Einde inhoudsopgave
Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 3.41 Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
20-12-2023, Stcrt. 2023, 32714 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: 2023-0000270123)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2023, Stcrt. 2023, 32714 (uitgifte: 29-12-2023, regelingnummer: 2023-0000270123)
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Inkomstenbelasting / Winst
1
Indien in een kalenderjaar wordt geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen, en de belastingplichtige daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een per onderneming op de voet van het tweede lid berekende kleinschaligheidsinvesteringsaftrek ten laste gebracht van de winst over dat jaar.
2
Bij een investeringsbedrag in een kalenderjaar van:
meer dan | maar niet meer dan | bedraagt de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek |
---|---|---|
– | € 2.800 | € 0 |
€ 2.800 | € 69.765 | 28% van het investeringsbedrag |
€ 69.765 | € 129.194 | € 19.535 |
€ 129.194 | € 387.580 | € 19.535 verminderd met 7,56% van het gedeelte van het investeringsbedrag dat de € 129.194 te boven gaat |
€ 387.580 | – | € 0 |
3.
Indien de onderneming van de belastingplichtige deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met een of meer andere belastingplichtigen die daarbij winst uit onderneming genieten of belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting, worden voor de toepassing van het tweede lid hun investeringen voor het samenwerkingsverband en de door de belastingplichtige voor de betreffende onderneming gedane buitenvennootschappelijke investeringen samengeteld en bedraagt de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek het aldus op de voet van het tweede lid bepaalde bedrag vermenigvuldigd met het aan de belastingplichtige toe te rekenen investeringsbedrag en gedeeld door de som van het gezamenlijke investeringsbedrag voor het samenwerkingsverband en het bedrag van de door de belastingplichtige voor de betreffende onderneming gedane buitenvennootschappelijke investeringen.