Einde inhoudsopgave
Wet griffierechten burgerlijke zaken
Artikel 9a [Griffierecht internationale handelskamer]
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2023
- Bronpublicatie:
25-01-2023, Stb. 2023, 41 (uitgifte: 10-02-2023, kamerstukken: 36212)
- Inwerkingtreding
01-05-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-03-2023, Stb. 2023, 97 (uitgifte: 27-03-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Rechtspraak
1.
Indien een verweerder of belanghebbende betwist dat de zaak moet worden behandeld door de internationale handelskamer van de rechtbank Amsterdam of van het gerechtshof Amsterdam als bedoeld in artikel 32a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, is de verweerder of belanghebbende het griffierecht verschuldigd dat bij de rechtbank, respectievelijk het gerechtshof, wordt geheven voor andere zaken dan kantonzaken, niet zijnde zaken als bedoeld in artikel 32a, eerste lid, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Indien de rechter het incidentele verweer afwijst, wordt alsnog het griffierecht verhoogd voor zover uit de tabel die als bijlage bij deze wet is gevoegd volgt dat een hoger bedrag aan griffierecht dient te worden geheven, met dien verstande dat het eerder geheven griffierecht hierop in mindering wordt gebracht.
2.
Indien een zaak door de internationale handelskamer van de rechtbank Amsterdam of van het gerechtshof Amsterdam wordt verwezen naar een andere rechter om verder te worden behandeld en beslist, wordt het griffierecht verminderd voor zover uit de tabel die als bijlage bij deze wet is gevoegd, volgt dat een lager bedrag aan griffierecht dient te worden geheven. Het te veel betaalde griffierecht wordt door de griffier teruggestort.
3.
Indien een zaak door een andere kamer van de rechtbank Amsterdam of van het gerechtshof Amsterdam wordt verwezen naar de internationale handelskamer van die rechtbank of van dat gerechtshof om verder te worden behandeld en beslist, wordt het griffierecht verhoogd voor zover uit de tabel die als bijlage bij deze wet is gevoegd, volgt dat een hoger bedrag aan griffierecht dient te worden geheven, met dien verstande dat het eerder geheven griffierecht hierop in mindering wordt gebracht.
4.
De verweerder of belanghebbende is het ingevolge het eerste lid, tweede volzin, en het derde lid te heffen griffierecht verschuldigd vanaf het moment dat het incidentele verweer is afgewezen of de beslissing tot verwijzing is gegeven, en zorgt dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de zaak dient, dan wel ter griffie is gestort.
5.
Het eerste, tweede en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het griffierecht bij de voorzieningenrechter, bedoeld in artikel 32a, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.