Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht
Einde inhoudsopgave
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/3.3:3.3 De tweede vraag: Wie kon volgens art. 46a WvK een vordering instellen?
Toetsing van besluiten in het rechtspersonenrecht (IVOR nr. 89) 2012/3.3
3.3 De tweede vraag: Wie kon volgens art. 46a WvK een vordering instellen?
Documentgegevens:
A.J.M. Klein Wassink, datum 14-05-2012
- Datum
14-05-2012
- Auteur
A.J.M. Klein Wassink
- JCDI
JCDI:ADS595013:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Van der Heijden 1929, nr. 224.
Verdam 1940a, p. 184 ev., Van der Heijden - Van der Grinten 1968 nr. 223.1. Zie ook Rb. den Bosch 26 november 1920, W. 10832, NJ 1922, p. 627 en 20 februari 1925, NJ 1926, p. 213, HR 18 april 1913, W 9500 m.nt. J.W.M., NJ 1913, p. 723 (Van Roessel - De Posthoorn), HR 29 november 1934, NJ 1935, p. 698 m.nt. Scholten.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Artikel 46a lid 1 WvK bepaalde dat de nietigheid van een besluit kon worden ingeroepen door iedere aandeelhouder en iedere derde belanghebbende. Voor het instellen van een vordering gold ook toen al het algemene rechtsbeginsel dat zonder belang geen vordering kon worden ingesteld. Voor aandeelhouders werd dat belang per definitie aangenomen. Uit hoofde van hun aandeelhouderschap werden zij geacht belang te hebben bij de naleving van de aan hun samenwerking ten grondslag liggende regelingen.1
Wie als derde belanghebbende kon worden aangemerkt was in de memorie van toelichting bij art. 46a WvK niet aangegeven. In de literatuur en de rechtspraak werd de term 'derde belanghebbende' in de zin van art. 46a WvK als volgt uitgelegd: een belanghebbende moest - om het in hedendaagse termen te zeggen - een redelijk belang hebben bij de naleving van het geschonden voorschrift en tevens voldoende processueel belang hebben bij zijn vordering.2