Einde inhoudsopgave
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/5.7.1
5.7.1 Weerlegbaarheid van conclusies
C. Bruijsten, datum 04-05-2016
- Datum
04-05-2016
- Auteur
C. Bruijsten
- JCDI
JCDI:ADS619302:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
H. Prakken en G. Sartor, The three faces of defeasibility in the law, 2003, www.cs.uu.nl/groups/IS/archive/henry/ratiojuris03.pdf, par. 2.
Zie artikel 10, lid 1, onderdeel d, artikel 10a, 13l en 15ad Wet Vpb 1969.
Uit HR 1 juni 2012, nr. 11/00009, BNB 2012/213 blijkt dat naast artikel 10a Wet Vpb 1969 tegen winstdrainage ook ruimte is voor de toepassing van het fraus-legisleerstuk.
Zie B. Verheij en J. Hage, States of Affairs, Events, and Rules: an Abstract Model of the Law, 1997, www.ai.rug.nl/~verheij/publications/pdf/jurix97.pdf, par. 5.2.
Maar in hoeverre is logica echt bruikbaar? In het dagelijks leven vertrouwen we wanneer we een conclusie trekken sterk op ons gezonde verstand. We trekken daarbij een voorlopige conclusie op basis van bepaalde regels terwijl we weten dat de conclusie mogelijk onwaar is. Een bekend voorbeeld is de regel dat vogels vliegen. Als we een vogel zien, dan gaan we ervan uit dat deze kan vliegen, ondanks bekende uitzonderingen zoals pinguïns en struisvogels die niet kunnen vliegen. Het is dus denkbaar dat onze aanname later weer moet worden weerlegd, bijvoorbeeld zodra we zien dat de betreffende vogel tot de familie van de pinguïns behoort. Vooral als we met onvolledige informatie redeneren, zullen we voorlopige conclusies trekken. Dat wil zeggen conclusies waarvan we weten dat ze mogelijk weerlegd kunnen worden. Bij rechtsvinding is dat niet anders.
Een belangrijke vraag bij fiscale rechtsvinding is of de rechtsvindingsruimte Σ wel alle relevante feiten en rechtsnormen bevat. In mijn definitie van de rechtsvindingsruimte (zie paragraaf 4.6.3) bevat de rechtsvindingsruimte alle rechtsnormen. Deze hoeven echter niet direct allemaal in beeld te zijn. Hoewel alle rechtsnormen per definitie deel uitmaken van de rechtsvindingsruimte, is nog niet gezegd dat een rechtsvinder een compleet beeld heeft van alle rechtsnormen en direct de juiste rechtsnorm(en) toepast. De relevante feiten moet de rechtsvinder zelf aan de rechtsvindingsruimte toevoegen.
In het algemeen moet een rechtsgevolg worden gezien als een voorlopig rechtsgevolg. Ervan uitgaande dat lang niet alle relevante feiten en rechtsnormen in beeld zijn, moet een voorbehoud worden gemaakt dat het rechtsgevolg anders kan luiden zodra nieuwe informatie bekend wordt. Prakken heeft het duidelijk geformuleerd:
‘Single legal norms and principles, when applied to the facts of a case, only provide prima facie legal conclusions. All-things-considered legal conclusions can only be obtained by considering all relevant rules and principles, as applied to all relevant facts. This opposition implies a notion of defeasibility, when one considers the limitations of human knowledge. One must be able of forming legal beliefs (or deriving legal conclusions) though one only has a limited legal knowledge (one may not be aware of all legally relevant factors, rules, principles, concepts) and a limited factual knowledge (one may not be aware of all circumstances of the case).’1
Waar de rechtsvinder over beperkte informatie beschikt, zal hij er rekening mee moeten houden dat op een later tijdstip alsnog informatie bekend wordt die een ander licht op de zaak werpt. Zeker wanneer een rechtsvinder een snelle verkenning doet van de mogelijke rechtsgevolgen zal hij in gedachte moeten houden dat de gebruikte stellingen (bepaalde kwalificaties van de feiten en interpretaties van de rechtsnormen) en de gevonden rechtsgevolgen weerlegbaar zijn. Soms is het echter makkelijker om voorlopig de (mogelijke) uitzonderingen te negeren en een voorlopige conclusie te trekken. Sterker nog, ik vermoed dat dit precies is wat er gebeurt wanneer iemand een eerste ingeving krijgt wanneer hem een fiscaal vraagstuk wordt voorgelegd.
