Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 767/2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 21-09-2009
- Bronpublicatie:
13-07-2009, PbEU 2009, L 229 (uitgifte: 01-09-2009, regelingnummer: 767/2009)
- Inwerkingtreding
21-09-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-07-2009, PbEU 2009, L 229 (uitgifte: 01-09-2009, regelingnummer: 767/2009)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Dierenrecht / Algemeen
Voor de EER relevante tekst
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37 en artikel 152, lid 4, onder b),
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Het streven naar een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid van mensen en dieren is één van de fundamentele doelstellingen van de levensmiddelenwetgeving, zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (3). In die verordening werd ook de benadering ‘van boer tot bord’ vastgelegd, waarbij diervoeders worden aangewezen als een gevoelige fase aan het begin van de voedselketen. Eén van de basisdoelstellingen van deze verordening is het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid.
- (2)
De productie van diervoeder vormt een belangrijk afzetgebied voor de Europese landbouwproducten, aangezien de meeste voor voederproductie gebruikte middelen bestaan uit landbouwproducten die in bijlage I bij het Verdrag worden vermeld. Bovendien is diervoeder van cruciaal belang voor de 5 miljoen veehouders in de Gemeenschap omdat het de belangrijkste kostenfactor is.
- (3)
Diervoeders kunnen de vorm aannemen van voedermiddelen, mengvoeders, toevoegingsmiddelen, voormengsels of diervoeders met medicinale werking. De voorschriften voor het verhandelen van toevoegingsmiddelen in diervoeders zijn uiteengezet in Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (4) en die voor diervoeders met medicinale werking in Richtlijn 90/167/EEG van de Raad van 26 maart 1990 tot vaststelling van de voorwaarden voor de bereiding, het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders met medicinale werking (5).
- (4)
De bestaande wetgeving inzake het verkeer en het gebruik van voedermiddelen en mengvoeders, waartoe ook voeders voor gezelschapsdieren behoren, namelijk Richtlijn 79/373/EEG van de Raad van 2 april 1979 betreffende het verkeer van mengvoeders (6), Richtlijn 93/74/EEG van de Raad van 13 september 1993 betreffende diervoeders met bijzonder voedingsdoel (7) (‘dieetvoer’), Richtlijn 96/25/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verkeer en het gebruik van voedermiddelen (8) en Richtlijn 82/471/EEG van de Raad van 30 juni 1982 betreffende bepaalde in diervoeding gebruikte producten (9) (‘bioproteïnen’), moet worden geactualiseerd en door één enkele verordening worden vervangen. Om redenen van duidelijkheid moeten Richtlijn 83/228/EEG van de Raad van 18 april 1983 tot vaststelling van richtsnoeren voor de beoordeling van bepaalde producten die worden gebruikt in de diervoeding (10) en Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie van 2 mei 1980 houdende machtiging om, in bepaalde gevallen, mengvoeders in de handel te brengen in niet-gesloten verpakkingen of recipiënten (11), worden ingetrokken.
- (5)
Als gevolg van de intrekking van Richtlijn 79/373/EEG bij deze verordening dient Richtlijn 93/113/EG van de Raad van 14 december 1993 betreffende het gebruik en het in de handel brengen van voor de diervoeding bestemde enzymen, micro-organismen en hun preparaten (12) eveneens te worden ingetrokken. Tevens moet, gezien de intrekking van Richtlijn 79/373/EEG en gegeven het feit dat onderhavige verordening regels bevat voor de etikettering van diervoeders die toevoegingsmiddelen bevatten, artikel 16 van Richtlijn 70/524/EEG van de Raad van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de veevoeding (13), dat na de intrekking van Richtlijn 70/524/EEG bij Verordening (EG) nr.1831/2003 van kracht is gebleven, worden ingetrokken.
- (6)
In tegenstelling tot de definitie van levensmiddel in Verordening (EG) nr. 178/2002, omvat de definitie van voeder niet water. Daar water bovendien niet op de markt wordt gebracht voor gebruik in diervoeding, dient deze verordening geen voorwaarden voor in diervoeding gebruikt water te bevatten. Wel moet zij van toepassing zijn op in water toegediende diervoeders. Anderzijds valt het gebruik van water door diervoederbedrijven onder Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (14), die voorschrijft dat er altijd schoon water moet worden gebruikt wanneer zulks noodzakelijk is om gevaarlijke verontreiniging te voorkomen en dat het voor de productie van diervoeders gebruikte water van voldoende kwaliteit moet zijn.
