Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Artikel 17 Sluikhandel over zee
Geldend
Geldend vanaf 11-11-1990
- Bronpublicatie:
20-12-1988, Trb. 1990, 94 (uitgifte: 06-07-1990, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
11-11-1990
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-10-1993, Trb. 1993, 140 (uitgifte: 01-01-1993, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal strafrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De Partijen werken zoveel mogelijk samen om, in overeenstemming met het internationale zeerecht, de sluikhandel over zee tegen te gaan.
2.
Een Partij die redelijke gronden heeft om te vermoeden dat een vaartuig dat haar vlag voert dan wel geen vlag voert of geen nationaliteitskentekens toont, bij sluikhandel is betrokken, kan de hulp inroepen van andere Partijen om het gebruik van het vaartuig voor dit doel tegen te gaan. De Partijen waarvan aldus de hulp wordt ingeroepen, verlenen deze hulp met de middelen waarover zij beschikken.
3.
Een Partij die redelijke gronden heeft om te vermoeden dat een vaartuig dat in overeenstemming met het internationale recht de vrijheid van scheepvaart uitoefent en dat de vlag voert of de nationaliteitskentekens toont van een andere Partij, is betrokken bij sluikhandel, kan dit melden aan de vlaggestaat, kan verzoeken om bevestiging van de registratie en kan, indien de nationaliteit wordt bevestigd, de vlaggestaat verzoeken haar te machtigen ten aanzien van dat vaartuig passende maatregelen te nemen.
4.
In overeenstemming met het derde lid of in overeenstemming met verdragen die tussen hen van kracht zijn of in overeenstemming met anderszins tussen die Partijen bestaande overeenkomsten of regelingen kan de vlaggestaat de verzoekende Staat machtigen om, onder andere:
- a.
het vaartuig aan te houden;
- b.
het vaartuig te doorzoeken;
- c.
indien bewijs van betrokkenheid bij sluikhandel wordt gevonden, passende maatregelen te nemen ten aanzien van het vaartuig, de personen en de lading aan boord.
5.
Wanneer ingevolge dit artikel maatregelen worden genomen, houden de betrokken Partijen er naar behoren rekening mede dat de veiligheid van mensenlevens op zee en van het vaartuig en de lading niet in gevaar mogen worden gebracht en dat de handelsbelangen en rechtsbelangen van de vlaggestaat of van andere belanghebbende Staten niet mogen worden geschaad.
6.
De vlaggestaat kan, voor zover dit verenigbaar is met zijn verplichtingen in het eerste lid van dit artikel, zijn machtiging afhankelijk stellen van met de verzoekende Partij overeen te komen voorwaarden, waaronder begrepen voorwaarden betreffende aansprakelijkheid.
7.
Voor de toepassing van het derde en vierde lid van dit artikel geeft een Partij onverwijld antwoord op ieder verzoek van een andere Partij om vast te stellen of een vaartuig dat haar vlag voert daartoe gerechtigd is, en op verzoeken om machtiging die worden ingediend ingevolge het derde lid. Op het tijdstip dat zij Partij bij dit Verdrag wordt, wijst elke Partij een autoriteit, of zonodig autoriteiten, aan voor het ontvangen en beantwoorden van dergelijke verzoeken. Deze aanwijzing wordt door tussenkomst van de Secretaris-Generaal aan alle andere Partijen meegedeeld binnen een maand nadat zij is geschied.
8.
Een Partij die een van de maatregelen heeft genomen voorzien in dit artikel, stelt de betrokken vlaggestaat onmiddellijk op de hoogte van de resultaten van dat optreden.
9.
De Partijen overwegen bilaterale of regionale overeenkomsten of regelingen aan te gaan om de bepalingen van dit artikel uit te voeren of de doeltreffendheid ervan te vergroten.
10.
Maatregelen bedoeld in het vierde lid van dit artikel worden slechts tenuitvoergelegd door oorlogsschepen, militaire luchtvaartuigen, of andere vaartuigen of luchtvaartuigen die duidelijke merktekens tonen waaruit blijkt dat zij in dienst zijn van de staat en dat zij tot die maatregelen gemachtigd zijn.
11.
Bij ieder optreden in overeenstemming met dit artikel wordt, in overeenstemming met het internationale zeerecht, er naar behoren rekening mee gehouden dat geen inbreuk wordt gemaakt op de rechten en verplichtingen en de uitoefening van de rechtsmacht van kuststaten en dat geen aantasting plaatsvindt van deze rechten, verplichtingen of rechtsmacht.