Deze zaak hangt samen met de zaak 09/01255 P, waarin ik heden ook concludeer.
HR, 29-03-2011, nr. 09/00747
ECLI:NL:HR:2011:BO2628
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
29-03-2011
- Zaaknummer
09/00747
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BO2628
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2011:BO2628, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑03‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BO2628
ECLI:NL:HR:2011:BO2628, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 29‑03‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BO2628
- Wetingang
art. 420bis Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NbSr 2011/151
Conclusie 29‑03‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, heeft verdachte bij arrest van 9 februari 2009 ter zake van ‘opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd’ en ‘een gewoonte maken van witwassen’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof een geldteller en negen geldwikkels verbeurd verklaard en van een aantal andere inbeslaggenomen voorwerpen de teruggave aan verdachte gelast, zoals in het arrest bepaald.
2.
Namens verdachte heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van het onder 2 primair tenlastegelegde niet uit de bewijsmiddelen kan volgen.
4.
Onder 2 primair is ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op tijdstippen in de periode van 14 december 2001 tot en met 10 februari 2005 in de gemeente Veenendaal, althans in Nederland, telkens geldbedragen, van in totaal € 2.850.926,23 (stortingen in de jaren 2002 tot en met 2005), heeft verworven en voorhanden heeft gehad en dat hij op tijdstippen in de periode van 14 december 2001 tot en met 10 februari 2005 in Duitsland geldbedragen, van in totaal € 2.850.926,23 (stortingen in de jaren 2002 tot en met 2005), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovengenoemde geldbedragen —onmiddellijk of middellijk— afkomstig waren uit de opbrengst van fiscale strafbare feiten, in elk geval afkomstig van enig misdrijf, tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte een gewoonte heeft gemaakt’.
5.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
- ‘1.
Schriftelijke bescheiden als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten overzichten van aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2000, 2001, 2002 en 2003 (bijlagen D-4 t/m D-7 van het proces-verbaal nr. 33450/1NH-D), welke als bijlagen 1 t/m 4 bij deze aanvulling zijn gevoegd.
- 2.
Proces-verbaal nr. 33450/OPVr01 d.d. 27 april 2005 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar van de Belastingdienst, voor zover —zakelijk weergegeven— inhoudende als relaas van verbalisanten:
Door verdachte [verdachte] is over de jaren 2000 tot en met 2003 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting. Dit is steeds gedaan middels de aangiftediskette van de Belastingdienst. De aangegeven bedragen zijn overgenomen in de systemen van de Belastingdienst. Van de in deze systemen overgenomen aangegeven bedragen zijn uitdraaien gemaakt.
D-4 Op de uitdraai gecodeerd D-4 is te lezen dat verdachte in 2000 een bedrag van fl. 53.655,00 als looninkomsten heeft aangegeven, waarop fl. 12.647,00 aan loonbelasting is ingehouden. Deze inkomsten zijn afkomstig van het LISV, soort inkomen is WAO/AAW. Aan banktegoeden is aangegeven per 31 december 2000 een bedrag van fl. 73.326,00.
D-5 Over 2001 is als loon aangegeven € 25.340,00 waarop € 7.150,00 loonbelasting is ingehouden. Als werkgever staat vermeld Gak Nederland, soort inkomen is WAO/AAW. In deze aangifte over 2001 geeft verdachte aan dat de gemiddelde waarde van zijn bezittingen over 2001 € 292.670,00 bedraagt.
D-6 Over 2002 is als loon aangegeven € 26.488,00 waarop € 7.506,00 loonbelasting is ingehouden. Als werkgever staat vermeld Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, soort inkomen is WAO/AAW. In deze aangifte over 2002 geeft verdachte aan dat de gemiddelde waarde van zijn bezittingen over 2002 € 178.597,00 bedraagt.
D-7 Over 2003 is als loon aangegeven € 27.366,00 waarop € 7.918,00 loonbelasting is ingehouden. Als werkgever staat vermeld Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, soort inkomen is WAO/AAW. In deze aangifte over 2003 geeft verdachte aan dat de gemiddelde waarde van zijn bezittingen over 2003 € 206.260,00 bedraagt.
