Einde inhoudsopgave
Verdrag inzake de voorkoming van verontreiniging van de zee ten gevolge van het storten van afval en andere stoffen [Vertaling]
Artikel V
Geldend
Geldend vanaf 30-08-1975
- Bronpublicatie:
29-12-1972, Trb. 1973, 172 (uitgifte: 19-12-1973, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
30-08-1975
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-12-1977, Trb. 1977, 182 (uitgifte: 23-12-1977, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Algemeen
1.
Het bepaalde in Artikel IV is niet van toepassing wanneer het noodzakelijk is voor de bescherming van mensenlevens of voor de veiligheid van schepen, luchtvaartuigen, platforms of andere bouwwerken in zee in geval van overmacht ten gevolge van noodweer of in alle andere gevallen waarin mensenlevens in gevaar zijn of een ernstige bedreiging bestaat voor schepen, luchtvaartuigen, platforms of andere bouwwerken in zee, mits het ernaar uitziet dat het storten de enige oplossing is om de dreiging af te wenden en hierdoor naar alle waarschijnlijkheid de minste schade wordt veroorzaakt. Het storten moet dan dusdanig geschieden dat de gevaren voor het menselijk leven en voor de in zee voorkomende flora en fauna tot een minimum beperkt blijven. De Organisatie dient onverwijld van het storten in kennis te worden gesteld.
2.
Een Verdragsluitende Partij mag, in afwijking van Artikel IV, eerste lid, letter a, een bijzondere vergunning verlenen in noodgevallen die voor de menselijke gezondheid onaanvaardbare risico's met zich brengen en waarvoor geen andere oplossing mogelijk is. Alvorens hiertoe over te gaan, raadpleegt de Partij ieder ander land of landen die erbij betrokken zouden kunnen zijn, alsmede de Organisatie die, na de andere Partijen en de daarvoor in aanmerking komende internationale organisaties te hebben geraadpleegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel XIV, de Partij zo spoedig mogelijk aanbevelingen doet omtrent de te volgen werkwijzen die het meest geschikt zijn. De Partij volgt deze aanbevelingen zoveel mogelijk op, binnen de tijd waarin de nodige maatregelen moeten worden genomen, en rekening houdend met de algemene verplichting het veroorzaken van schade aan het mariene milieu te vermijden; zij geeft de Organisatie kennis van de door haar genomen maatregelen. De Partijen verbinden zich elkaar in zodanige situaties onderling bijstand te verlenen.
3.
Iedere Verdragsluitende Partij kan bij de bekrachtiging van of bij de toetreding tot dit Verdrag van haar in het tweede lid bedoelde rechten afzien.