Bijlagen 4, verweerschriften Rechtbank gemeente d.d. 29 april 2010.
HR, 28-11-2014, nr. 13/04286
13/04286, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-11-2014
- Zaaknummer
13/04286
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3442, Uitspraak, Hoge Raad, 28‑11‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2013:5741, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑11‑2014
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑11‑2014
- Wetingang
art. 16 Algemene wet inzake rijksbelastingen
- Vindplaatsen
V-N 2014/64.3 met annotatie van Redactie
Belastingblad 2015/15 met annotatie van M.R.P. de Bruin
FED 2015/12 met annotatie van E. THOMAS
BNB 2015/85 met annotatie van P.G.M. JANSEN
JG 2015/8 met annotatie van mr. J.D.C. de Jong
NTFR 2015/173
NTFR 2014/2893 met annotatie van Mr. I.R.J. Thijssen
Uitspraak 28‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Art. 16 AWR. Primitieve aanslagen door fout heffingsambtenaar vernietigd. Conversie tweede primitieve aanslagen in navorderingsaanslagen niet mogelijk.
Partij(en)
28 november 2014
nr. 13/04286
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juli 2013, nrs. 11/00318, 11/00319 en 11/00321, op de hoger beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank te Groningen (nrs. AWB 09/999, AWB 09/1000 en AWB 09/1001) betreffende de ten aanzien van belanghebbende geheven bouwleges voor de jaren 2006 en 2007. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend. Het College heeft tevens voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft het voorwaardelijke incidentele beroep in cassatie beantwoord.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend.
Het College heeft in het voorwaardelijke incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft in het voorwaardelijke incidentele beroep een conclusie van dupliek ingediend.
2. Beoordeling van de middelen in het principale beroep in cassatie
2.1.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.2.
Het College heeft belanghebbende bij besluiten van 3 en 4 oktober 2006 twee bouwvergunningen eerste fase verleend.
2.1.3.
Daarbij zijn de bedragen van de ter zake verschuldigde leges aan belanghebbende medegedeeld. Ter zake van het verlenen van deze vergunningen heeft de heffingsambtenaar op grond van de Legesverordening 1995, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 29 maart 2006 (hierna: de Verordening 2006) bij nota’s van 7 december 2006, respectievelijk € 707.539 en € 654.339 aan leges gevorderd (hierna: de aanvankelijke aanslagen 2006).
2.1.4.
Bij de berekening van de aanvankelijke aanslagen 2006 heeft de heffingsambtenaar het in de Tarieventabel 2006 genoemde (hogere) tarief ter zake van het verlenen van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet toegepast.
2.1.5.
Belanghebbende heeft daarop contact opgenomen met de heffingsambtenaar en hem erop gewezen dat, omdat aan belanghebbende bouwvergunningen eerste fase als bedoeld in artikel 56a, lid 2, van de Woningwet waren verleend, het in de Tarieventabel 2006 genoemde (lagere) tarief ter zake van het verlenen van bouwvergunningen eerste fase van toepassing is.
2.1.6.
In reactie hierop heeft de heffingsambtenaar de aanvankelijke aanslagen 2006 bij creditnota’s (hierna: verminderingsbeschikkingen) van 8 mei 2007 verminderd tot nihil. Tegelijkertijd heeft hij bij nota’s van 8 mei 2007 van belanghebbende respectievelijk € 481.424,50 en € 445.224,50 aan leges gevorderd, berekend naar het voor het verlenen van bouwvergunningen eerste fase geldende (lagere) tarief (hierna: de nadere aanslagen 2006).
2.1.7.
Zowel de aanvankelijke aanslagen 2006 als de nadere aanslagen 2006 omschrijven de geheven bedragen als “leges reguliere bouwvergunning”.
2.1.8.
Het College heeft belanghebbende bij besluit van 23 april 2007 een reguliere bouwvergunning tweede fase verleend. Ter zake van deze vergunning heeft de heffingsambtenaar op grond van de Legesverordening 1995, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 28 december 2006 (hierna: de Verordening 2007) bij nota van 8 mei 2007 € 192.305 aan leges gevorderd (hierna: de aanslag 2007).
2.2.1.
Het Hof heeft geoordeeld dat het niet is toegestaan een vermindering van een (primitieve) aanslag terug te nemen door het opleggen van een volgende (primitieve) aanslag. Derhalve dienen de nadere aanslagen 2006 te worden vernietigd. Dit is slechts anders indien de nadere aanslagen 2006 als navorderingsaanslagen in stand kunnen blijven, waartoe aan de vereisten voor navordering moet zijn voldaan. Een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt ontbreekt in dit geval, aldus het Hof.
2.2.2.
Naar het oordeel van het Hof is sprake van een discrepantie tussen de wil van de heffingsambtenaar en de vastlegging daarvan in de aanvankelijke aanslagen 2006, zoals deze luiden na de vermindering daarvan tot nihil. De wil van de heffingsambtenaar was erop gericht van belanghebbende leges te heffen tot de bedragen die - gelijktijdig met de vermindering van de aanvankelijke aanslagen tot nihil - zijn vastgesteld bij de nadere aanslagen 2006.
2.2.3.
Naar het oordeel van het Hof moet belanghebbende terstond na de ontvangst van de aanvankelijke aanslagen 2006, de verminderingsbeschikkingen en de nadere aanslagen 2006, de bij de totstandkoming en, in samenhang daarmee, de vermindering van de aanvankelijke aanslagen 2006 gemaakte fout kenbaar zijn geweest. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat belanghebbende zelf, na ontvangst van de aanvankelijke aanslagen 2006, contact met de heffingsambtenaar heeft opgenomen om hem erop te wijzen dat het (lagere) tarief voor het verlenen van bouwvergunningen eerste fase van toepassing is, omdat aan belanghebbende twee bouwvergunningen eerste fase waren verleend. Belanghebbende moet dus aanstonds hebben begrepen dat de vermindering van de aanvankelijke aanslagen 2006 tot nihil op een vergissing berustte. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 8 augustus 2003, nr. 37570, ECLI:NL:HR:2003:AI0921, BNB 2003/345, is navordering in dat geval geoorloofd, aldus het Hof.
2.3.
De middelen 1 en 2 richten zich tegen ’s Hofs oordeel dat de nadere aanslagen 2006 mogen worden geconverteerd in rechtsgeldig opgelegde navorderingsaanslagen.
2.4.1.
Het tweede middel betoogt dat het Hof ten onrechte en onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de betwiste aanslagen als navorderingsaanslagen in stand kunnen blijven, omdat naar ’s Hofs oordeel sprake is van een discrepantie tussen wil en feitelijk handelen van de heffingsambtenaar als gevolg van een vergissing en niet op grond van een onjuist inzicht in het recht.
2.4.2.
Het middel slaagt. De aanvankelijke aanslagen 2006 zijn opgelegd in verband met het verlenen van de door belanghebbende aangevraagde reguliere bouwvergunningen eerste fase. Daarbij is een onjuist tarief toegepast, te weten het tarief voor het verlenen van een reguliere bouwvergunning. Naar aanleiding van belanghebbendes bezwaren behoorden die aanslagen te worden verminderd naar aanslagen berekend naar het juiste tarief. De heffingsambtenaar heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat de aanvankelijke aanslagen moesten worden verminderd tot nihil en dat nieuwe (primitieve) aanslagen ter zake van het verlenen van de aangevraagde bouwvergunningen eerste fase moesten worden opgelegd. Daarbij ging de heffingsambtenaar ten onrechte ervan uit dat het opleggen van een tweede primitieve aanslag ter zake van het verlenen van dezelfde vergunning mogelijk is. Die handelwijze berustte daarom op een onjuiste opvatting omtrent het formele recht. Aldus is geen sprake van een vergissing die ertoe heeft geleid dat de wil van deze ambtenaar niet overeenstemde met datgene wat in de verminderingsbeschikkingen is vastgelegd. Het middel betoogt terecht dat het Hof onder die omstandigheden een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het arrest van de Hoge Raad van 8 augustus 2003, nr. 37570, ECLI: NL:HR:2003: AI0921, BNB 2003/345 (vgl. HR 26 maart 2010, nr. 09/02804, ECLI:NL:HR:2010:BL8877, BNB 2010/181, overweging 3.3.4).
De omstandigheid dat belanghebbende aanstonds moet hebben begrepen dat de verminderingen van de aanvankelijke aanslagen 2006 tot nihil berustten op een fout, brengt niet mee dat navordering niettemin geoorloofd is.
2.5.
Het derde middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep in cassatie
3.1.