Andere inkomstenbronnen waaruit de stortingen op de Duitse bankrekeningen gedaan zouden kunnen zijn, dan de inkomsten van het LISV, Gak Nederland dan wel Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen zijn niet aangegeven.
- 3.
Schriftelijke bescheiden als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten overzichten van geldstortingen op rekening 706465 en 5423017 van de SSK-Bank te Emmerich-Rees/Duitsland (bijlagen D2 en D10 van het proces-verbaal nr. 33450/INH-D), welke als bijlage 5 en 6 bij deze aanvulling zijn gevoegd.
- 4.
Proces-verbaal nr. 33450A/1-05 d.d. 13 februari 2005, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar van de Belastingdienst, voor zover —zakelijk weergegeven— inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik ben steeds naar de Belastingdienst in Amersfoort of Veenendaal gegaan en de mensen van de Belastingdienst hebben voor mij het formulier ingevuld. De aangifte werd in elk geval gedaan naar aanleiding van mijn opgave.
Vraag verbalisanten:
Wij tonen u een opgave elektronische handtekening, bijlage D-9. Kent u deze en wat kunt u er over verklaren?
Antwoord:
De handtekening die op dit formulier staat is van mij.
Vraag verbalisanten:
Wij tonen u uitdraaien van uw aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 2000, 2001, 2002 en 2003. Herkent u de bedragen die op deze uitdraaien staan?
Antwoord:
Ik herken deze bedragen niet, het is te lang geleden om mij dat te herinneren. Maar als u deze cijfers van de Belastingdienst hebt gekregen dan zijn dit de bedragen die ik daar heb opgegeven, toen ik er was om de aangifte in te laten vullen.
- 5.
Proces-verbaal nr. 33450A/1-0l|d.d. 10 februari 2005, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar van de Belastingdienst, voor zover —zakelijk weergegeven— inhoudende als verklaring van verdachte:
Mijn familie in Marokko heeft veel bezittingen, met name veel grond. Mijn familie heeft besloten om de grond te gaan verkopen. Ik ben toen gevraagd om dit op mij te nemen. Ik heb zodoende een groot kapitaal op mijn naam, wat eigenlijk van mijn hele familie is. Ik stort (deze) Euro's (dan) op de bank in Duitsland. Dat kan variëren van € 25.000,- tot €100.000,-. Ik heb nagedacht hoe ik dit geld het beste kon bewaren in Nederland, en ik heb bedacht dat ik dit geld eigenlijk niet op een Nederlandse bank kon zetten, omdat er dan vragen gesteld zouden worden over de herkomst van het geld, en het zou dan ook bij de Belastingdienst gemeld moeten worden.
Van de eigendom en de verkoop van de grond in Marokko is niets op papier gezet. Ik weet niet hoe groot het grondbezit van mijn familie precies is geweest, maar ik schat het op ongeveer 4 bij 8 kilometer, dus zeg maar tussen de 30 en 35 vierkante kilometer. Ik heb me zelf niet bemoeid met de verkoop van de grond, dat is in hoofdzaak gedaan door mijn oom, de broer van mijn vader. Ik weet niet hoeveel de opbrengst is per vierkante kilometer of per hectare. Maar uiteindelijk is de hele opbrengst op de rekeningen die op mijn naam staan gestort. Het land is nu helemaal verkocht.
Ik erken dat ik het vermogen dat in Duitsland en in Liechtenstein op de bank staat niet heb gemeld bij de Belastingdienst. De medewerkers van de Duitse bank hebben mij er wel op gewezen dat ik dit geld bij de Hollandse fiscus had moeten melden.
Vraag verbalisanten:
Hebt u bij de aangiften voor de inkomstenbelasting die u hebt ingediend, melding gemaakt van de tegoeden op uw Duitse bankrekeningen?
Antwoord:
Nee, ik was van plan om het geld allemaal naar Nederland over te brengen en dan in één keer bij de Belastingdienst daarvan melding te maken. Maar ik wist niet hoe ik deze stap moest maken.
- 6.
Proces-verbaal nr. 33450A/1-02 d.d. 10 februari 2005, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar van de Belastingdienst, voor zover —zakelijk weergegeven— inhoudende als verklaring van verdachte:
Van de verkoop van de grond van mijn familie in Marokko staat niets op papier. De kopers van de grond willen ook niet bekend laten worden dat zij over zoveel geld beschikken.