- (7)
Gezien het gevaar van verontreiniging van de voeder- en voedselketen, moet deze verordening gelden voor diervoeder voor zowel voedselproducerende als niet-voedselproducerende dieren, inclusief wilde dieren.
- (8)
De verantwoordelijkheden van de exploitanten van diervoederbedrijven, welke zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 183/2005, moeten van overeenkomstige toepassing zijn voor diervoeders voor niet-voedselproducerende dieren.
- (9)
Met het oog op de handhaving van de naleving van deze verordening moeten de lidstaten officiële controles uitvoeren overeenkomstig Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (15). Die controles dienen niet alleen de verplichte maar ook de facultatieve etiketteringsgegevens te omvatten. Om de controle van de gegevens over de samenstelling mogelijk te maken, dienen er aanvaardbare toleranties voor de in de etikettering vermelde waarden te worden bepaald.
- (10)
Voor de beheersing van risico's voor de voederveiligheid moet de lijst van materialen waarvan het in de handel brengen als diervoeding verboden is, zoals momenteel bepaald bij Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (16), samen met een lijst van materialen waarvan het in de handel brengen als diervoeding aan beperkingen onderhevig is, worden opgenomen in een bijlage bij deze verordening. Het bestaan van een dergelijke bijlage moet echter niet worden uitgelegd in de zin dat alle niet op de lijst voorkomende producten als zodanig als veilig kunnen worden beschouwd.
- (11)
Het onderscheid tussen voedermiddelen, toevoegingsmiddelen en andere producten zoals diergeneesmiddelen heeft gevolgen voor de voorwaarden voor het in de handel brengen. Voedermiddelen worden in de eerste plaats gebruikt om te voorzien in de behoeften van dieren, bijvoorbeeld aan energie, voedingsstoffen, mineralen of voedingsvezels. In de regel zijn zij chemisch niet duidelijk omschreven, met uitzondering van de primaire, in de voedermiddelen aanwezige bestanddelen. Effecten die aan de hand van wetenschappelijke beoordelingen te verdedigen zijn en die voorbehouden zijn aan toevoegingsmiddelen of diergeneesmiddelen, dienen te worden uitgesloten van de objectieve toepassingen van voedermiddelen. Er dienen derhalve niet-bindende richtsnoeren te worden opgesteld aan de hand waarvan deze soorten producten van elkaar kunnen worden onderscheiden. In naar behoren gemotiveerde gevallen moet de Commissie de bevoegdheid hebben te verduidelijken of een product een diervoeder voor de toepassing van deze verordening is.
- (12)
De definitie van aanvullende diervoeders in Richtlijn 79/373/EEG heeft in verscheidene lidstaten problemen bij de toepassing opgeleverd. Voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 183/2005 moet het onderscheid tussen aanvullende diervoeders en voormengsels worden verduidelijkt.
- (13)
Om een uniforme toepassing van de wetgeving mogelijk te maken, mogen voedermiddelen en aanvullende diervoeders geen toevoegingsmiddelen boven een bepaald gehalte bevatten. Sterk geconcentreerde diervoeders, zoals mineralenemmers, mogen echter voor rechtstreekse vervoedering worden gebruikt indien de samenstelling ervan in overeenstemming is met het bijzondere voedingsdoel voor de desbetreffende bestemming. De gebruiksvoorwaarden voor dergelijke diervoeders moeten vermeld worden in de etikettering, teneinde te garanderen dat de hand wordt gehouden aan de voorschriften betreffende de hoeveelheid toevoegingsmiddelen in het dagrantsoen.
