Einde inhoudsopgave
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/2.2.3
2.2.3 De Verlichting: Rechtspositivisme en wetspositivisme in het werk van Montesquieu en Beccaria
J.G.H. Altena, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
J.G.H. Altena
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Frände 1989, p. 101; Melai 1969, p. 9.
Rousseau (1762) 1995, p. 72-73. Die ‘universele rechtvaardiging’ had bij Rousseau wel een religieuze lading: ‘Alle gerechtigheid komt van God, hij alleen is er de bron van; maar als wij haar van zo hoog wisten te ontvangen, zouden wij geen regering of wetten nodig hebben.’ Rousseau (1762) 1995, p. 72.
Groenhuijsen 2002, p. 41.
Dupont 1979, p. 50-51.
Daarin onderscheidt Montesquieu zich van Locke, zie Groenhuijsen 2002, p 37.
Montesquieu (1748) 2006, XI, 6, p. 221.
Beccaria (1764) 1982, p. 45.
Naast het gegeven dat Montesquieu en Beccaria nieuwe idealen formuleerden en beschreven hoe die idealen konden worden bereikt, voldeden hun ideeën aan de voorwaarden voor de totstandkoming van het klassieke legaliteitsbeginsel beschreven in de inleiding op deze paragraaf: het rechtspositivisme verving het natuurrecht en het wetspositivisme deed opgeld.
Op het cruciale punt van het rechtspositivisme onderscheidde Montesquieu zich van vroegere denkers: bindende regels worden vastgesteld door mensen en zijn voor hun gelding niet afhankelijk van een beroep op religieuze of andersoortige legitimatie.1 Rousseau nam om andere redenen afstand van het natuurrecht: hij stelde dat hoewel er ‘ongetwijfeld’ een ‘universele rechtvaardigheid’ bestaat, deze voor de mens niet kenbaar is en het dus geen zin heeft om ‘metafysische ideeën’ te koppelen aan het wetsbegrip.2 Rousseau wees dus een metafysisch wetsbegrip af op epistemologische gronden. In het werk van Beccaria was het rechtspositivisme zichtbaar in de stelling dat wetten veranderlijk zijn.3 Sowieso werden in het contractsdenken van Rousseau en Beccaria de wetten beschouwd als door mensen gemaakt:4 het idee van het maatschappelijk verdrag bood immers een niet-religieuze, niet-natuurrechtelijke verklaring voor het bestaan van maatschappelijke orde.
Het denken van Montesquieu en Beccaria was niet alleen rechtspositivistisch, maar ook wetspositivistisch. Toepassing van gewoonterecht achtten zij onwenselijk.5 De uitspraak van de rechter mag volgens Montesquieu niets anders behelzen dan wat letterlijk in de wet staat.6 Het wetspositivisme was bij Beccaria nog zichtbaarder: alleen de wetten kunnen straffen bepalen.7 De wet is dus door mensen gemaakt, de wet kan veranderen, en alleen de wet kan strafrechtelijke aansprakelijkstelling funderen. Daarmee werden de belangrijkste rechtstheoretische voorwaarden geschapen voor de ontwikkeling van het legaliteitsbeginsel, en met deze ideeën en de idealen die zijn besproken in paragraaf 2.2.2 kunnen alle deelnormen van het legaliteitsbeginsel worden beredeneerd.