Het middel berust op de opvatting dat geen sprake is van tweede primitieve aanslagen omdat de nadere aanslagen 2006 andere belastbare feiten betreffen dan de aanvankelijke aanslagen 2006.
Het middel faalt. Zoals hiervoor in onderdeel 2.4 is overwogen zijn zowel de aanvankelijke aanslagen 2006 als de nadere aanslagen 2006 opgelegd ter zake van het verlenen van dezelfde bouwvergunningen eerste fase. De omstandigheid dat bij het opleggen van de aanvankelijke aanslagen 2006 het tarief is toegepast dat volgens de Tarieventabel 2006 behoort bij het verlenen van een reguliere bouwvergunning brengt niet mede dat ter zake van het zelfde belastbare feit opnieuw een primitieve aanslag kan worden opgelegd.
4. Slotsom
Gelet op hetgeen hiervoor in onderdeel 2.4 is overwogen kan ’s Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De aanslagen bouwleges 2006 moeten worden vernietigd. De aanslag bouwleges 2007 blijft in stand.
5. Proceskosten
Wat betreft het principale cassatieberoep van belanghebbende en het incidentele beroep in cassatie van het College zal het College worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het incidentele beroep in cassatie ongegrond,
verklaart het principale beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover daarbij de uitspraken van de Rechtbank van 29 september 2011, nrs. 09/1000 en 09/1001, zijn vernietigd,
bevestigt die uitspraken van de Rechtbank,
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 478, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 7792 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Libari, en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2014.
Beroepschrift 28‑11‑2014
III
Voorwaardelijk Incidenteel beroep in cassatie
Dit incidenteel appel wordt ingesteld onder de voorwaarde dat middel 1 of middel 2, zoals voorgedragen door [X] slaagt en leidt tot vernietiging van de bestreden uitspraak.
Het college draagt tegen de uitspraak het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van. 30 juli 2013 het volgende middel van cassatie voor:
Middel 1
Verzuim van vormen en/of schending van het recht, dan wel verzuim van vormen waarvan de niet inachtneming met nietigheid is bedreigd. Het Hof heeft ten onrechte, althans op gronden die dat oordeel niet kunnen dragen, de gronden van het hoger beroep van de heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden verworpen.
Onder verwijzing naar de aanvullende gronden van hoger beroep van 2 februari 2012, die het college verzoekt hier geheel herhaald en ingelast Ie beschouwen, heeft de heffings-ambtenaar betoogd dat de nadere aanslagen 2006 geen tweede primitieve heffingen zijn. Kort gezegd omdat de belastingschuld die door de nadere aanslagen 2006 worden geformaliseerd betrekking heeft op andere belastbare feiten dan de aanvankelijke aanslagen 2006.
Het Hof heeft dat in de overwegingen 4.4 t/m 4.6 miskend door te overwegen dat de aanvankelijke aanslagen 2006 zijn opgelegd wegens het verlenen van de onder 2.1 en 2.2 genoemde bouwvergunningen. Blijkens die onderdelen zijn immers verleend eerste fase reguliere bouwvergunningen (als bedoeld in artikel 56a Woningwet) terwijl de aanvankelijke aanslagen 2006 zijn opgelegd wegens het verleend zijn van een reguliere bouwvergunningen (zoals bedoeld in artikel 44 Woningwet). Daarmee staat vast dat de aanvankelijk aanslagen 2006 zijn opgelegd wegens andere belastbare feiten dan de nadere aanslagen 2006. Het oordeel van het Hof verdraagt zich derhalve niet met de door het Hof zelf vastgestelde feiten.
In onderdeel 4.6 van de bestreden uitspraak geeft het Hof daarvoor zijn — enige — argument, te weten dat het belastbare feit in de aanvankelijke aanslagen 2006 als in de nadere aanslagen 2006 is omschreven als ‘leges reguliere bouwvergunningen’.
Op zichzelf bestrijdt de heffingsambtenaar dat niet. De heffingsambtenaar wijst erop dat de omschrijving In de aanvankelijke aanvragen uitsluitend en onmiskenbaar doelt op het belastbare feit van onderdeel 5.2.2 van de Tarieventabel 2006, te weten de verlening van een ongefaseerde reguliere bouwvergunning. Eén en ander is voor [X] ook ondubbelzinnig duidelijk geweest. Uit de vastgestelde feiten kan immers blijkens dat [X] zelf contact heeft gezocht met de heffingsambtenaar om — kort gezegd — die fout te herstellen.
Naar aanleiding van het verzoek van [X] om een legesnota ten aanzien van de reguliere bouwvergunning 1e fase, als bedoeld in onderdeel 5.2.3 van de Tarieventabel, heeft de heffingsambtenaar bij de nadere aanslagen 2006 wegens dát belastbare feit een heffing opgelegd. Daarbij heeft de heffingsambtenaar evenwel de omschrijving op de legesnota niet aangepast. Gelet op de zojuist bedoelde achtergrond van die nadere aanslagen 2006, heeft, ondanks dat verzuim, bij [X] echter geen moment twijfel kunnen bestaan dat het in tweede instantie wél ging om de eerste fase bouwvergunningen bedoeld in de onderdelen 2.1 en 2.2 van de bestreden uitspraak.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien hoe het Hof niettemin tot het oordeel is gekomen dat de aanvankelijke en de nadere aanslagen 2006 wegens dezelfde belastbare feiten zijn opgelegd. Dat volgt in elk geval niet uit het feit dat de heffingsambtenaar in tweede Instantie heeft verzuimd ‘1e fase’ toe te voegen aan de omschrijving in de nadere aanslagen 2006, temeer nu deze, gelet op haar verzoek, mocht aannemen dat voor [X] zonneklaar was op welke belastbare feiten de nadere aanslagen 2006 betrekking hadden.
IV. Conclusie
Het principale beroep in cassatie dient te worden verworpen.
Voor het geval het principale beroep in cassatie gegrond wordt geacht en de bestreden uitspraak wordt vernietigd, dient de uitspraak van het Hof te worden vernietigd, nu het Hof de grieven van de heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de rechtbank gegrond had moeten oordelen.
Het college verzoekt om een vergoeding van proceskosten.
Hoogachtend
Beroepschrift 28‑11‑2014
Motivering beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 30 juli 2013, betreffende de beroepen tegen de uitspraken van Rechtbank Leeuwarden d.d. 29 september 2011 inzake de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar van de gemeente Groningen betreffende aanslagen leges bouwvergunning ten name van [X] B.V.; Kenmerk Gerechtshof BK 11/00318, BK 11/319 en BK 11/00321, uw kenmerk F 13/04286
Edelhoogachtbaar College,
[X] BV (hierna [X]), heeft met dagtekening 5 september 2013 — ter behoud van rechten — beroep in cassatie ingesteld tegen de in de aanhef genoemde uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna het Hof).
Dit schrijven behelst de nadere motivering van voornoemd beroepschrift.
1. Middelen van cassatie
[X] heeft de eer tegen deze uitspraak de volgende middelen van cassatie voor te dragen:
Middel 1
Verzuim van vormen en/of schending van het recht, dan wel verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming met nietigheid is bedreigd. Het Hof heeft ten onrechte althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen beslist dat het beroep van belanghebbende ongegrond is, doordat het Hof ambtshalve heeft vastgesteld dat de betwiste aanslagen in stand kunnen blijven als navorderingsaanslagen. Hiermee is het Hof buiten de rechtsstrijd getreden.
Middel 2
Verzuim van vormen en/of schending van het recht, dan wel verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming met nietigheid is bedreigd. Het Hof heeft ten onrechte althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen beslist dat het beroep van belanghebbende ongegrond is, doordat het Hof van mening is dat de betwiste aanslagen als navorderingsaanslagen in stand kunnen blijven, omdat sprake is van een discrepantie tussen wil en feitelijk handelen als gevolg van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd en dat het voor belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout was gemaakt.
Middel 3
Verzuim van vormen en/of schending van het recht, dan wel verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming met nietigheid is bedreigd. Het Hof heeft ten onrechte althans op gronden die de beslissing niet kunnen dragen beslist dat het incidenteel hoger beroep en beroep van belanghebbende ongegrond is, doordat het Hof heeft geoordeeld dat er geen strijd is met Artikel 229b Gemeentewet omdat de gemeente de opbrengsten van de bouwleges niet structureel te laag zou hebben geraamd.
2. Toelichting middel 1 van cassatie
2.1
[X] heeft met dagtekening 3 oktober respectievelijk 4 oktober 2006 reguliere bouwvergunningen (dossiernummer [003] en dossiernummer [004]) eerste fase ontvangen.