Ik heb nooit bankafschriften naar mijn huis laten sturen. Ik wilde deze bankafschriften niet in huis hebben omdat ik wist dat het voor de Nederlandse fiscus als zwart geld wordt aangemerkt.
- 7.
Proces-verbaal nr. 33450A/1-03 d.d. 11 februari 2005, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar van de Belastingdienst, voor zover —zakelijk weergegeven— inhoudende als verklaring van verdachte:
U toont mij een overzicht, Anlage 3, bijlage D-10. Ik zie dat er van de rekening 5423017 een bedrag van DM 943.167,- overgeboekt is op 4 december 2000. Op 5 december wordt er DM. 1.000.000,- overgemaakt naar Marokko. Het bedrag van de rekening 5423017 is gestort in drie bedragen op 26-10-2000, 30-10-2000 en op 03-11-2000. Op die dagen heb ik dus geld uit Marokko gekregen, en binnen anderhalve maand weer teruggestort naar Marokko. U zegt dat er dus eigenlijk zwart Marokkaans geld is witgewassen via mijn bankrekeningen. Eigenlijk is dat wel zo, ja.
- 8.
Proces-verbaal nr. 33450A/1-04 d.d. 12 februari 2005, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar van de Belastingdienst, voor zover —zakelijk weergegeven— inhoudende als verklaring van verdachte:
De grond ligt in het Rif-gebergte bij Ketama. Het is niet in de plaats Ketama, maar in de wildernis. Ik weet niet hoeveel kilometer deze grond van Ketama verwijderd ligt. Ik ben wel eens op die grond gezien die er nu nog is. Ik ben daar ongeveer anderhalf jaar geleden geweest. Het zijn voornamelijk bergen, geen woestijn. Er staan geen gebouwen op de grond, het zijn gewoon wilde bergen. Er staat geen hek omheen, je kunt dus niet zien waar de grond van mijn familie begint of eindigt. Alleen als er iemand is kan die persoon dan vertellen dat het om grond van mijn familie gaat. De eigendom van de grond is nergens vastgelegd op papier. Ik ken de kopers van de grond niet. Ik weet niet of alle grond aan één persoon óf aan één familie is verkocht, of dat de grond versnipperd is verkocht.
- 9.
Proces-verbaal nr. 33450A/1-06 d.d. 21 februari 2005, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar van de Belastingdienst, voor zover —zakelijk weergegeven— inhoudende als verklaring van verdachte.
Ik ken de grond in Marokko niet, ik ben nooit bij die grond geweest. Er is wel grond. En ik blijf ook bij het verhaal dat de grond door mijn familie is verkocht en dat ik de opbrengst daarvan in Nederland moest beleggen. Ik heb eerder wel gezegd dat ik bij de grond geweest ben, maar dat is dus niet waar.
- 10.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 20 september 2006, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
Mijn familie bezit in Marokko een heel groot stuk land. Ik denk dat het land ongeveer 30 km2 (vierkante kilometer) groot is. Ik ben er zelf meerdere malen geweest. Ik kom tweemaal per jaar in Marokko. Ik kan u zeggen dat de grond in Marokko niet op naam van de familie staat geregistreerd. Mijn vader vertrouwt de Marokkaanse overheid niet.
Hij ontkent alles. Mijn familie bestaat uit 160 personen.
