallatie worden aangegeven’, tweede lid en derde lid, 11.06, tweede lid, onderdeel a, maar alleen als uit de vermogensbalans blijkt dat dit voorschrift niet relevant is, 11.07, vierde lid, vijfde lid, onderdeel b, zesde lid, onderdeel c en achtste lid met betrekking tot het zinsdeel: ‘en op een passende plek’, 13.01, 13.02, eerste, tweede en derde lid, onderdelen a tot en met d en g tot en met i, 13.03, eerste lid en derde tot en met zesde lid, 13.04, 13.05, eerste lid, 13.07, 13.08, eerste lid, 14.02, eerste lid en vierde lid, onderdelen a en b, 14.04, 14.05, 14.09, 15.01 tot en met 15.07 en 21.02, derde lid, van ES-TRIN.
- 3.
In afwijking van artikel 22.01 van ES-TRIN, hoeven drijvende werktuigen en drijvende werktuigen waarvan de scheepsromp is samengesteld uit koppelbare pontons, tot 30 december 2028, niet te voldoen aan artikel 3.02, eerste lid, onderdeel b, van ES-TRIN, als is vastgesteld dat een gelijkwaardig veiligheidsniveau wordt bereikt en is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a.
de fysiek niet te inspecteren ruimten zijn luchtdicht afgesloten;
- b.
in de bodem- en zijbeplating zijn geen dubbelplaten aangebracht; en
- c.
bij reparatie van bodem- en zijbeplating is het te repareren deel vervangen door een plaat van een gelijkwaardige staalsoort welke voldoet aan de minimumeisen voor plaatdikte.
- 4.
In afwijking van artikel 22.01 van ES-TRIN en ter aanvulling op de afwijkingsmogelijkheid in het tweede lid van dit artikel, hoeven drijvende werktuigen die alleen varen op vaarweg met een klassering lager dan CEMT klasse I, niet te voldoen aan de volgende artikelen van ES-TRIN:
- a.
artikel 3.04, derde lid;
- b.
artikel 7.03, achtste lid;
- c.
artikel 7.04, tweede lid;
- d.
artikel 7.04, derde lid;
- e.
artikel 8.05, derde lid;
- f.
artikel 8.05, zesde lid, op voorwaarde dat andere passende voorzieningen zijn getroffen om te voorkomen dat brandstof uit de brandstoftank kan vloeien;
- g.
artikel 8.05, tiende lid, onderdeel a;
- h.
artikel 13.03, tweede lid, op voorwaarde dat een draagbaar blustoestel met een vulgewicht van ten minste vier kilogram aanwezig is;
- i.
artikel 14.13;
- j.
artikel 22.03, eerste lid.
Artikel 3
Door passende voorzieningen wordt voorkomen dat machinekamers worden betreden wanneer de motor in bedrijf is.
Artikel 4
De veiligheidsafstand van het drijvend werktuig bedraagt minimaal 150 mm.
Artikel 5
- 1.
Hydraulische slangen, hydraulische cilinders, hydraulische pompen en hydraulische en elektrische motoren worden ten minste om de acht jaar door een deskundige onderzocht en indien nodig hersteld of vernieuwd.
- 2.
De hydraulische tanks zijn uitgerust met een niveaualarm, aangebracht op een logische plaats, dat optisch en akoestisch waarschuwt als het olieniveau onder het laagste peil daalt waarbij het hydraulische systeem nog veilig kan functioneren.
Artikel 6
Wanneer de geluidsdruk tijdens het normale bedrijf van het drijvend werktuig 70 dB(A) of meer kan bedragen, zijn passende persoonlijke beschermingsmiddelen tegen gehoorschade aanwezig.
Artikel 7
Indien niet naar alle zijden van het drijvend werktuig voldoende vrij zicht kan worden gegarandeerd, is het drijvend werktuig voorzien van adequate hulpmiddelen om het gebrek aan vrij zicht te compenseren.
Artikel 8
Stuurhuizen en verblijven zijn voorzien van doeltreffende verwarming en ventilatie.
Artikel 9
In afwijking van artikel 8.01, derde lid, van ES-TRIN bij deze regeling mag op drijvende werktuigen voor buitenboordmotoren brandstof met een vlampunt van 55 °C of lager worden gebruikt, mits de brandstoftank geen grotere inhoud heeft dan 25 liter.
Artikel 10
Het tijdens het bedrijf van een drijvend werktuig vrijkomende oliehoudende water wordt aan boord verzameld in de machinekamer-bilge.
Artikel 11
De lenspomp bedoeld in artikel 22.02, derde lid, onderdeel a, van ES-TRIN bij deze regeling, mag worden vervangen door een elektrische of handmatig aangedreven pomp met een minimale capaciteit van 40 liter per minuut.
Artikel 12
De bescheiden bedoeld in artikel 10.01, tweede lid, van ES-TRIN bij deze regeling, zijn te allen tijde beschikbaar bij de exploitant van het drijvend werktuig.
Artikel 13
Ten behoeve van het meren zijn tenminste twee trossen aanwezig van voldoende sterkte met een lengte van minimaal anderhalf keer de lengte van het drijvend werktuig.
Artikel 14
Een drijvend werktuig is voorzien van tenminste één draagbaar blustoestel dat voldoet aan de Europese normen EN 3-7:2007 en EN 3-8:2007.
Artikel 15
Aan boord van een drijvend werktuig bevindt zich voor ieder zich regelmatig aan boord bevindend persoon een persoonlijk geschikt, automatisch opblaasbaar, zwemvest onder handbereik, dat voldoet aan artikel 13.08, tweede lid, van ES-TRIN bij deze regeling of een vergelijkbaar reddingsvest.