2.2
De heffingsambtenaar heeft, naar aanleiding van de in 2.1 genoemde vergunningen, met dagtekening 7 december 2006, factuurnummers [001] en [002], foutieve aanslagen bouwleges opgelegd aan [X] ad € 707.539 respectievelijk € 654.339 (hierna: de aanvankelijke aanslagen). [X] kwalificeert deze handelswijze als de ‘eerste fout’.
2.3
Door middel van creditnota's, factuurnummers [005] en [006] d.d. 8 mei 2007 zijn de onder 2.2 genoemde aanslagen verminderd tot nihil. [X] kwalificeert deze handelswijze als de ‘tweede fout’.
2.4
De heffingambtenaar heeft met dagtekening 8 mei 2007 vervolgens nieuwe aanslagen ad € 481.424,50 respectievelijk € 445.224,50 opgelegd met factuurnummers [007] en [008] ter zake van dezelfde reguliere bouwvergunningen (dossiernummers [003] en [004] (hierna: de nadere aanslagen). [X] kwalificeert deze handelswijze als de ‘derde fout’.
2.5
De heffingsambtenaar heeft betoogd dat sprake is van andere belastbare feiten.
De aanvankelijke aanslagen hadden betrekking op niet bestaande belastbare feiten namelijk ‘het verlenen van een reguliere bouwvergunning’ en de nadere aanslagen op ‘het verlenen van een bouwvergunning eerste fase’
2.6
Het Hof heeft onder 4.4 tot en met 4.6 vastgesteld dat niet sprake is van andere belastbaar feiten.
‘4.4
Bij de beantwoording van de onder 4.3 gestelde vraag neemt het Hof de volgende niet tussen partijen in geschil zijnde feiten in aanmerking. Het College heeft belanghebbende op 3 en 4 oktober 2006 twee bouwvergunningen eerste fase verleend. Daarbij zijn de bedragen van de ter zake verschuldigde leges aan belanghebbende medegedeeld. Ter zake van het verlenen van deze vergunningen heeft de Heffingsambtenaar de aanvankelijke aanslagen 2006 opgelegd. Bij de berekening van de aanvankelijke aanslagen 2006 heeft de Heffingsambtenaar het in subparagraaf 5.2.2 van de Tarieventabel 2006 genoemde tarief voor het verlenen van een reguliere bouwvergunning toegepast. Belanghebbende heeft daarop contact opgenomen met de Heffingsambtenaar en hem erop gewezen dat, omdat aan belanghebbende twee bouwvergunningen eerste fase waren verleend, het in subparagraaf 5.2.3 van de Tarieventabel 2006 genoemde (lagere) tarief voor het verlenen van een bouwvergunning eerste fase van toepassing is. In reactie hierop heeft de Heffingsambtenaar de aanvankelijke aanslagen 2006 verminderd tot nihil. Tegelijkertijd heeft hij de nadere aanslagen 2006 opgelegd, berekend naar het voor de verlening van bouwvergunningen eerste fase geldende tarief. Zowel de aanvankelijke aanslagen 2006 als de nadere aanslagen 2006 omschrijven de geheven bedragen als ‘leges reguliere bouwvergunning’.
4.5
De Heffingsambtenaar was, gelet op de onder 4.1 en 4.2 aangehaalde bepalingen, bevoegd ter zake van het verlenen van de onder 2.1 en 2.2 genoemde bouwvergunningen leges te heffen. Naar volgt uit de onder 4.4 weergegeven feiten heeft de Heffingsambtenaar van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door het opleggen van de aanvankelijke aanslagen 2006. Hiermee heeft de Heffingsambtenaar zijn bevoegdheid tot het opleggen van (primitieve) aanslagen ter zake van het verlenen van de onder 2.1 en 2.2 genoemde bouwvergunningen uitgeput. Het is niet toegestaan een vermindering van een (primitieve) aanslag terug te nemen door het opleggen een volgende (primitieve) aanslag. Derhalve dienen de nadere aanslagen 2006 te worden vernietigd. Dit is slechts anders indien de nadere aanslagen 2006 als navorderingsaanslagen in stand kunnen blijven.
4.6
Het betoog van de Heffingsambtenaar dat de aanvankelijke aanslagen 2006 en de nadere aanslagen 2006 zijn opgelegd ter zake van verschillende belastbare feiten omdat de aanvankelijke aanslagen 2006 zijn berekend naar het in onderdeel 5.2.2 van de Tarieventabel 2006 opgenomen tarief voor het verlenen van een reguliere bouwvergunning en de nadere aanslagen 2006 zijn berekend naar het in onderdeel 5.2.3 van de Tarieventabel 2006 opgenomen tarief voor het verlenen van een bouwvergunning eerste fase, kan niet afdoen aan het onder 4.5 gegeven oordeel. Hierbij neemt het Hof in aanmerking dat zowel in de aanvankelijke aanslagen 2006 als in de nadere aanslagen 2006 de geheven bedragen zijn omschreven als ‘leges reguliere bouwvergunning’. De toepassing van een onjuist, te hoog tarief bij de berekening van de aanvankelijke aanslagen 2006 had kunnen worden hersteld door de aanvankelijke aanslagen 2006 te verminderen tot aanslagen, berekend naar het juiste, lagere tarief.’
2.7
In tegenstelling tot wat de heffingsambtenaar heeft gesteld en verklaard gaat het Hof onder 4.7 tot en met 4.11 zelfstandig onderzoeken of de nadere aanslagen kunnen worden geconverteerd in een navorderingsaanslag. Onder 3.1 heeft het Hof namelijk zelfstandig vastgesteld dat dit in geschil zou zijn, dat is echter onjuist. De heffingsambtenaar heeft echter geconcludeerd dat sprake was van andere belastbaar feiten en dat van navordering geen sprake kon zijn.
2.8
Voorts heeft [X] reeds in de motiveringen van haar bezwaarschriften d.d. 5 november 20071. aangegeven dat geen sprake kon zijn van navordering. Onderstaand heeft [X] het betreffende deel motivering van haar bezwaar opgenomen.
‘Uit het voorgaande blijkt dat na het vernietigen van een primitieve aanslag ter zake van hetzelfde belastbare feit uitsluitend nog een navorderingsaanslag kan worden opgelegd (Artikel 16 AWR). Het opleggen van een navorderingsaanslag vereist echter de aanwezigheid van een nieuw feit. In het onderhavige geval is geen sprake van een nieuw feit. Een beroep op de schrijf- of tikfouten jurisprudentie kan in het onderhavige geval evenmin slagen. De Hoge Raad heeft beslist dat een beroep op de schrijf — en tikfoutenleer uitsluitend kan slagen indien (geen)2. sprake is van vergissing doordat er een discrepantie is ontstaan tussen de wil en de feitelijke handeling van de gemeenteambtenaar. Wij verwijzen bijvoorbeeld naar het arrest van 8 augustus 20033.. Hierin overwoog de Hoge Raad als volgt:
‘3.5.
Artikel 16, lid 1, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen behelst de hoofdregel dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen.
De tweede volzin van dit artikellid bevat een uitzondering op die hoofdregel: een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
Indien echter een aanslag te laag is vastgesteld niet als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht of van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht, maar als gevolg van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd, zoals bijvoorbeeld een schrijf-, reken-, overname-, of intoetsfout, en het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout was gemaakt — waarbij niet van belang is of tevens kenbaar was waarin de fout bestond —, is overeenkomstig de hoofdregel navordering toegestaan. Op aan het aanslagbiljet te ontlenen vertrouwen kan een belastingplichtige zich in een dergelijk geval niet met vrucht beroepen.’
Uit de hiervoor aangehaalde overweging van de Hoge Raad blijkt dat navordering slechts mogelijk is indien sprake is van een vergissing welke heeft geleid tot een discrepantie tussen de wil en feitelijke handeling bij de ambtenaar.(…). Zo blijkt ook uit de recente uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 2 oktober 20074..
In het onderhavige geval is duidelijk geen sprake van een dergelijke discrepantie. Immers de gemeenteambtenaar heeft welbewust de eerste primitieve aanslag verminderd tot nihil en een nieuwe aanslag opgelegd, in plaats van de eerste aanslag te verminderen tot het juiste bedrag. Dit blijkt ook uit het door de gemeente opgestelde overzicht waarin is gespecificeerd welke aanslagen oorspronkelijk zijn opgelegd, welke zijn verminderd tot nihil en welke vervolgens zijn opgelegd. Dit overzicht is gelijktijdig met de verminderingen en de nieuwe aanslagen aan belanghebbende verzonden. Een dergelijk overzicht zou niet zijn opgesteld en zou niet direct met de verminderingen en de nieuwe aanslagen zijn meegezonden, indien sprake zou zijn geweest van een vergissing. Ook het feit dat de vermindering tot nihil en de nieuwe aanslag op dezelfde dag zijn verzonden geeft aan dat sprake is van een bewuste handeling.