- 11.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een in het Nederlands vertaald verslag van een op 31 januari 2005 gehouden verhoor, waarvan het origineel is opgemaakt door [verbalisant 3], Kriminalkommissar, Polizeidiensstelle Landeskriminalamt NRW, (bijlage nr. 33450/G1-01), voor zover —zakelijk weergegeven— inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
Zijn totale vermogen berekende [verdachte] op 2 tot 3 miljoen Euro. Na de dood van zijn vader zou hij een erfenis in Marokko hebben ontvangen, een bedrag met zeven cijfers. Dit geld kon hij volgens zijn eigen verklaring niet naar Nederland of naar Duitsland laten overboeken. Voor dit doel zou hij aan landgenoten cheques in Marokkaanse valuta ter inwisseling in Marokko hebben gegeven. De tegenwaarde ontving hij in Euro. [Verdachte] bepaalde dat de gestorte geldbedragen grotendeels in een levensverzekering bij Capital Leben Liechtenstein belegd moesten worden. De gang van zaken bij de contante stortingen was steeds zo dat [verdachte] met een koffer het filiaal in Elten binnenkwam en van daaruit contant geld in kleine coupures gaf. De totalen bedroegen steeds circa € 15.000.- tot € 50.000.-. [Verdachte] stortte bijvoorbeeld op 30 oktober 2003 € 144.495.- in volgende coupures: € 1.050 in biljetten van € 5.-, € 5.030 in biljetten van € 10.-, € 36.420 in biljetten van € 20.-, € 101.900 in biljetten van € 50.- en € 100.- in één biljet van € 100.-. Deze biljetten waren representatief voor het stortingsgedrag van [verdachte].
- 12.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een in het Nederlands vertaald verslag van een op 31 januari 2005 gehouden verhoor, waarvan het origineel is opgemaakt door [verbalisant 3], Kriminalkommissar, Polizeidiensstelle Landeskriminalamt NRW, (bijlage nr. 33450/G2-01), voor zover —zakelijk weergegeven— inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
In de loop van de daarop volgende jaren begon [verdachte] met de aanlevering van tamelijk grote contante geldbedragen, die hij in de regel in een koffer meebracht. [Verdachte] verklaarde desgevraagd over de herkomst van het geld dat hij in Marokko van zijn ouders percelen had gekregen die plotseling aanzienlijk in waarde waren gestegen. Hij sprak over een totale waarde van circa DM 4.000.000.
Voor zover ik mij herinner bracht [verdachte] in het begin steeds grote coupures mee (DM 500.- / DM 1.000.-).
[Verdachte] vroeg of het mogelijk was om voortaan contant geld in kleine coupures te storten.
Op 04 december 2000 maakte [verdachte] het bedrag van 1.000.000 DM van zijn depositorekening naar Marokko over. De stortingen van contant geld waren verder regelmatig en werden standaard in waardepapieren belegd.
In 2003 heb ik [verdachte] op de mogelijkheid van vermogensbeheer en de daaraan verbonden betere opbrengst en overlijdensrisicodekking door een levensverzekering gewezen. Deze verzekering werd bij Capital Leben Liechtenstein tot een bedrag van € 1.000.000,- afgesloten. In 2003 heeft een verhoging tot € 1.200.000,- plaatsgevonden. De contante betalingen werden door [verdachte] telefonisch aangekondigd.
Als hij kwam dan ontving ik hem in mijn kantoor. Hier opende [verdachte] de koffer en het geld werd met een geldtelmachine geteld. Het geld was met elastieken gebundeld en kennelijk vooraf geteld. Hij had meestal een briefje met het totaalbedrag aan het elastiek bevestigd. De bundels met geld wekten niet de indruk dat ze van een bank afkomstig waren. Toch was het geld steeds goed gesorteerd.
Ik had van [verdachte] begrepen dat hij het perceel na het overlijden van zijn vader in bezit had gekregen.
- 13.
Een proces-verbaal van verhoor van getuigen, op 23 september 2005 opgemaakt door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Utrecht, voor zover —zakelijk weergegeven— inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
Sinds 1997 tot begin 2005 heb ik regelmatig contact gehad met [verdachte]. Wij hadden tussen de vijf en tien keer per jaar contact bij ons op de bank. Van de tien keer had hij ongeveer acht keer contant geld bij zich.
Begin januari 2005 heb ik van [verdachte] de opdracht gekregen om al zijn tegoeden (€ 950.000,-) over te boeken naar een rekening in Liechtenstein.
- 14.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een aanvraag formulier bestemd voor de verzekeringsmaatschappij Capital Leben te Liechtenstein (bijlage D-17 van het procesverbaal nr. 33450/INH-D), waarin ondervraag II wordt vermeld dat het om een erfenis van zijn vader zou gaan. Het aanvraag formulier is als bijlage 7 bij deze aanvulling gevoegd.
- 15.
