Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 767/2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie
Bijlage III Lijst van middelen waarvan het in de handel brengen of het gebruik als diervoeding als bedoeld in artikel 6 aan beperkingen onderhevig of verboden is
Geldend
Geldend vanaf 20-07-2010
- Redactionele toelichting
Deze wijziging wordt toegepast vanaf 01-09-2010.
- Bronpublicatie:
29-06-2010, PbEU 2010, L 163 (uitgifte: 30-06-2010, regelingnummer: 568/2010)
- Inwerkingtreding
20-07-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-06-2010, PbEU 2010, L 163 (uitgifte: 30-06-2010, regelingnummer: 568/2010)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Dierenrecht / Algemeen
Hoofdstuk 1. Verboden middelen
1
Faecaliën, urine en de door het leegmaken of verwijderen van het spijsverteringskanaal vrijgekomen inhoud daarvan, ongeacht de behandeling die zij hebben ondergaan of het mengsel waarin zij zijn verwerkt.
2
Met looistoffen behandelde huiden en afval daarvan.
3
Na het oogsten met het oog op de bestemming ervan (voortplanting) met gewasbeschermingsmiddelen behandelde zaden en ander plantaardig teeltmateriaal, en de daarvan afgeleide bijproducten.
4
Hout, met inbegrip van zaagsel of andere van hout afgeleide materialen, dat is behandeld met houtconserveringsmiddelen zoals gedefinieerd in bijlage V bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (1).
5
Alle afval dat is verkregen in de diverse stadia van de behandeling van stedelijk, huishoudelijk en industrieel afvalwater zoals gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (2), ongeacht eventuele verdere behandeling van dit afval en ongeacht de oorsprong van het afvalwater (3).
6
Vast stadsafval (4), zoals huishoudelijk afval.
7
Verpakkingen en delen van verpakkingen afkomstig van het gebruik van producten van de voedingsmiddelenindustrie.
8
Eiwitproducten, verkregen uit op n-alkanen gekweekte gisten van de soort ‘Candida’.
Hoofdstuk 2. Aan beperkingen onderhevige middelen
Voetnoten
PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.
PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40.
De term ‘afvalwater’ heeft geen betrekking op ‘proceswater’, d.w.z. water uit onafhankelijke circuits in levensmiddelen- of diervoederbedrijven; deze circuits mogen, bij gebruik van het water in de diervoeding, uitsluitend met gezond en schoon water worden gevuld, als nader gespecificeerd in artikel 4 van Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32). In de visserijsector mogen de betrokken circuits ook worden gevuld met schoon zeewater, als gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1). Proceswater mag uitsluitend in de diervoeding worden gebruikt wanneer het materiaal van diervoeders of van levensmiddelen bevat en technisch vrij is van reinigingsmiddelen, ontsmettingsmiddelen of andere stoffen die niet zijn toegestaan in het kader van de diervoederwet- geving.
De term ‘vast stadsafval’ heeft geen betrekking op keukenafval en etensresten als gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1774/2002.