Indien sprake zou zijn geweest van een vergissing zou de ambtenaar immers de verminderingsnota hebben kunnen tegenhouden in plaats van dat hij een nieuwe aanslag had opgelegd.
Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat de gemeenteambtenaar niet op de hoogte is van het feit dat het opleggen van een tweede primitieve aanslag niet mogelijk is. Er is derhalve sprake van een onjuist inzicht in het recht en een ambtelijk verzuim. Navordering is in die situatie niet mogelijk.
Concluderend merken wij op dat sprake is van een tweede primitieve aanslag die niet kan worden geconverteerd in een navorderingsaanslag, omdat het daarvoor benodigde nieuwe feit ontbreekt. Voorts is geen sprake van een schrijf- of tikfout of een daarmee gelijk te stellen vergissing die navordering mogelijk maakt, maar van een ambtelijk verzuim. De aanslag moet daarom worden vernietigd.’
2.9
Vervolgens heeft de gemeente in de uitspraak op het bezwaar dit niet weersproken. Het was volgens de gemeente derhalve niet in geschil.
2.10
Het Hof heeft de bevoegdheid niet om ambtshalve hiertoe te besluiten indien de heffingsambtenaar juist van mening is dat niet sprake is van navordering. Met betrekking tot het standpunt van de heffingsambtenaar inzake de nadere aanslagen verwijst [X] naar de verklaring van de heffingsambtenaar tijdens de zitting bij de Rechtbank omtrent de nadere aanslagen5. waaruit onomstotelijk blijkt dat de heffingsambtenaar de nadere aanslagen bedoeld heeft als primitieve aanslagen en niet als navorderingsaanslagen.
‘We kwamen achter deze fout [X]: lees ‘eerste fout’), doordat eiseres ons opbelde. Nadat we zelf de constatering ook hadden gedaan dat de opgelegde aanslag fout was, hebben we de aanslag verminderd tot nihil, door middel van een creditnota en hebben we de juiste aanslag opgelegd. Verminderen van de oorspronkelijke aanslag naar het juiste bedrag kunnen we niet, omdat we niet tussen verschillende categorieën kunnen wisselen, In de systematiek die eiseres voorstaat, zou ik de leges voor het afgeven van een paspoort, moeten verrekenen met de bouwleges. Naar bestuurlijke maatstaven dien je het onjuiste besluit terug te nemen en komt de vermindering naar een lager bedrag in casu niet aan de orde.
De Hoge Raad is van oordeel dat sprake is van een verminderingsbeschikking en ik leg dit uit als: er is een beschikking. Het onderscheid met dit arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2001, nr. 09/02804 bestaat hieruit dat de materiële belastingschuld voortvloeit uit de bouwvergunning en wij hebben allerlei verschillende soorten bouwvergunningen. Hierin onderken ik verschillende belastbare feiten en dat is het verschil met het genoemde arrest. Alle gegevens waren ons ten tijde van het opleggen van de eerste aanslag bekend. Als het opnieuw formaliseren van een belastingschuld toch zou moeten in de vorm van een navorderingsaanslag dan moet worden voldaan aan de voorwaarden die daarvoor gelden op grond van Artikel 16 AWR en er is geen sprake van een nieuw feit. In6. de onderhavige situatie ben ik echter van mening dat sprake is van twee verschillende situaties’
([X] onderstreept)
2.11
De rechter moet uitsluitend de rechtsregels toepassen op de feiten. Naar uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt heeft de heffingsambtenaar zijn primaire (en enige) standpunt omtrent het in stand laten van de nadere aanslagen steeds en uitsluitend gegrond op de stelling dat sprake is van aanvankelijke aanslagen voor verschillende belastbare feiten ondanks het feit dat slechts één bouwvergunning is verleend. Deze stelling draagt een feitelijk karakter.
Het Hof heeft deze primaire stelling van de heffingsambtenaar uitdrukkelijk en gemotiveerd verworpen. Door niettemin doch op basis van een geheel andere feitelijke grond tot het in stand laten van de nadere aanslagen te concluderen, is het Hof buiten de rechtsstrijd getreden. Voornoemde vaststelling van feiten is eveneens niet van openbare orde.
2.12
Daarnaast is sprake van een zogenaamde oneigenlijke verrassingsbeslissing7.. Het Hof heeft een uitleg aan standpunten van de gemeente gegeven die onbegrijpelijk is. Het Hof is daarmee buiten de rechtsstrijd getreden. Op geen enkele wijze heeft het Hof kenbaar gemaakt dat zij van mening was dat sprake zou zijn van (eventuele) navordering. Gezien het standpunt van de heffingsambtenaar lag de redenering van het Hof zo weinig voor de hand dat [X] hiermee geen rekening behoefde te houden. Voorts is ook niet sprake van een behoorlijke rechtsbedeling. Reeds op basis van deze grond zou de uitspraak van het Hof moeten worden vernietigd.
2.13
Nu het Hof reeds heeft geoordeeld dat sprake is van één belastbaar feit en daarom het opleggen van een tweede primitieve aanslag niet mogelijk is kunnen de nadere aanslagen niet in stand blijven.
3. Toelichting middel 2 van cassatie
3.1
Onder 4.7 tot en met 4.8 concludeert het Hof dat (eventuele) navordering niet mogelijk is door het ontbreken een nieuw feit.
‘4.7
Een ten onrechte opgelegde (primitieve) aanslag kan als navorderingsaanslag in stand blijven, indien aan de vereisten voor navordering is voldaan (vergelijk HR 4 oktober 2002, nr. 37403, LJN: AE8369).
De vereisten voor navordering houden, voor zover hier van belang, in dat enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de (primitieve) aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld en dat dit feit de Heffingsambtenaar niet bekend was of redelijkerwijs niet bekend had kunnen zijn, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
4.8
De Heffingsambtenaar heeft desgevraagd ter zitting van de Rechtbank verklaard dat hij niet beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Ook belanghebbende stelt dat een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt ontbreekt. Het Hof sluit zich aan bij dit gezamenlijke standpunt van partijen.’
3.2
Vervolgens heeft het Hof onderzocht of sprake is van een zogenaamde schrijf-, reken-,overname- of intoetsfout die voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was overeenkomstig Hoge Raad d.d. 8 augustus 20038.. Het Hof haalt in haar verwijzing slechts een deel van voornoemde uitspraak aan.
‘Indien een aanslag te laag is vastgesteld (…) als gevolg van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd, zoals bijvoorbeeld een schrijf-, reken-, overname-, of intoetsfout, en het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout was gemaakt (…), is overeenkomstig de hoofdregel navordering toegestaan’.
3.3
Het Hof concludeert onder 4.10 tot en met 4.11 dat hier sprake van is. Er is volgens het Hof sprake van een discrepantie.
‘4.10
Naar het oordeel van het Hof is in het onderhavige geval sprake van een discrepantie tussen de wil van de Heffingsambtenaar en de vastlegging daarvan in de aanvankelijke aanslagen 2006, zoals deze luiden na de vermindering daarvan tot nihil. De wil van de Heffingsambtenaar was er, naar volgt uit de onder 4.4 vermelde feiten, immers op gericht van belanghebbende leges te heffen tot de bedragen die — gelijktijdig met de vermindering van de aanvankelijke aanslagen tot nihil — zijn vastgesteld bij de nadere aanslagen 2006.
4.11
De bij de totstandkoming en, in samenhang daarmee, de vermindering van de aanvankelijk opgelegde aanslagen 2006 gemaakte fout, moet belanghebbende naar het oordeel van het Hof terstond na ontvangst van de aanvankelijke aanslagen 2006, de verminderingsbeschikkingen en de nadere aanslagen 2006 kenbaar zijn geweest. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat belanghebbende zelf, na ontvangst de aanvankelijke aanslagen 2006, contact met de Heffingsambtenaar heeft opgenomen om hem erop te wijzen dat, omdat aan belanghebbende twee bouwvergunningen eerste fase waren verleend, het in subparagraaf 5.2.3 van de Tarieventabel 2006 genoemde tarief voor het verlenen van een bouwvergunning eerste fase van toepassing is. Belanghebbende moet dus aanstonds hebben begrepen dat de vermindering van de aanvankelijke aanslagen 2006 tot nihil op een vergissing berustte.’
3.4
De conclusie van het Hof dat sprake zou zijn van een discrepantie tussen de wil van de heffingsambtenaar en het feitelijk handelen is onbegrijpelijk. De bedoeling van de heffingsambtenaar was juist om de aanvankelijke aanslagen in zijn geheel te verminderen en nieuwe aanslagen op te leggen omdat volgens de heffingsambtenaar sprake was van een ander belastbaar feit. Hetgeen op die wijze heeft plaatsgevonden.