Proces-verbaal nr. 33450/AH-39 d.d. 30 augustus 2005, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden buitengewoon opsporingsambtenaar van de Belastingdienst, voor zover —zakelijk weergegeven— inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisanten of één van hen:
Op 23 augustus 2005 is in het kader van een rechtshulpverzoek de vader van verdachte [verdachte] als getuige verhoord. De vader verklaarde dat [verdachte], geboren in 1951, zijn zoon is en dat deze woont in [woonplaats], Nederland. De vader verklaarde dat hij in de jaren '90 een aantal percelen grond van 200 tot 300 meter heeft gegeven aan zijn zoon. Deze grond ligt in het Rif-gebergte in de buurt van de stad Ketama. Hiervan is geen akte opgemaakt.
De vader van verdachte verklaarde dat hij nooit iets heeft gekregen van de opbrengst van de grond. Hij verklaarde niets te weten omtrent de verkoop van de grond. Over de waarde van de grond verklaarde hij dat de grond op zich waardeloos is. Ook verklaarde de vader dat hij nooit geld heeft gestuurd naar of gegeven aan zijn zoon. Verder verklaarde hij dat zijn broers nooit grond hebben verkocht en de opbrengst aan [verdachte] hebben gegeven.
- 16.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een in het Nederlands vertaalde door de vader van verdachte, [betrokkene 3], ten overstaan van de rechtbank van het centrum Ketama op 17 april 2005 afgelegde verklaring, inhoudende:
Ik heb in 1999 in totaal vier hectaren agrarische grond, niet irrigeerbaar en irrigeerbaar overgedragen aan mijn zoon Larbi Benyessef, geboren op 02-10-1951, opdat hij de bewerking en het onderhoud daarvan op zich neemt.
- 17.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een in het Nederlands vertaalde door de vader van verdachte, [betrokkene 3], ten overstaan van de Dienst gerechtelijke Politie te Marokko op 16 juli 2008 afgelegde verklaring, inhoudende:
Mijn naam is [betrokkene 3], Marokkaan, houder van de nationale identiteitskaart nr. [001]. Ik ben inderdaad de vader van de genaamde [betrokkene 3] die zich in Nederland bevindt. In de jaren veertig heb ik een groep landbouwgronden geërfd van mijn vader. In 1990 heb ik mijn zoon [betrokkene 3] belast met de benutting van deze landbouwgronden. Deze overdracht heeft plaatsgevonden zonder enige notariële akte of een geschreven document. Ik wist niet dat mijn zoon de landbouwgronden verkocht heeft. Hij heeft mij hierover niet op de hoogte gebracht. Ik bekrachtig mijn verklaring van 23 augustus 2005.
- 18.
Een zich in de bundel gerechtelijk vooronderzoek bevindend, door de rechter- commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Utrecht opgemaakt proces-verbaal, gedateerd 1 augustus 2008, voor zover inhoudende als proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris, zakelijk weergegeven:
Het verhoor van [betrokkene 3], geboren in 1929, vond plaats op 16 juli 2008. [Verbalisant 1] en de tolk, die ook bij het verhoor van 23 augustus 2005 aanwezig zijn geweest, bevestigden aan mij dat de getuige dezelfde persoon was als die op 23 augustus 2005 is gehoord. De getuige heeft zich gelegitimeerd met een identiteitskaart.
Op mijn verzoek heb ik van de Marokkaanse politie een afschrift meegekregen van deze identiteitskaart.
De getuige deelde mede dat de stukken familiegrond geen waarde hadden. De grond lag in de bergen, waarheen je moest lopen. Met een tractor kon je er niet komen. Er werden groenten en granen voor het eigen levensonderhoud verbouwd. Dat waren de enige opbrengsten.
- 19.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof, meervoudige kamer voor strafzaken, op 26 januari 2009, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven:
De persoon op de het door u in kopie getoonde identiteitsbewijs is mijn vader.
- 20.
Proces-verbaal nr. 33450/AH-38 d.d. 1 augustus 2005, op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2], buitengewoon opsporingsambtenaar van de Belastingdienst, voor zover —zakelijk weergegeven— inhoudende als relaas en/of bevindingen van voornoemde verbalisant:
Het totale bedrag dat kan worden aangemerkt als witgewassen geld bedraagt derhalve: € 2.850.926,23.’