- (14)
Richtlijn 82/471/EEG beoogt het aanbod van als directe en indirecte eiwitbron gebruikte diervoeders in de Gemeenschap te verbeteren. Die richtlijn stelt een vergunningsprocedure voorafgaand aan het in de handel brengen van alle mogelijke bioproteïnen verplicht. Tot vandaag zijn er echter slechts een gering aantal vergunningen verleend en er bestaat nog steeds een duidelijk tekort aan eiwitrijke diervoeders. Het algemene vereiste van vergunningen voorafgaande aan het in de handel brengen, vormt aldus een onoverkomelijke belemmering en veiligheidsrisico's kunnen in plaats daarvan worden aangepakt door een verbod op gevaarlijke producten op basis van markttoezicht. In gevallen waarin het resultaat van de risicobeoordeling van bioproteïnen negatief was of is, moet het verkeer en het gebruik ervan worden verboden. Derhalve moet de speciale verplichting tot een algemene vergunningsprocedure voorafgaand aan het in de handel brengen van bioproteïnen worden afgeschaft, zodat het veiligheidssysteem voor deze producten identiek is aan dat van alle andere voedermiddelen. De bestaande beperkingen of verbodsbepalingen ten aanzien van bepaalde bioproteïnen moeten onverlet blijven.
- (15)
De bij Richtlijn 2008/38/EG van de Commissie van 5 maart 2008 tot vaststelling van de lijst van bestemmingen voor diervoeders met bijzonder voedingsdoel (17) ten uitvoer gelegde bepalingen van Richtlijn 93/74/EEG blijken goed te hebben gefunctioneerd. De lijst van bestemmingen moet derhalve worden gehandhaafd en er moeten in deze verordening bepalingen worden opgenomen op basis waarvan zij kan worden bijgewerkt. In het bijzonder dient de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid te worden geraadpleegd in verband met de werkzaamheid en veiligheid van dergelijke voeders, indien er op grond van de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens redenen zijn om te veronderstellen dat het gebruik van het specifieke voeder wellicht niet aan het beoogde bijzondere voedingsdoel voldoet of een negatieve uitwerking heeft op de gezondheid van dieren en mensen, het milieu of het dierenwelzijn.
- (16)
Wetenschappelijke onderbouwing dient bij het gebruik van claims ten aanzien van diervoeders op de eerste plaats te komen, en exploitanten van diervoederbedrijven die claims gebruiken, moeten deze onderbouwen. Een claim wetenschappelijk onderbouwen dient te gebeuren door rekening te houden met alle beschikbare wetenschappelijke gegevens en door de bewijzen te evalueren.
- (17)
Etikettering heeft enerzijds handhaving, traceerbaarheid en controle tot doel en anderzijds voorlichting van de gebruiker. De etikettering dient voorts de afnemers de informatie te verstrekken waardoor zij een keuze kunnen maken die optimaal aansluit bij hun behoeften, en eveneens samenhangend, duidelijk, transparant en begrijpelijk te zijn. Aangezien de afnemers, met name de veehouders, hun keuze niet alleen op het verkooppunt maken waar zij de verpakking van de diervoeders kunnen inspecteren, moeten de vereisten inzake de informatie in de etikettering niet alleen de etiketten op de producten betreffen, maar ook andere vormen van communicatie tussen verkoper en afnemer. Deze beginselen dienen ook voor de aanbiedingsvorm van en de reclame voor diervoeders te gelden.
- (18)
De etikettering biedt verplichte en facultatieve informatie. Tot de verplichte informatie moeten niet alleen algemene etiketteringsvoorschriften, maar ook specifieke voorschriften voor respectievelijk voedermiddelen en mengvoeders en aanvullende voorschriften voor dieetvoeder, verontreinigd diervoeder en voeder voor gezelschapsdieren behoren.
- (19)
De huidige situatie op het gebied van chemische onzuiverheden die het gevolg zijn van het productieproces van voedermiddelen en van technische hulpstoffen is onbevredigend. Om een hoog niveau van voederveiligheid en aldus van bescherming van de volksgezondheid te waarborgen en tevens voor meer transparantie te zorgen, dienen er bepalingen te worden vastgesteld inzake het aanvaardbare gehalte chemische onzuiverheden overeenkomstig de in Verordening (EG) nr. 183/2005 bedoelde goede praktijken.
- (20)
Het bestaande beginsel dat alleen bepaalde toevoegingsmiddelen op het etiket moeten worden vermeld als zij in voedermiddelen en mengvoeders worden gebruikt, blijkt goed te hebben gefunctioneerd. Echter de indeling naar categorie uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1831/2003 behoeft actualisering en modernisering, ook gezien het feit dat in het bijzonder eigenaren van gezelschapsdieren in verwarring kunnen worden gebracht door de etikettering van sommige toevoegingsmiddelen.