3.5
De heffingsambtenaar geeft derhalve blijk van een onjuist inzicht in het recht. Indien sprake is van onjuist inzicht in het recht kan eveneens op basis van Hoge Raad 8 augustus 2003, geen sprake zijn van een discrepantie en kan navordering niet aan de orde zijn. Onderstaand, in tegenstelling tot de weergave van het Hof, een volledige weergave van rechtsoverweging 3.5.
‘Indien een aanslag te laag is vastgesteld niet als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht of van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht (onderstreept [X]), maar als gevolg van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd en het voor belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout was gemaakt — waarbij niet van belang is of tevens kenbaar was waarin de fout bestond — (…).’
3.6
Daarnaast verwijst [X] naar Hoge Raad 26 maart 20109..
‘3.3.2.
Met zijn in 3.3.1 weergegeven oordeel heeft het Hof kennelijk aangenomen dat de wil van de heffingsambtenaar niet overeenstemde met datgene wat in de verminderingsbeschikkingen is vastgelegd. Hiervan kan echter niet worden uitgegaan in geval van fouten die het gevolg zijn van een onjuiste gegevensverwerking welke voortvloeit uit een bepaalde werkwijze waarvoor gekozen is.
In dat geval moet de heffingsambtenaar worden geacht de gevolgen van die werkwijze voor zijn rekening te hebben willen nemen.
Van een fout die voortvloeit uit een bepaalde werkwijze waarvoor is gekozen, is sprake indien gegevens in de onjuiste volgorde worden ingetoetst in een geautomatiseerd aanslagsysteem, en het de heffingsambtenaar ten tijde van dat intoetsen bekend is dat het voor een juiste gegevensverwerking door het systeem essentieel is dat de gegevens in een bepaalde volgorde worden ingetoetst, maar een daartoe strekkende instructie voor degenen die de gegevens invoeren achterwege is gelaten.
—3.3.3.
Door te oordelen dat sprake is van een vergissing die gelijk is te stellen met een schrijf- of tikfout, zonder in te gaan op de in 3.1.7 vermelde stellingen van belanghebbende, is het Hof derhalve uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting of heeft het zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.
—3.3.4.
Daarbij verdient opmerking dat, gelet op de in 3.1.5 weergegeven stelling van de heffingsambtenaar, rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat deze ambtenaar bewust de oorspronkelijke aanslagen heeft verminderd tot nihil en vervolgens de bestreden aanslagen heeft opgelegd, omdat hij er — ten onrechte — van uitging dat het opleggen van een tweede primitieve aanslag rechtens mogelijk en op grond van de Awb zelfs verplicht zou zijn. In dat geval berustte de handelwijze van de heffingsambtenaar op een onjuiste opvatting omtrent het formele recht, die niet is aan te merken als een vergissing die ertoe heeft geleid dat de wil van deze ambtenaar niet overeenstemde met datgene wat in de verminderingsbeschikkingen is vastgelegd.
—3.3.5.
Voor zover de middelen opkomen tegen het in 3.3.1 vermelde oordeel, slagen ze derhalve.’
3.7
[X] vermoedt, waarmee het oordeel onbegrijpelijk is, dat het Hof heeft gemeend de (eventuele) navordering te kunnen baseren op de fout die de heffingsambtenaar bij het opleggen van de aanvankelijke aanslagen heeft gemaakt. Deze zogenaamde ‘eerste fout’ zou volgens het Hof in dat geval voldoende rechtsgrond bieden voor navordering. In de zienswijze van het Hof zou de bedoeling van de heffingsambtenaar namelijk zijn geweest aanslagen reguliere bouwvergunning eerste fase op te leggen. Deze visie is echter niet correct omdat deze ‘eerste fout’ kon worden gerepareerd door deze aanvankelijke aanslagen te verminderen tot het juiste niveau in plaats deze aanslagen in zijn geheel te verminderen. De (eventuele) navordering is echter gebaseerd op de ‘tweede fout’ namelijk het geheel verminderen van de aanvankelijke aanslagen. Deze ‘tweede fout’ is overeenkomstig de bedoeling van de heffingsambtenaar, maar in strijd met het recht. Er is geen sprake van een discrepantie.
3.8
Voorts verwijst [X] wederom naar de verklaring tijdens de zitting bij de Rechtbank10. van de heffingsambtenaar omtrent de ‘tweede fout’11. waaruit onomstotelijk het onjuiste inzicht van de heffingsambtenaar blijkt.
‘en verklaart de gemachtigde van verweerder:
Ten aanzien van het nieuwe feit,
We kwamen achter deze fout ([X]: lees ‘eerste fout’), doordat eiseres ons opbelde. Nadat we zelf de constatering ook hadden gedaan dat de opgelegde aanslag fout was, hebben we de aanslag verminderd tot nihil, door middel van een creditnota en hebben we de juiste aanslag opgelegd.
Verminderen van de oorspronkelijke aanslag naar het juiste bedrag kunnen we niet [X] onderstreept), omdat we niet tussen verschillende categorieën kunnen wisselen, In de systematiek die eiseres voorstaat, zou ik de leges voor het afgeven van een paspoort, moeten verrekenen met de bouwleges. Naar bestuurlijke maatstaven dien je het onjuiste besluit terug te nemen en komt de vermindering naar een lager bedrag in casu niet aan de orde. De Hoge Raad is van oordeel dat sprake is van een verminderingsbeschikking en ik leg dit uit als: er is een beschikking. Het onderscheid met dit arrest van de Hoge Raad van 26 maart 201, nr. 09/02804 bestaat hieruit dat de materiële belastingschuld voortvloeit uit de bouwvergunning en wij hebben allerlei verschillende soorten bouwvergunningen. Hierin onderken ik verschillende belastbare feiten en dat is het verschil met het genoemde arrest. Alle gegevens waren ons ten tijde van het opleggen van de eerste aanslag bekend. Als het opnieuw formaliseren van een belastingschuld toch zou moeten in de vorm van een navorderingsaanslag dan moet worden voldaan aan de voorwaarden die daarvoor gelden op grond van Artikel 16 AWR en er is geen sprake van een nieuw feit. In12. de onderhavige situatie ben ik echter van mening dat sprake is van twee verschillende situaties’.
3.9
Deze verklaring houdt in dat de heffingsambtenaar welbewust heeft gehandeld. Dat hij bewust heeft gehandeld blijkt ook uit het feit dat hij tegelijk met de vermindering van de aanvankelijke aanslagen nieuwe aanslagen heeft opgelegd. De gelijktijdigheid van ‘vermindering van aanslagen en vaststellen nieuwe aanslagen’ betekent dat geen sprake is van discrepantie. Het Hof voegt derhalve feiten toe die niet zijn gesteld noch zijn gebleken. Er is namelijk geen sprake van discrepantie en geen sprake van een vergissing.
3.10
De verklaring, kort samengevat, dat het systeem het niet aan kon respectievelijk de gekozen werkwijze mag de heffingsambtenaar eveneens niet baten. [X] verwijst hiervoor wederom naar Hoge Raad 5 april 201313. en voorts naar Hoge Raad d.d. 14 april 200614.:
—4.4.
De aanwezigheid van een discrepantie als in deze jurisprudentie bedoeld kan echter niet worden aanvaard in geval van fouten die het gevolg zijn van een onjuiste gegevensverwerking (door personen of automatiseringssystemen) welke voortvloeit uit een bepaalde werkwijze waarvoor binnen de Belastingdienst of op de eenheid gekozen is. In dat geval moet de inspecteur worden geacht de gevolgen van die werkwijze voor zijn rekening te hebben willen nemen.
Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de fout een gevolg is van de keuze van de inspecteur of de Belastingdienst voor een onzorgvuldige werkwijze met beperkte controle (HR 9 juli 2004, nr. 38 980, BNB 2004/351) of het gevolg is van het laten invoeren van gegevens uit de aangifte in het geautomatiseerde systeem door personen met onvoldoende vakkennis en zonder voldoende instructie (HR 25 februari 2005, nr. 40 456, BNB 2005/173).
Onder een fout die voortvloeit uit een bepaalde werkwijze waarvoor gekozen is, is ook te begrijpen het vaststellen van een te lage aanslag of het ten onrechte — gelet op de ter inspectie bekende gegevens — geven van een ‘beschikking geen aanslag’ ten gevolge van een ten tijde van de aanslagregeling aan de inspecteur bekende systeemfout in enig door de inspecteur in het kader van de aanslagregeling gebruikt automatiseringssysteem, met betrekking tot welke systeemfout geen toereikende maatregelen zijn getroffen tot herstel of om de gevolgen ervan te vermijden.
