Einde inhoudsopgave
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/2.3.1
2.3.1 Individuele vrijheid en autonomie
J.G.H. Altena, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
J.G.H. Altena
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Brouwer 2008b, p. 255-262.
Brouwer 2008b, p. 255-262.
Het mensbeeld van de rationele en calculerende mens speelt een belangrijke rol voor de veronderstelde afschrikkende werking van het strafrecht, bijvoorbeeld in het werk van Von Feuerbach en Beccaria.
Brouwer 2008b, p. 255-262.
Groenhuijsen 1987, p. 45.
Brouwer 2008b, p. 255-262.
Satzger onderscheidt ook een rechtsbeschermende en machtsverdelende component van het bepaaldheidsgebod, zie Satzger 2004, p. 943-944.
Het onderscheid in een straf- en staatsrechtelijk fundament is zoals eerder aangegeven afkomstig van Schünemann 1978, hoewel Schünemann niet rechtszekerheid, maar doelmatigheid ziet als het strafrechtelijk fundament.
Het legaliteitsbeginsel is gericht aan de overheid en beoogt de individuele vrijheid en autonomie van burgers te verzekeren.1 Vrijheid wordt in dit onderzoek begrepen in overeenstemming met Verlichtingsideaal van vrijheid, zoals dat in paragraaf 2.2.2 uiteen is gezet: vrijheid is niet alleen de vrijheid om te doen wat de wet niet verbiedt, vrijheid omvat ook de zekerheid dat overheidsingrijpen aan de wet is gebonden. Vrijheid heeft als doel van het legaliteitsbeginsel uitsluitend betrekking op de verticale relatie tussen de burger en de overheid, en niet op de relatie tussen burgers onderling.
Individuele autonomie behelst het mogelijk maken van oordeelsvorming over de handelingsmogelijkheden.2 Daarin ligt echter niet, zoals in het mensbeeld van de homo economicus wel het geval is, de verwachting besloten dat mensen daadwerkelijk hun gedragingen afstemmen op de strafwet. Wat betreft het mensbeeld wordt dus in het onderhavige werk een zekere afstand genomen ten opzichte van het Verlichtingsdenken.3 Het begrip autonomie zoals Brouwer dat omschrijft omvat mede de menselijke waardigheid in de zin dat uit de erkenning van de autonomie een gelijke aanspraak op vrijheid voor iedereen voortvloeit, alsmede respect voor de mens als doel in zichzelf, en niet als middel.4 Om de vrijheid en autonomie van burgers te waarborgen, moet het recht burgers beschermen tegen ‘excessieve machtsuitoefening door de overheid’.5 Die bescherming is de uiteindelijke bestaansreden van het legaliteitsbeginsel en de kern van de aanspraak die het individu heeft jegens de wetgever en rechter die hem strafrechtelijk aansprakelijk stellen.6
Door het bieden van rechtszekerheid en door het verdelen van macht kan het legaliteitsbeginsel bijdragen aan het verwezenlijken van vrijheid en autonomie van burgers.7 Rechtszekerheid en machtsverdeling vormen het strafrechtelijke respectievelijk het staatsrechtelijke fundament van het legaliteitsbeginsel.8 Rechtszekerheid maakt het voor burgers mogelijk hun gedrag af te stemmen op het recht, zij kunnen strafrechtelijk optreden voorzien en voorkomen met hun gedrag en de wet wordt gelijkelijk toegepast op gelijke gevallen. Machtsverdeling zorgt ervoor dat de macht van de wetgever en de rechter beperkt is, in absolute zin maar ook ten opzichte van de andere machten, doordat wederzijdse invloed bestaat op elkaars beslissingen (checks and balances). De rechter is bij het beoordelen van de strafbaarheid van een gedraging gebonden aan het recht, waardoor zijn autonomie beperkt is. De wetgever mag strafrechtelijke aansprakelijkheid vestigen, maar wel uitsluitend in algemene wetten waardoor de onafhankelijkheid van de rechter gewaarborgd is. Rechtszekerheid en machtsverdeling kunnen dus worden gezien als middelen om het doel van politieke vrijheid en autonomie te realiseren. Deze middelen worden vertaald in concrete gedragsnormen in de deelnormen van het legaliteitsbeginsel. Zij verhouden zich tot die deelnormen als subdoelen van het legaliteitsbeginsel. De deelnormen in het model zijn de vijf normen die in dit boek worden onderzocht: de bronnen van strafrechtelijke aansprakelijkheid, het bepaaldheidsgebod, de grenzen aan de rechterlijke interpretatievrijheid, het retroactiviteitsverbod en het mildheidsgebod.