Einde inhoudsopgave
Het legaliteitsbeginsel en de doorwerking van Europees recht (Meijers-reeks) 2016/6.4
6.4 Interpretatie van Europees recht door het Hof van Justitie
J.G.H. Altena, datum 01-09-2015
- Datum
01-09-2015
- Auteur
J.G.H. Altena
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Van Harten 2011, p. 36 e.v.
In beginsel betreft het een bevoegdheid, tenzij geen hoger beroep kan worden ingesteld tegen de uitspraak van de nationale rechter: in dat geval is het stellen van prejudiciële vragen verplicht. Zie art. 267 VWEU en voor een korte bespreking hiervan met vele verwijzingen Van Harten 2011, p. 33-40.
De zogenaamde CILFIT-doctrine, geformuleerd in HvJ EG 6 oktober 1982, C-283/81, ECLI:EU:C:1982:335 (CILFIT).
Dit is vaste rechtspraak sinds HvJ EG 15 juni 1964, 6/64, ECLI:EU:C:1964:66 (Costa/ENEL) en volgt ook uit artikel 267 VWEU.
Tussen het Hof van Justitie en de nationale rechter bestaat een duidelijke taakverdeling. Het Hof van Justitie gaat in laatste instantie over de uitlegging van het Europees recht, de nationale rechter gaat over de uitlegging van zijn nationale recht. De nationale rechter moet uiteraard in veel gevallen ook Europees recht toepassen (en daartoe uiteraard ook uitleggen1), maar indien het Europees recht onduidelijk is, kan of moet de nationale rechter prejudiciële vragen stellen aan het Hof.2 Slechts indien het antwoord op een prejudiciële vraag niet nodig is om een uitspraak te doen, het Europees recht afdoende duidelijk is (een zogenaamde acte claire) of reeds afdoende is verduidelijkt door het Hof van Justitie (een zogenaamde acte éclairé) geldt die verplichting niet.3 Het Hof beoordeelt in de prejudiciële procedure niet de verenigbaarheid van het nationale recht met het Europees recht: de nationale rechter is bevoegd het nationale recht uit te leggen.4
In deze paragraaf wordt eerst stilgestaan bij de wijze waarop het Hof van Justitie het Europees recht uitlegt. Dit is van belang omdat de nationale rechter rekening zal moeten houden met de wijze waarop Europees recht moet worden uitgelegd, wanneer hij verordeningen rechtstreeks toepast of wanneer hij richtlijnen interpreteert om vervolgens te kunnen voldoen aan de conforme-interpretatieplicht. Daarbij besteed ik enige bijzondere aandacht aan het verschijnsel van meertaligheid in het Europees recht. Daarna wordt geschetst hoeveel ruimte het EHRM laat voor interpretatie door de strafrechter. Het EVRM is een belangrijk ankerpunt voor de Nederlandse strafrechter, maar inspireert ook het Hof van Justitie bij het bepalen van de grenzen aan de rechterlijke interpretatievrijheid. Tot slot wordt besproken of het Hof van Justitie zich bij de uitleg van Europees recht gebonden acht aan het legaliteitsbeginsel, omdat dat mede de verdeling van verantwoordelijkheid tussen het Europees en nationaal niveau bepaalt.
6.4.1 De interpretatie van primair en secundair Europees recht door het Hof van Justitie6.4.2 De rol van verschillende taalversies bij de interpretatie van Europees recht6.4.3 Het EHRM en de grenzen aan de interpretatievrijheid van de nationale rechter6.4.4 Acht het Hof van Justitie het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel van toepassing op zijn eigen interpretatievrijheid?