3.11
Het oordeel van het Hof dat sprake is van een discrepantie is derhalve in strijd met het recht en/of onbegrijpelijk. De uitspraak is eveneens onbegrijpelijk omdat [X] reeds in bezwaar onweersproken15. heeft gesteld dat hier geen sprake van kon zijn. De nadere aanslagen kunnen dan ook niet in stand blijven en moeten worden vernietigd.
4. Toelichting middel 3 van cassatie
4.1
Op basis van de processtukken kan worden geconcludeerd dat tussen partijen vaststaat dat de opbrengsten van de bouwleges worden geraamd op basis van de volgende uitgangspunten.
- ○
Het vijfjaarsgemiddelde van de opbrengsten bouwleges van de afgelopen vijfjaars periode twee jaar voorafgaande aan het betreffende begrotingsjaar. Dit betekent dat voor de begroting 2006 het gemiddelde wordt gehanteerd van de periode 2000 tot en met 2004.
- ○
Er wordt geen rekening gehouden met de werkelijk te verwachten zogenaamde grote bouwprojecten, ondanks dat juist deze opbrengsten de afwijkingen tussen realisatie en begroting veroorzaken16..
- ○
Er wordt geen rekening gehouden met de stijging van de totale heffingsgrondslag voor de bouwleges in verband met de stijging van de bouwkosten van 24% in onderhavige betreffende periode van vijf jaar17..
- ○
De substantiële tariefsverhogingen in de jaren 2005 en 2006 van meer dan 20% in totaal leiden niet tot een afzonderlijke bijstelling in de begroting18..
- ○
Bij de besluitvorming omtrent de tariefsverhogingen wordt de stand van de zogenaamde egalisatiereserves niet meegenomen.
4.2
Het Hof is van mening dat voornoemde wijze van ramen van de opbrengsten bouwleges door de gemeente juist is respectievelijk niet in strijd met het recht ondanks de Substantiële afwijkingen tussen begroting en realisatie. Het Hof legitimeert dit door te overwegen dat de gemeente de ‘meeropbrengsten’ van de jaren waarin de gerealiseerde opbrengsten van de bouwleges de gerealiseerde ‘lasten ter zake’ substantieel overschrijden toe te voegen aan de Algemene Egalisatiereserve Concern en/of de Egalisatiereserve bouwleges en in jaren waarin de opbrengsten van de bouwleges substantieel achterblijven bij de ‘lasten ter zake’, de ‘minderopbrengsten’ uit (één van) de reserves te dekken.
‘Uit de onder 4.24 genoemde gegevens en hetgeen de Heffingsambtenaar overigens heeft aangevoerd over de wijze van raming van de baten van leges, volgt dat de gemeente bij de ramingen van de legesopbrengsten rekent met een op basis van de opbrengsten van eerdere jaren bepaald meerjaargemiddelde. Incidentele ontwikkelingen die ten tijde van de vaststelling van de begroting en de legestarieven nog niet bekend waren, kunnen ertoe leiden dat de gerealiseerde opbrengsten in positieve of negatieve zin van de op basis van het meerjaargemiddelde berekende geraamde opbrengsten afwijken. Deze afwijkingen brengen geen wijziging in de verhouding tussen de geraamde opbrengsten en de geraamde ‘lasten ter zake’.
4.46
De Heffingsambtenaar heeft onweersproken gesteld dat substantiële verschillen tussen de gerealiseerde opbrengsten van de bouwleges en de gerealiseerde ‘lasten ter zake’ zoveel mogelijk worden geëgaliseerd. Dit geschiedt door de ‘meeropbrengsten’ van de jaren waarin de gerealiseerde opbrengsten van de bouwleges de gerealiseerde ‘lasten ter zake’ substantieel overschrijden toe te voegen aan de Algemene Egalisatiereserve Concern en/of de Egalisatiereserve bouwleges en in jaren waarin de opbrengsten van de bouwleges substantieel achterblijven bij de ‘lasten ter zake’, de ‘minderopbrengsten’ uit (één van) de reserves te dekken. Naar het oordeel van het Hof is deze wijze van ramen en egaliseren van de jaarlijkse bouwlegesopbrengsten niet in strijd met de eerder genoemde, voor de gemeente geldende comptabiliteitsvoorschriften; evenmin is bij deze wijze van ramen en egaliseren van de jaarlijkse bouwlegesopbrengsten sprake van het structureel te laag ramen van de bouwlegesopbrengsten. ’
4.3
Voornoemde motivering van het Hof is onbegrijpelijk. [X] begrijpt niet dat het Hof stelt dat [X] niet zou hebben weersproken dat sprake zou zijn van egalisatie van de opbrengsten via de reserves. [X] verwijst onderstaand naar haar motiveringen van de beroepen bij de Rechtbank onder 3.819. en 3.720./21..
3.8. Vrijval bestemmingsreserve ten gunste van algemene middelen
3.8.1
De gemeente hanteert sinds 2001 een bestemmingsreserve bouwleges. Het doel van de reserve is de volgende (productie 20):
‘De bestemmingsreserve Bouwleges is bedoeld om risico's voor tegenvallende inkomsten op te kunnen vangen. Voeding vindt plaats uit de bouwleges.’
Getuige het bovenstaande dienen eventuele meeropbrengsten uit de bouwleges ten gunste van de reserve te komen.
3.8.
In het vergaderstuk van 4 september 2002 wordt nog eens herhaald hoe volgens de gemeente zelf dient te worden omgegaan met de reserve bouwleges (productie 20-1)22.:
‘Om risico's van tegenvallende opbrengsten in de toekomst zoveel mogelijk uit te sluiten is een bestemmingsreserve bouwleges beschikbaar. Voeding vindt plaats uit de meeropbrengsten bouwleges. De hier bedoelde reserve is reeds bij de behandeling van de begroting 2001 in het leven geroepen. Het plafond is vastgesteld op 2 miljoen gulden. Indien het plafond wordt gepasseerd zal het extra beschikbare bedrag bij voorkeur worden ingezet op volkshuisvestingsgebied. dit na goedkeuring van de gemeenteraad. ’[Onderstreping door [X]]
3.8.3
Getuige de jaarrekening 2006 heeft de gemeente in dat jaar een ‘winst’ op de bouwleges behaald van € 3,8 miljoen. Van deze € 3,8 miljoen komt echter maar € 518.000 ten gunste van de bestemmingsreserve bouwleges(productie 20). Met de rest van de meeropbrengsten worden andere kosten gedekt (zie onder 3.4). Het idee van de bestemmingsreserve is hiermee volledig verdwenen. Een dergelijke reserve wordt in het leven geroepen met een bepaalde bestemming. De gemeente heeft, gezien de vrijval aan de algemene middelen, nimmer de intentie gehad de reserve aan te wenden voor het doel (3.8.1) waarvoor zij bestemd was. Ook in 2004, 2005, 2007 en 2008 is dit het geval geweest.
Ondanks het positieve resultaat (van miljoenen euro's) op de bouwleges in voornoemde jaren bedraagt de reserve eind 2008 enkel € 404.000 (productie 21).
3.8.4
Indien hetgeen onder 3.8.2 en 3.8.3 wordt vergeleken blijkt dat de gemeente op geen enkele wijze tegemoet komt aan het doel van de reserve. Ondanks het feit dat de reserve haar maximum nog niet heeft bereikt worden er jaar in jaar uit allerlei kosten, die geen enkele relatie hebben met het verlenen van bouwvergunningen, uit de meeropbrengsten van de bouwleges voldaan. Onder 3.4 hebben wij reeds aangegeven dat dit komt doordat de gemeente deze kosten in feite toerekent aan de bouwleges.
3.8.5
De wijze waarop de gemeente, met de reserve is omgegaan is in strijd met het doel van de reserve. De gemeente heeft hiermee het vertrouwensbeginsel ernstig geschaad. Er mag van de gemeente worden verwacht dat zij haar beloften nakomt. Van het nakomen van beloften is hier in het geheel geen sprake. ’
4.4.
Voornoemde toont aan dat [X] wel degelijk de zogenaamde egalisatie heeft weersproken en dat dit standpunt van het Hof onjuist is. Van egalisatie kan niet worden gesproken wanneer de resultaten vrijvallen ten gunste van de algemene middelen(reserve).
Voorts kan het hanteren van een dergelijke reserve in de zin van Artikel 229b, lid 2 van de Gemeentewet volgens de wetgever alleen worden ingezet voor het egaliseren van kosten en niet van opbrengsten23..