6.
Ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde bevat het bestreden arrest onder meer de volgende bewijsoverwegingen:
‘Herkomst gelden
Het hof constateert allereerst dat verdachte tegenstrijdig heeft verklaard over de herkomst van de geldbedragen welke — naar hij heeft bevestigd — door hem zijn gestort op een rekening van een Duitse bank, namelijk de Stadssparkasse te Emmerich-Rees.
Uit de verklaring van [betrokkene 1] werkzaam bij genoemde bank kan worden afgeleid dat door verdachte over de herkomst van de gelden gezegd is dat zijn vader overleden was en dat hij daarom een erfenis had ontvangen. Verdachte heeft weliswaar ter zitting van het hof ontkend dat hij dit tegen haar gezegd zou hebben, doch het hof acht dit niet aannemelijk. Dit punt vindt immers ondersteuning in het door verdachte op 4 juni 2003 ondertekende aanvraagformulier bestemd voor de verzekeringsmaatschappij Capital Leben te Liechtenstein waar — in antwoord op vraag II (Bestätigung über die Herkunft der Vermögenswerte nach dem Sorgfaltspflichtgesetz) — wordt vermeld dat het om een erfenis van zijn vader zou gaan. Ook daaruit blijkt naar het oordeel van het hof dat verdachte het heeft willen doen voorkomen dat zijn vader overleden was en dat hij beschikte over diens erfenis. Vast staat dat de vader van verdachte niet overleden is. Hij is tot drie keer toe in levende lijve, voor het laatst nog op 16 juli 2008 in Marokko, gehoord.
Daarnaast heeft verdachte verklaard dat de gelden afkomstig zouden zijn uit de opbrengst na verkoop van stukken grond in Marokko. Uit de verklaring van [betrokkene 2] werkzaam bij de Stadssparkasse te Emmerich-Elten kan worden afgeleid dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat de familie gronden in Marokko bezat die ineens meer waard geworden waren en die verdachte verkocht zou hebben.
Ook in de onderhavige strafzaak heeft verdachte tijdens zijn verhoor voor de hulpofficier van justitie op 10 februari 2005 (Bijlage verd. 1–02) verklaard dat het geld afkomstig is van grondverkopen van zijn familie in Marokko. Er was volgens verdachte niet bekend wie van zijn familie voor welk deel gerechtigd was. Er waren volgens verdachte drie hoofdpersonen, te weten zijn vader, zijn oom en tante. Zij waren eigenaar van de grond en het kapitaal was dus van hen.
Tegenover verbalisanten heeft verdachte verklaard dat zijn familie veel gronden in Marokko bezat, welke gronden waren ontsloten en ineens in waarde waren gestegen. Verdachte heeft daarover verder verklaard dat die gronden in Marokko niet geregistreerd werden, dat die gronden door de familie waren verkocht aan kopers die hij niet kende en dat de opbrengst in Marokkaanse Dirhams door zijn familie op de zwarte markt in Marokko was omgewisseld in euro's. In overleg met zijn familie werd besloten om de opbrengst over te brengen naar het buitenland en zijn familie had hem gevraagd om die taak op zich te nemen.
Verdachte nam de euro's op verschillende plaatsen, zoals Amsterdam of Rotterdam, in ontvangst van personen die hij niet kende, waarbij het geld niet door hem werd geteld. Hij hoefde van zijn familie ook geen registratie bij te houden van de door hem ontvangen gelden.
Hij bracht die euro's vervolgens over naar de bank in Duitsland. Het land in Marokko had een oppervlakte van 30 à 35 km2. Dit was verdachte verteld door zijn familie en al het land was inmiddels geheel verkocht. De gronden lagen in het Rifgebergte nabij Ketama bij de berg Djebel Tidiquin. Er stonden geen gebouwen op de grond; het waren gewoon ‘wilde bergen’. Verdachte wenste niet de namen en adressen van zijn familie te geven omdat hij zijn familie niet in de problemen wilde brengen, terwijl ook de kopers niet bekend wilden worden.