- (21)
In 2002 werd als gevolg van de BSE (boviene spongiforme encefalopathie)- en de dioxinecrisis op initiatief van het Europees Parlement bij Richtlijn 2002/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot wijziging van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad betreffende het verkeer van mengvoeders (18) de verplichting ingevoerd om het gewichtspercentage van alle in mengvoeders verwerkte voedermiddelen te vermelden. De mate van veiligheid van diervoeders en levensmiddelen is echter ook aanzienlijk verbeterd als gevolg van de Verordeningen (EG) nr. 178/2002 en (EG) nr. 183/2005 alsmede de uitvoeringsmaatregelen daarvan, in het bijzonder als gevolg van het feit dat de nadruk werd gelegd op de verantwoordelijkheid van exploitanten van levensmiddelen- en diervoederbedrijven, en van het verbeterde traceerbaarheidssysteem, de invoering van het HACCP-beginsel (HACCP = hazard analysis and critical control points) in diervoederbedrijven en de opstelling van gidsen voor goede hygiënische praktijken in diervoederbedrijven. In het licht van deze positieve ontwikkelingen, die hun weerslag vonden in het systeem voor snelle waarschuwingen over levensmiddelen en diervoeders (RASFF = rapid alert system for food and feed), is de verplichting om het gewichtspercentage van alle in mengvoeders verwerkte voedermiddelen in de etikettering te vermelden niet langer noodzakelijk om een hoog niveau van voederveiligheid en aldus van bescherming van de volksgezondheid te waarborgen. Omwille van een goede informatieverstrekking aan de afnemers kunnen de exacte percentages echter op vrijwillige basis worden verstrekt. Bovendien hebben de bevoegde autoriteiten toegang tot informatie over de exacte gewichtspercentages van de in mengvoeder verwerkte voedermiddelen en moeten zij derhalve om dwingende urgente redenen in verband met de gezondheid van mens en dier of met het milieu, en met inachtneming van Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (19), aanvullende informatie aan de afnemers kunnen verstrekken.
- (22)
Met het oog op adequate informatie voor de afnemer en om te voorkomen dat deze misleid wordt, zou de vermelding van het exacte gewichtspercentage echter verplicht moeten worden gesteld in gevallen waar het voedermiddel in kwestie nadrukkelijk wordt naar voren gebracht bij de etikettering van een mengvoeder.
- (23)
De vermelding van de in mengvoeders verwerkte voedermiddelen in dalende volgorde van hun gewichtspercentage verschaft reeds belangrijke informatie over de samenstelling. In gevallen waarin de producent niet verplicht is om gegevens op het etiket te vermelden, dient de afnemer de mogelijkheid te hebben om aanvullende informatie te verlangen. In dit geval moet een marge van ± 15 % van de aangegeven waarde gehandhaafd blijven.
- (24)
Intellectuele-eigendomsrechten van de producenten moeten worden beschermd. Voor de handhaving van de intellectuele-eigendomsrechten moeten de bepalingen van Richtlijn 2004/48/EG gelden. Ook moet worden erkend dat de kwantitatieve samenstelling van mengvoeders, in tegenstelling tot de namen van de daarin verwerkte voedermiddelen, onder bepaalde voorwaarden kan worden beschouwd als vertrouwelijke informatie die moet worden beschermd.
- (25)
Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (20) is niet van toepassing op de etikettering van voeders met een te hoog gehalte aan ongewenste stoffen. Daarom moeten er bepalingen worden vastgesteld om te zorgen voor toereikende etikettering en correcte toepassing van het verdunningsverbod van artikel 5 van die richtlijn, totdat die verontreinigde materialen zijn ontgift door een ontgiftingsinrichting die is goedgekeurd overeenkomstig artikel 10, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 183/2005, of totdat zij zijn gereinigd.