4.5
Blijkens het overzicht ‘Bestemming resultaat bouwleges’24. heeft de gemeente in de periode 1999 tot en met 2009 in totaal netto € 12.189.00025. aan meeropbrengsten gerealiseerd. Hiervan zou eind 2009 nog € 9.659.00026. in de betreffende reserves aanwezig moeten zijn. De stand van de ‘Egalisatiereserve bouwleges’ is echter licht negatief27.. Verder is opvallend dat uit het overzicht blijkt dat de toevoeging ad € 518.000 tot aan het plafond van de reserve (€ 907.560 = fl. 2.000.000) in 2006 ondanks de opmerking in de jaarrekening nooit heeft plaatsgevonden. Zowel in 2006, 2007 als 2008 is niet gedoteerd aan de betreffende reserve.
4.6
Voorts is € 2.530.0.0028. besteed aan andere doelen/kosten29. die in geen enkele relatie staan tot de diensten zoals opgenomen in onderhavige Tarieventabel. De gemeente heeft in haar besluitvorming opgenomen dat de eventuele meer of minder opbrengsten worden besteed aan voeding van de betreffende fondsen/reserves/kosten. Het Hof heeft dit in haar overwegingen volledig buiten beschouwing gelaten. Het oordeel is dan ook onbegrijpelijk. Impliciet merkt ze echter wel op dat deze kosten niet toerekenbaar zijn30..
4.7
Er is dan ook geen sprake van egalisatie. De stand van de reserves bedraagt gemiddeld genomen meer dan tweemaal de jaaropbrengst. Daarnaast was de stand van de reserves eind 2005 € 3.760.00031. en eind 2006 € 6.897.00032.. Hiervan zat in de betreffende jaren slechts € 385.00033. in de ‘Egalisatieresreve bouwleges’. De gemeente heeft echter in de betreffende jaren een tariefsverhoging toegepast van ruim 20% in plaats van een verlaging respectievelijk geen verhoging waarbij de reserves zouden kunnen worden ingezet. Op deze wijze is dan ook geen sprake van een egalisatie van de baten.
4.8
Voorts kan algemeen bekend worden verondersteld dat negatieve resultaten in de begrotingsjaren 2009 en 2010 zijn terug te voeren op de algemene economische crisis die niet voorzienbaar was in 2005, 2006 en 2007.
4.9
Daarnaast kan de ‘Algemene Egalistatie Reserve concern’ op grond van het Besluit begroting verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV) voor allerlei doelen worden ingezet. De betreffende reserve heeft een algemeen karakter en kan allerlei tekorten of kosten dekken. Het betreft geen bestemmingsreserve zoals de ‘Egalisatiereserve bouwleges’. De gemeenteraad heeft expliciet bij het instellen van de ‘Egalisatiereserve bouwleges’ gesteld dat indien het plafond van de reserve werd bereikt deze gelden moesten worden bestemd voor de volkshuisvesting34..
‘Om risico's van tegenvallende opbrengsten in de toekomst zoveel mogelijk uit te sluiten is een bestemmingsreserve bouwleges beschikbaar. Voeding vindt plaats uit de meeropbrengsten bouwleges. De hier bedoelde reserve is reeds bij de behandeling van de begroting 2001 in het leven geroepen. Het plafond is vastgesteld op 2 miljoen gulden. Indien het plafond wordt gepasseerd zal het extra beschikbare bedrag bij voorkeur worden ingezet op volkshuisvestingsgebied, dit na goedkeuring van de gemeenteraad. ’ [Onderstreping door [X]]
Het inzetten van de meeropbrengsten van de bouwleges op volkshuisvestingbeleid is een ander doel dan om tegenvallende opbrengsten van de bouwleges op te vangen. In de afgelopen jaren heeft de gemeente in ieder geval de meeropbrengsten ingezet voor kunst op straat, planschade, de architectuurnota, bestemmingsplannen en brandpreventie kamerverhuur35..
Voornoemde kosten staan in geen enkele relatie met de belaste dienstverlening, het verlenen van bouwvergunningen. Voornoemde kosten worden gemaakt in het kader van het algemeen belang en moeten worden gefinancierd uit de algemene middelen. Voorts heeft de gemeente ondanks dat het plafond van de ‘Egalisatiereserve bouwleges’ nog niet was bereikt de meeropbrengsten van de bouwleges in de ‘Algemene Egalistatie Reserve concern’ laten vloeien. Dit is in strijd met voornoemd raadsbesluit.
4.10
De opvatting van het Hof leidt eveneens tot de conclusie dat nimmer sprake zou kunnen zijn van het onjuist begroten van opbrengsten wanneer de gemeente uitsluitend maar zou stellen dat meer- minder opbrengsten zouden worden geëgaliseerd. De tarieven zouden zonder fatale rechtsgevolgen op ongelimiteerde hoogte kunnen worden vastgesteld. Dit is zo in strijd met de essentie van Artikel 229b Gemeentwet waarbij de raming juist per jaar moet worden beoordeeld en niet over een periode van 10 jaar of langer zoals in feite door het Hof wordt voorgesteld.
4.11
De situatie zou zich dan kunnen voordoen dat de uitkomst van een legesprocedure afhankelijk wordt van de snelheid waarmee de gehele rechtsprocedure zou worden doorlopen.Een procedure als onderhavige waar bijvoorbeeld de ramingen van de opbrengsten van belastingjaar 2006 ter discussie staan en die in 2008 zou zijn beoordeeld door het Hof zou in dat geval wel onverbindend worden verklaard omdat er geen sprake zou zijn van tegenvallers. Belanghebbende zou dan zijn overgeleverd aan de snelheid waarmee de procedure wordt afgehandeld. De gemeente wordt in onderhavige procedure gered door de duur van de procedure en een economisch crisis die bij het opstellen van de betreffende begrotingen niet voorzienbaar was en eveneens niet in een normaal meerjarenperspectief tot uitdrukking zou zijn gekomen. De betreffende reserves zouden dan niet zijn aangesproken in 2009 en 2010. Dit kan nimmer de bedoeling zijn geweest van de wetgever.
4.12
De legitimering van het Hof mede op basis van de comptabiliteitsvoorschriften is eveneens onbegrijpelijk. De comptabiliteitsvoorschriften golden niet meer op het moment van het opstellen van onderhavige begrotingen. Wellicht heeft het Hof het BBV bedoeld. Voorts heeft de wetgever met betrekking tot de toetsing aan de comptabiliteitsvoorschriften uitsluitend een verwijzing gemaakt inzake de toerekening van lasten.
‘Bij het bepalen van de gemeentelijke lasten kan worden aangesloten bij de gemeentelijke comptabiliteitsvoorschriften, die uitgaan van kostentoerekening op bedrijfseconomische principes.’36.
4.13
Indien het Hof het BBV heeft bedoeld is volstrekt onduidelijk welke artikelen het betreft.
De betreffende reserves zijn op grond van het BBV toegestaan. Waarbij moet worden opgemerkt dat uitsluitend de ‘Egalisatiereserve bouwleges’ een specifieke bestemmingsreserve is. De ‘Algemene Egalisatie Reserve concern’ is dit echter niet. Voorts is aangegeven dat de gemeenteraad de bestemming bepaalt van een reserve. Vervolgens moeten dotaties na 31 december die niet zijn geraamd worden goedgekeurd door de gemeenteraad. Relevant is echter niet het instrumentarium maar hoe hiermee is omgegaan. Mogelijk heeft het Hof het al dan niet deugdelijk begroten bedoeld. Het moge duidelijk zijn dat hier geen sprake van was. De afwijkingen ten opzichte van de begroting waren enorm, structureel en gezien de wijze van begroten voorzienbaar. Zelfs indien de gemeente bij het ramen een ruime voorzichtigheidsmarge in acht heeft genomen, is aannemelijk dat bij de vaststelling van de tarieven van de leges de opbrengst van de bouwleges veel lager is geraamd dan overeenkwam met de realiteit.
4.14
De ondeugdelijke wijze van begroten van de opbrengsten blijkt heel erg duidelijk uit de handelwijze van de gemeente bij het opstellen van de begroting 2006. In de oorspronkelijke begroting 2005 werden de baten bouwleges voor 2005 geraamd op € 5.558.00037..
De gerealiseerde baten bedroegen echter € 6.105.00038..
Vervolgens werd in 2006 het tarief verhoogd met ruim 10%. De baten werden echter in 2006 begroot op € 5.230.000. Ondanks dat er sprake was van een tariefsverhoging en de positieve afwijking van de realisatie in 2005 ten opzichte van de begroting 2005 werden de baten voor 2006 zelfs lager geraamd dan in 2005.
