Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/2.2.4.7
2.2.4.7 Procedure – artikel 108 VWEU
I.P.M Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS581110:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Zie hiervoor onder andere Hessel & Neven 2001, p. 133-152, Nicolaides, Kekelekis & Kleis 2005, p. 43-59.
HvJ EG 11 december 1973, Lorenz/Duitsland, 120/73, Jurispr. 1973, p. 1471, punt 8; HvJ EG 8 november 2001, Adria-Wien Pipeline, C-143/99, Jurispr. 2001, p. I-8365, punt 26-27.
Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag Betreffende de werking van de Europese Unie, PbEG 1999, L83/01 (hierna: Verordening 659/1999), gewijzigd door: Verordening (EU) nr. 734/2013 van de Raad van 22 juli 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag, PbEU 2013, L204/15. Deze verordeningen komen meer diepgaand aan bod in subparagraaf 2.3.4.
57. Het eerste lid van artikel 107 VWEU bevat het algemene principe dat staatssteun onverenigbaar is met de interne markt. De leden 2 en 3 van artikel 107 VWEU geven een aantal uitzonderingen op dit principe van onverenigbaarheid die ik niet bespreek.1 De basisprocedure is neergelegd in artikel 108 VWEU. Het Unierechtelijke toezicht is gebaseerd op een systeem van goedkeuring vooraf. Lidstaten moeten de Commissie vooraf op de hoogte stellen van het voornemen tot invoering of wijziging van staatssteun (artikel 108, lid 3, eerste zin, VWEU). De aangemelde maatregelen mag de lidstaat pas uitvoeren nadat de Commissie heeft geoordeeld dat deze verenigbaar zijn met de interne markt. Dit is het zogenaamde ‘standstill-beginsel’. Deze opschortingsverplichting is neergelegd in de laatste zin van artikel 108 lid 3 VWEU en heeft directe verticale werking.2 Indien een lidstaat het opschortingsbeginsel schendt, dus een steunmaatregel uitvoert terwijl de Commissie nog geen oordeel heeft gegeven over de verenigbaarheid ervan met de interne markt is sprake van onrechtmatige steun, ongeacht het latere oordeel van de Commissie over de verenigbaarheid van de steun.3 In beginsel moet onrechtmatige steun worden teruggevorderd. In de eerste onderzoeksfase heeft de Commissie twee maanden de tijd om de voorgenomen steunmaatregel te onderzoeken vanaf het moment dat de volledige aanmelding is ontvangen door de Commissie. De procedure is uitgewerkt in Verordening 659/1999.4