- (26)
Er moet worden voorzien in afwijkingen van de algemene etiketteringsvoorschriften, voor zover de toepassing van deze voorschriften niet noodzakelijk is voor de bescherming van de gezondheid van mens en dier of de consumentenbelangen en een te zware belasting zou vormen voor de voor de etikettering verantwoordelijke producenten of exploitanten van diervoederbedrijven. Dergelijke afwijkingen zouden op basis van de ervaring met name mogelijk moeten zijn voor diervoeders die door een veehouder aan een andere veehouder worden geleverd voor gebruik op zijn bedrijf, voor kleine hoeveelheden, voor mengvoeder dat niet uit meer dan drie voedermiddelen bestaat en voor mengsels van hele granen, zaden en vruchten.
- (27)
In de regel dient mengvoeder in hermetisch gesloten recipiënten op de markt te worden gebracht, maar er zouden passende afwijkingen mogelijk moeten zijn, voor zover de toepassing van deze vereiste niet nodig is voor de bescherming van de gezondheid van mens en dier of consumentenbelangen en een te zware belasting zou vormen voor de exploitanten van diervoederbedrijven.
- (28)
Deel B van de bijlage bij Richtlijn 96/25/EG en de kolommen 2 tot en met 4 van de bijlage bij Richtlijn 82/471/EEG bevatten lijsten met benamingen, beschrijvingen en etiketteringsbepalingen voor bepaalde voedermiddelen. Door deze lijsten wordt de uitwisseling van informatie over de producteigenschappen tussen de producent en de afnemer vergemakkelijkt. De ervaring die is opgedaan met de aanmoediging van de belanghebbende partijen tot de vaststelling van facultatieve normen door middel van communautaire richtsnoeren op het gebied van de diervoederhygiëne is in alle opzichten positief geweest. De opstelling van uitgebreidere lijsten door de belanghebbende partijen zou flexibeler kunnen gebeuren en meer afgestemd op de informatiebehoeften van de gebruiker dan wanneer zulks door de wetgever wordt gedaan. De belanghebbende partijen kunnen — afhankelijk van de waarde van een lijst van voedermiddelen — beslissen hoeveel tijd en energie zij hieraan zullen besteden. Daarom lijkt het wenselijk een niet-exclusieve catalogus van voedermiddelen op te stellen die de exploitanten van diervoederbedrijven op vrijwillige basis kunnen gebruiken, met uitzondering van de vermelding van de naam van het voedermiddel.
- (29)
De huidige lijsten van voedermiddelen in deel B van de bijlage bij Richtlijn 96/25/EG en de kolommen 2 tot en met 4 van de bijlage bij Richtlijn 82/471/EEG moeten de eerste versie van de Communautaire catalogus van voedermiddelen vormen. Deze eerste versie moet vervolgens op initiatief van de belanghebbende partijen overeenkomstig hun belangen worden aangevuld, ook door toevoeging van nieuwe voedermiddelen.
- (30)
Omwille van de transparantie moet worden bepaald dat de vertegenwoordigers van de belanghebbenden worden ingelicht zodra een voedermiddel dat niet in die catalogus voorkomt voor het eerst in de handel wordt gebracht.
- (31)
Moderne etikettering bevordert een concurrerende markt waar dynamische, efficiënte en innovatieve marktdeelnemers ten volle gebruik kunnen maken van etikettering om hun producten te verkopen. Gelet op zowel de business-to-businessrelatie tussen bedrijven bij het op de markt brengen van veevoer als de relatie tussen de producent en de afnemer van voeders voor gezelschapsdieren, zouden gedragscodes voor etikettering voor deze beide gebieden nuttige hulpmiddelen kunnen zijn om de doelstellingen van de moderne etikettering te verwezenlijken. In de gedragscodes moeten voorschriften worden opgenomen die de afnemer in staat stellen om weloverwogen keuzes te maken. Zij moeten ook de voor de etikettering verantwoordelijke persoon belangrijke leidraden bieden met betrekking tot diverse elementen van de etikettering. In deze codes kan het kader voor facultatieve etikettering of de presentatie van verplichte etikettering geïnterpreteerd worden. De codes moeten op vrijwillige basis worden gebruikt, behoudens in gevallen waarin in de etikettering wordt aangegeven dat de codes zijn gebruikt.
- (32)
De participatie van alle betrokken partijen is een cruciale voorwaarde voor de kwaliteit en betrouwbaarheid van de catalogus en de gedragscodes voor etikettering. De belangen van de gebruikers moeten in aanmerking worden genomen, zodat hun recht op juiste informatie verbeterd wordt. De Commissie kan hiervoor zorg dragen door de catalogus en de gedragscodes goed te keuren, mits de inhoud ervan toepasbaar is en zij daadwerkelijk kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening.