Tegenover het hof heeft verdachte nog aanvullend verklaard dat het land van zijn familie was en dat zijn familie bestond uit 160 personen. Zijn vader zou de Marokkaanse overheid niet vertrouwen en alles ontkennen. Verdachte wist niet wie de verkoop van het land regelde. Namens verdachte werd ter zitting van het hof van 20 september 2006 gesteld dat er alleen door het horen van de vader van verdachte duidelijkheid kon ontstaan over de verkoop van de grond en de opbrengsten daarvan. De vader van verdachte is drie keer in Marokko gehoord en wel op 17 april 2005, 23 augustus 2005 en 16 juli 2008.
De vader heeft op 17 april 2005 verklaard dat hij in 1999 in totaal vier hectare landbouwgrond bezat welke hij aan verdachte ter bewerking en onderhoud had overgedragen. De vader heeft op 23 augustus 2005 verklaard dat hij de gronden, die hij zelf had geërfd van zijn vader, in 1990 aan verdachte als oudste zoon had overgedragen om ze te exploiteren. Sindsdien bezat hij enkel nog het huis waarin hij woonde. Vanaf 1999 had hij geen enkel geldbedrag naar zijn zoon gestuurd. Verdachte heeft de juistheid van die verklaring tegengesproken en zelfs betwijfelt of zijn vader een dergelijke verklaring had afgelegd. Ter ondersteuning heeft verdachte ter zitting van het hof van 20 september 2006 onder meer een — naar hij stelt — door zijn vader afgelegde verklaring in het geding gebracht waaruit het tegendeel zou blijken.
Op 16 juli 2008 is de vader onder ede en in het bijzijn van de rechter-commissaris in Marokko gehoord. Vastgesteld werd dat het de vader van verdachte was, die gehoord werd. Er is door de vader een identiteitsbewijs voorzien van een foto getoond, waarvan een kopie werd gemaakt. De kopie werd aan verdachte ter zitting van het hof van 26 januari 2009 getoond en verdachte heeft daarop verklaard dat het inderdaad het identiteitsbewijs met foto van zijn vader betrof. De vader verklaarde tijdens zijn verhoor dat hij landbouwgronden had geërfd van zijn overleden vader en dat hij verdachte had belast met het benutten van deze gronden. Van een verkoop van deze gronden wist hij absoluut niet. Hij bekrachtigde zijn verklaring tijdens zijn eerder verhoor op 23 augustus 2005. Blijkens het relaas van de rechter-commissaris van 1 augustus 2008 heeft de vader — afgezien van hetgeen hij tijdens het verhoor verklaarde — nog gezegd dat de gronden van zijn familie geen waarde hadden. De grond lag in de bergen waarheen je moest lopen. Met een tractor kon je er niet komen. Er werden groenten voor het eigen levensonderhoud verbouwd. Dat waren de enige opbrengsten. De verbalisant [verbalisant 1] die ook aanwezig was bij het verhoor van vader op 23 augustus 2005 heeft bevestigd dat de op 16 juli 2008 gehoorde persoon dezelfde was als degene die ook gehoord werd op 23 augustus 2005.
Verdachte heeft ter zitting van het hof van 26 januari 2009 een — naar hij stelt — door zijn vader op 29 augustus 2008 afgelegde verklaring met als aanhef ‘Ontkenning’ overgelegd, waaruit zou blijken dat — kort gezegd — de verklaring van zijn vader afgelegd op 16 juli 2008 niet juist zou zijn.
Het hof gaat daaraan voorbij en baseert zich op de op 23 augustus 2005 en 16 juli 2008 door de vader afgelegde verklaringen, nu is vastgesteld dat die wel degelijk door zijn vader werden afgelegd, waarbij de verklaring van 16 juli 2008 bovendien onder ede en in het bijzijn van de rechter-commissaris werd afgelegd.
Verdachte heeft tegenover verbalisanten verklaard dat hij wel eens bij die gronden was geweest. Vervolgens kwam hij hierop terug en verklaarde hij tegenover verbalisanten dat hij de gronden in Marokko niet kende en nooit bij die gronden was geweest. Tegenover het hof heeft verdachte ter zitting van 20 september 2006 verklaard dat hij er zelf meerdere malen is geweest.
