Einde inhoudsopgave
Wet griffierechten burgerlijke zaken
Artikel 4 [Geen heffing griffierecht]
Geldend
Geldend vanaf 01-05-2023
- Bronpublicatie:
25-01-2023, Stb. 2023, 41 (uitgifte: 10-02-2023, kamerstukken: 36212)
- Inwerkingtreding
01-05-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-03-2023, Stb. 2023, 97 (uitgifte: 27-03-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Geen griffierecht wordt geheven van:
- a.
het openbaar ministerie indien het ambtshalve optreedt;
- b.
de gedaagde in een zaak in behandeling bij de kantonrechter of de pachtkamer bij de rechtbank;
- c.
de oorspronkelijke eiser in geval van verzet als bedoeld in de achtste afdeling van de tweede titel van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
- d.
de oorspronkelijke eiser en de oorspronkelijke gedaagde in geval van verzet door derden als bedoeld in de negende titel van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
- e.
de partij in een zaak in vrijwaring als bedoeld in artikel 210 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering die in de hoofdzaak reeds griffierecht verschuldigd is geworden, en
- f.
partijen en anderen die verschijnen in de prejudiciële procedure als bedoeld in artikel 393 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.
Geen griffierecht wordt geheven voor:
- a.
het indienen van een verweerschrift bij de kantonrechter of de pachtkamer bij de rechtbank;
- b.
het instellen van een eis in reconventie als bedoeld in artikel 136 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
- c.
het instellen van incidenteel beroep als bedoeld in de artikelen 339, derde lid, 361, vierde lid, en 410 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
- d.
het indienen van een zelfstandig verzoek als bedoeld in artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
- e.
het doen van rekening en verantwoording als bedoeld in artikel 771 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
- f.
de indiening van een verzoekschrift, indien dit verzoekschrift in de loop van een aanhangig geding wordt ingediend en op dit geding betrekking heeft;
- g.
de indiening van een verzoekschrift strekkende tot begroting van de nakosten als bedoeld in artikel 237, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
- h.
het voeren van verweer tegen handelingen als bedoeld onder b tot en met g;
- i.
het doen van een eigen aangifte tot faillietverklaring als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Faillissementswet, alsmede voor het aanwenden van een rechtsmiddel tegen de afwijzing van deze aangifte;
- j.
de indiening van een verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen als bedoeld in artikel 284, eerste lid, van de Faillissementswet, alsmede voor het aanwenden van een rechtsmiddel tegen de afwijzing van dit verzoek, en
- k.
de indiening van een verzoek tot rangschikking.
3.
Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld omtrent bepaalde categorieën van zaken die bij dagvaarding of met een verzoekschrift worden ingeleid, waarin geen griffierecht wordt geheven.