- (33)
De lidstaten moeten de sancties vaststellen die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en moeten alle nodige maatregelen nemen om te waarborgen dat die sancties worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn.
- (34)
Er is een overgangsperiode nodig, met name voor wat betreft diervoeders met een bijzonder voedingsdoel en het gehalte aan chemische onzuiverheden die het gevolg zijn van het productieproces en van technische hulpstoffen. Het verhandelen van bestaande voorraden totdat deze zijn uitgeput, moet ook worden geregeld. Voorts zou het zinvol kunnen zijn de voorwaarden vast te stellen waarop diervoeder overeenkomstig deze verordening mag worden geëtiketteerd vóór de datum waarop deze van toepassing wordt.
- (35)
Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de harmonisatie van de voorwaarden voor het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, teneinde te zorgen voor een hoog niveau van diervoederveiligheid aldus van bescherming van de volksgezondheid, alsook teneinde adequate informatie te verstrekken voor gebruikers en consumenten en de goede werking van de interne markt te versterken, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen vaststellen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel zoals vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel vastgelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
- (36)
De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (21).
- (37)
In het bijzonder moet aan de Commissie de bevoegdheid worden gegeven om de lijst van middelen waarvan het gebruik als diervoeders aan beperkingen onderhevig of verboden is, te wijzigen, om diervoeders met bijzonder voedingsdoel toe te laten, om een lijst van categorieën voor de etikettering van voedermiddelen voor niet-voedselproducerende dieren, met uitzondering van pelsdieren, op te stellen, om de catalogus tot vaststelling van het maximumgehalte aan chemische onzuiverheden, of de gehalten aan botanische zuiverheden, of het vochtgehalte of gegevens ter vervanging van de verplichte vermelding te wijzigen, om de bijlagen in het licht van de wetenschappelijke en technische ontwikkelingen aan te passen en om overgangsmaatregelen te nemen. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft, die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij worden vastgesteld volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing.
- (38)
Om redenen van doeltreffendheid moeten voor de aanneming van bijwerkingen van de lijst van bestemmingen de normaal voor de regelgevingsprocedure met toetsing toepasselijke termijnen worden ingekort. Wanneer om dwingende urgente redenen de normaal voor de regelgevingsprocedure met toetsing toepasselijke termijnen niet kunnen worden nageleefd, moet de Commissie voor de vaststelling van wijzigingen van de lijst van middelen waarvan het in de handel brengen of het gebruik als diervoeders aan beperkingen onderhevig of verboden zijn, de in artikel 5 bis, lid 6, van Besluit 1999/468/EG vastgestelde urgentieprocedure kunnen toepassen.
- (39)
In artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1831/2003 worden de bepalingen voor de etikettering en verpakking van toevoegingsmiddelen en voormengsels vastgesteld. In het bijzonder de toepassing van de voorschriften inzake voormengsels heeft voor de sector en de bevoegde autoriteiten praktische problemen opgeleverd. Met het oog op een meer samenhangende etikettering van voormengsels dient dit artikel te worden gewijzigd,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
PB C 77 van 31.3.2009, blz. 84.
Advies van het Europees Parlement van 5 februari 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 22 juni 2009.
PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.
PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.
PB L 92 van 7.4.1990, blz. 42.
PB L 86 van 6.4.1979, blz. 30.
PB L 237 van 22.9.1993, blz. 23.
PB L 125 van 23.5.1996, blz. 35.
PB L 213 van 21.7.1982, blz. 8.
PB L 126 van 13.5.1983, blz. 23.
PB L 126 van 21.5.1980, blz. 14.
PB L 334 van 31.12.1993, blz. 17.
PB L 270 van 14.12.1970, blz. 1.
PB L 35 van 8.2.2005, blz. 1.
PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.
PB L 67 van 5.3.2004, blz. 31.
PB L 62 van 6.3.2008, blz. 9.
PB L 63 van 6.3.2002, blz. 23.
PB L 157 van 30.4.2004, blz. 45.
PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10.
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.