4.15
Geconcludeerd moet worden dat het ramen op basis van vijfjaargemiddelden zonder rekening te houden met toekomstige ontwikkelingen, doorgevoerde tariefsverhogingen en geen rekening te houden met de standen van de egalisatiereserves niet een deugdelijke wijze van begroten is. Dat deze zienswijze juist is blijkt uit de substantiële afwijkingen tussen realisatie en begroting in het betreffende jaar. De gemeente heeft dit in feite ook toegegeven door eerst in 2009 haar begrotingsystematiek te wijzigen op het moment van de crisis door ten aanzien van de grote bouwprojecten een specifieke raming te maken gebaseerd op de werkelijk te verwachten grote projecten.
4.16
In verband met limitering van de onroerende-zaakbelasting is over ramingen van opbrengsten en (on)verbindendheid van verordeningen in de Memorie van Antwoord opgemerkt39.:
‘Indien achteraf blijkt dat de werkelijke opbrengst als gevolg van meevallers (of zo men wil: tegenvallers) hoger is dan de geraamde opbrengst, waardoor de opbrengstlimiet wordt overschreden achten wij dat in incidenteel voorkomende gevallen dan ook niet onoverkomelijk indien van een verantwoorde raming is uitgegaan en de oorzaken van die overschrijding niet redelijkerwijs te voorzien waren. Alleen in die gevallen waarin de opbrengstraming min of meer bewust niet verantwoord is (geweest) — hetgeen bijvoorbeeld kan blijken uit structureel te lage ramingen — is er naar onze mening reden voor de Kroon om de goedkeuring te onthouden of in laatste instantie aan de belastingrechter om aan de verordening verbindende kracht te ontzeggen.’ [onderstreping door [X]]
4.17
Bovenstaande gedachtegang dat niet in elke situatie kan worden uitgegaan van de oorspronkelijke begroting wordt getuige zijn conclusie voorafgaande aan het arrest van uw Raad d.d. 7 mei 200440. gedeeld door Advocaat-Generaal mr. Ilsink. In noot 12 bij deze conclusie schrijft hij:
‘Artikel 229b Gemeentewet stelt natuurlijk alleen eisen aan de geraamde baten en lasten. Partijen zijn evenwel in deze zaak ook uitgebreid ingegaan op de werkelijke baten en lasten. Dat lijkt mij begrijpelijk: wanneer alleen over begrotingen wordt gesproken van jaren waarover inmiddels al ‘werkelijke’ cijfers bekend zijn, zal het wat geforceerd zijn die ‘werkelijke’ cijfers geheel buiten beschouwing te laten. De waarde van een begroting is bovendien mede afhankelijk van de afwijking van de werkelijkheid ten opzichte van die begroting.’ [onderstreping door [X]].
4.18
Op basis van bovenstaande moeten de opbrengsten van de bouwleges worden bijgesteld tot het niveau zoals door [X] in beroep en hoger beroep is bepleit. In dat geval is er sprake van een overdekking in betekende mate die voorzienbaar was en derhalve strijd met Artikel 229b Gemeentewet. De verordening is dan ook algeheel onverbindend.
Het andersluidende oordeel van het Hof is in strijd met het recht en onbegrijpelijk.
5. Conclusie
[X] concludeert op basis van de aangedragen middelen zowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Rechtbank (procedurenummer AWB 09/999), de uitspraken op bezwaar en de aanslagen bouwleges.
6. Proceskostenvergoeding
Voorts verzoekt [X] uw Raad om haar een proceskostenvergoeding toe te wijzen.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 28‑11‑2014
Het woord ‘geen’ is per abuis opgenomen, dit valt duidelijk af te leiden uit de betreffende uitspraak van Uw Raad waarnaar wordt verwezen en de context van het resterende deel van de aangehaalde motivering van het bezwaarschrift.
Hoge Raad 8 augustus 2003, nr. 37570, LJN: AI0921 ([X] aangepast correcte verwijzing).
Hof Amsterdam d.d. 2 oktober 2007, nr. 06/00051, LJN: BB5037 ([X] aangepast correcte verwijzing).
Blz 4, Proces-verbaal zitting Rechtbank d.d. 19 mei 2011, procedurenummers: AWB09/999, AWB09/1000 en AWB09/1001.
Kennelijke verschrijving Rechtbank,‘Ik’ gewijzigd in ‘In’.
V-N 2008/35.10, Hoge Raad d.d. 11-7-2008, nummer 44 098, met noot van de redactie.
Rov 3.5, Hoge Raad d.d. 8 augustus 2003, nr. 37570, LJN: AI0921.
Hoge Raad d.d. 26 maart 2010, nummer 09/02804, LJN: BL8877.
Blz. 3 en 4, Proces-verbaal zitting Rechtbank d.d. 19 mei 2011.
Blz 4, Proces-verbaal zitting d.d. 19 mei 2011, procedurenummers: AWB09/999, AWB09/1000 en AWB09/1001.
Kennelijke verschrijving Rechtbank,‘Ik’ gewijzigd in ‘In’.
Zie 3.6, Rov 3.3.2, Hoge Raad d.d. 26 maart 2010, nummer 09/02804, LJN: BL8877.
Hoge Raad d.d. 14 april 2006, nr. 40 958, LJN: AT7225, BNB 2006/315.
Zie 2.8 en 2.9 hiervoor.
Zie onder andere 3.1.31 en 3.1.32 motivering hoger beroepschrift d.d. 8 december 2011 en punt 31 pleitaantekeningen verweerder, zitting Rechtbank d.d. 19 mei 2011.
Zie onder 3.1.46 motivering hoger beroep d.d. 8 december 2011 en 1.44 Aanvulling motivering hoger beroep d.d. 18 maart 2013 [X].
Zie onder andere 3.1.45 motivering hoger beroep d.d. 8 december 2011 en 1.44 Aanvulling motivering hoger beroep d.d. 18 maart 2013 [X].
Motivering beroepschrift Rechtbank d.d. 22 juni 2009, procedurenummers 09/01000 en 09/01001.
Motivering beroepschrift Rechtbank d.d. 23 juni 2009, procedurenummer 09/00999.
Uitsluitend de letterlijke tekst van procedurenummers 09/01000 en 09/01001 is opgenomen.
Vergaderstuk, 4 september 2002, Kostendekking door bouwleges.
Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1989/90, 21.591, nr. 3, blz. 81
Onder 2.14 uitspraak Hof aangehaald.
Overzicht ‘Bestemming resultaat bouwleges’, 1.369+1.055+2.448−1.009+138−108+359+3.848+3.299+2.789−1.999(× 1.000).
Overzicht ‘Bestemming resultaat bouwleges’, 1.267+2.210+3.137+2.804+1.957−1.595(× 1.000).
Overzicht ‘Bestemmingsresultaat bouwleges’, 862+45−907+134−108+359−404=−16.
Overzicht ‘Bestemmingsresultaat bouwleges’, 12.189−9.659(× 1.000).
Overzicht ‘Bestemmingsresultaat bouwleges’. Kunst op straat voeding reserve, Planschade [C-STRAAT], Planschade 2007, Herziening oude bestemmingsplannen, Groninger Archeologie Fonds voeding reserve 2005 t/m 2008, Actualiseren bestemmingsplannen 2007, Planschade Gemeentelijke Ombudsman Groningen, Planschade [D-STRAAT] Controle Kamerverhuur brandpreventie, Architectuurnota Teken voor de Stad 2007.
Zie Rov 4.43, uitspraak Hof.
Overzicht ‘Bestemming resultaat bouwleges’, 1.267+862+2.210+45−102−907+134−108+359(× 1.000).
Overzicht ‘Bestemmingsresultaat bouwleges’, 1.267+862+2.210+45−102−907+134−108+359+3.137(×1.000).
Overzicht ‘Bestemmingsresultaat bouwleges’, 862+45−907+134−108+359.
Zie hiervoor 4.3.
Overzicht ‘Bestemmingsresultaat bouwleges’. Kunst op straat voeding reserve, Planschade [C-STRAAT], Planschade 2007, Herziening oude bestemmingsplannen, Groninger Archeologie Fonds voeding reserve 2005 t/m 2008, Actualiseren bestemmingsplannen 2007, Planschade Gemeentelijke Ombudsman Groningen, Planschade [D-STRAAT], Controle Kamerverhuur brandpreventie, Architectuurnota Teken voor de Stad 2007.
Kamerstukken II, 1990–1991, 21 591, nr. 7, p. 34
Overzicht ‘Bestemmingsresultaat bouwleges’
Overzicht ‘Bestemmingsresultaat bouwleges’
Hoge Raad d.d. 7 mei 2004, conclusie AG, BNB 2004/243c.