Uitgaande van de logica zoals die hierboven is besproken, zal bij regels die zijn geformuleerd in de ‘als, dan’-vorm de conclusie noodzakelijk volgen als aan het antecedent is voldaan.
Voorbeeld
Stel dat we een regel hebben die luidt: als een belastingplichtige rente betaalt (antecedent), dan is de rente aftrekbaar (consequent). Wanneer we constateren dat een belastingplichtige rente betaalt, dan is aan het antecedent voldaan. We moeten op basis van de regel en de logische modusponensregel dan concluderen dat de rente aftrekbaar is.
Een dergelijke ‘strenge’ logische afleiding komt echter niet overeen met de fiscale praktijk. In het bovenstaande voorbeeld zou het bijvoorbeeld heel goed kunnen dat er een uitzondering bestaat. Dit kan een concrete, in de wet opgenomen regel zijn (denk aan de renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting2), maar ook een minder concrete regel. Zo moet in de praktijk bij de vraag of rente aftrekbaar is ook rekening worden gehouden met het leerstuk van schijn en wezen (is wel echt sprake van rente?) en het fraus-legisleerstuk.3
Een regel die onvoorwaardelijk van toepassing is, is een sterke regel. De regel wordt zwakker naarmate de toepassing van de regel ontvankelijker is voor uitzonderingen. De toepassing van de regel kan in voorkomende gevallen zelfs compleet weerlegd worden.4 Regels hebben wat dat betreft een zekere mate van weerlegbaarheid (defeasibility).
De weerlegbaarheid kan betrekking hebben op de relatie tussen het antecedent en de consequent. In het bovenstaande voorbeeld zou een uitzondering de relatie tussen het betalen van de rente en de aftrekbaarheid van de rente weg kunnen nemen. De weerlegbaarheid kan ook aan de orde komen bij conflicterende rechtsnormen. Het is denkbaar dat twee op het eerste gezicht beide van toepassing zijnde rechtsnormen tot tegenstrijdige uitkomsten leiden. In dat geval zal er een afweging moeten worden gemaakt en zal één van de conflicterende rechtsnormen in het specifieke rechtsvindingsvraagstuk afvallen en wordt het daaruit voortvloeiende rechtsgevolg geheel weerlegd. (Zie ook paragraaf 5.8.4 over conflictregels.)
In het fiscale rechtsvindingsproces hebben rechtsnormen dus geen alles-ofniets karakter. Ook wetten niet. Ik wijk hier dus af van het standpunt van Dworkin dat wetten, anders dan beginselen, een alles-of-niets karakter hebben. (Zie ook paragraaf 5.3.9.) Het is namelijk denkbaar dat een wet wanneer die wordt toegepast, uiteindelijk weerlegbaar blijkt te zijn. Dit wordt duidelijk wanneer we kijken naar wetten die geïnterpreteerd moeten worden omdat de betekenis van de wet op voorhand niet duidelijk is. (Ik denk overigens niet dat Dworkin een dergelijke situatie voor ogen had.) Een wet die onduidelijk is en die op twee manieren (bijvoorbeeld grammaticaal en teleologisch) geïnterpreteerd kan worden, splitst zich als het ware in tweeën. We hebben twee rechtsnormen, waarvan, als in hoogste instantie de Hoge Raad een uitspraak doet over de betekenis van de wet, er uiteindelijk maar één waar kan zijn. Maar tot die tijd hebben we twee rechtsnormen die elk waar of onwaar kunnen zijn. Zij hebben bij het oplossen van een rechtsvindingsvraagstuk dan geen alles-ofniets karakter, maar leggen enkel gewicht in de schaal ter onderbouwing van een mogelijk rechtsgevolg. Hoeveel gewicht, is afhankelijk van de waarschijnlijkheid van elk van de interpretaties van de betreffende wettelijke bepaling. Elk van de geïnterpreteerde versies van de rechtsnorm vormt dan als het ware een uitzondering op de andere geïnterpreteerde versie van de rechtsnorm. Waar één van de geïnterpreteerde rechtsnormen wordt gebruikt ter ondersteuning van een mogelijk rechtsgevolg, kan deze geïnterpreteerde rechtsnorm dus nog worden verworpen indien de betreffende interpretatie onjuist blijkt te zijn. Bij het inschatten van de waarschijnlijkheid van het mogelijke rechtsgevolg moet daar rekening mee worden gehouden.