Einde inhoudsopgave
Wet griffierechten burgerlijke zaken
Artikel 6 [Griffierecht bij oproeping derde in het geding]
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2023
- Bronpublicatie:
25-01-2023, Stb. 2023, 41 (uitgifte: 10-02-2023, kamerstukken: 36212)
- Inwerkingtreding
01-05-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-03-2023, Stb. 2023, 97 (uitgifte: 27-03-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Van een derde die overeenkomstig artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering als partij in het geding wordt opgeroepen en naar aanleiding daarvan verschijnt, wordt een bedrag aan griffierecht geheven gelijk aan dat van een gedaagde in de oorspronkelijke zaak op basis van de tabel die als bijlage bij deze wet is gevoegd.
2.
De derde, bedoeld in het eerste lid, is het griffierecht verschuldigd vanaf zijn verschijning in het geding en zorgt dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de zaak dient dan wel ter griffie is gestort.