Gelet op de tegenstrijdige verklaringen van verdachte omtrent de herkomst van de door hem op de bank in Duitsland gestorte geldbedragen, het feit dat verdachte niet in staat is om concrete informatie over zijn bij de verkoop van de gronden betrokken familieleden te verschaffen, zijn tegenstrijdige verklaringen omtrent het al dan niet bezocht hebben van de gronden, de verklaringen van de vader van verdachte, waaronder die onder ede in het bijzijn van de rechter-commissaris op 16 juli 2008, acht het hof het niet aannemelijk dat genoemde familieleden het eigendom hadden, of anderszins rechthebbenden waren van bedoelde grond(en), behoudens de vermoedelijk circa 4 hectare grond die zijn vader bezat en verdachte van zijn vader verkreeg, welke gronden volgens zijn vader en de door hem gegeven kenmerken van de grond weinig waarde hebben en deels oogst opleverden voor eigen gebruik.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat verdachte als enige aantoonbare bron sinds 1987 of 1988 beschikte over een WAO-uitkering — hij was 100% afgekeurd — van, naar hij tegenover de verbalisanten verklaarde, circa € 1.340,- per maand, terwijl zijn echtgenote bij een drukkerij werkte alwaar zij circa € 1.200,- netto per maand verdiende. Het hof leidt uit het vorenstaande af dat verdachte de legale bron van de gelden niet heeft kunnen aantonen, zodat het hof bewezen acht dat verdachte wilde verhullen dat de door hem in Nederland verworven en door hem naar Duitsland getransporteerde en op de bank aldaar gestorte gelden van enig misdrijf afkomstig waren. Dat dit laatste het geval was, wordt naar het oordeel van het hof ondersteund door het feit dat verdachte, zoals onder meer blijkt uit de verklaring van [betrokkene 1], aanzienlijke geldbedragen bestaande onder meer uit kleine coupures van € 5,-, € 10,- en € 20,- op de bank in Duitsland stortte.
Fiscaal strafbare feiten
De Hoge Raad der Nederlanden heeft in zijn arrest van 7 oktober 2008, LJN BD2774, bepaald dat ook vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken kunnen worden aangemerkt als zijnde van misdrijf afkomstig. Gelet op dit arrest zal het hof ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde ook bewezen verklaren dat verdachte wist dat de gelden afkomstig waren uit het plegen van fiscaal strafbare feiten.’
7.
Volgens de toelichting op het middel blijkt uit de gebezigde bewijsconstructie alleen dat verdachte gelden heeft witgewassen die afkomstig zijn uit de onder 1 bewezenverklaarde fiscaal strafbare feiten.
Het Hof zou onvoldoende hebben gemotiveerd dat ook het deel van het totale bedrag van € 2.850.926,23, dat niet als voordeel uit de belastingontduiking kan worden aangemerkt, van enig misdrijf afkomstig is.
8.
Het Hof heeft de bewezenverklaring dat alle door verdachte op de bank in Duitsland gestorte gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn als volgt nader gemotiveerd. Verdachte heeft geen legale bron van de gelden aangetoond. Het gevoerde verweer, dat het zou gaan om de opbrengst van de verkoop van grond door zijn familie in Marokko, is — gelet op de tegenstrijdige verklaringen van verdachte omtrent de herkomst van de gelden en omtrent het bezocht hebben van de grond die zijn familie zou hebben verkocht, het ontbreken van concrete informatie over de familieleden die bij de verkoop betrokken zouden zijn geweest en de verklaringen van de vader van verdachte — niet aannemelijk. Verdachtes inkomen uit een WAO-uitkering en het salaris van zijn echtgenote kunnen de aanzienlijke bedragen die verdachte in Duitsland heeft gestort evenmin verklaren. Ook het feit dat verdachte die bedragen onder meer in kleine coupures heeft gestort wijst op een criminele herkomst.
9.
Nu voor een veroordeling ter zake van (gewoonte)witwassen niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het betreffende voorwerp uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf afkomstig is, maar voldoende is dat vaststaat dat het uit enig misdrijf afkomstig is,2. heeft het Hof met de bewezenverklaring dat verdachte in totaal € 2.850.926,23 heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit bedrag — onmiddellijk of middellijk — afkomstig was ‘uit de opbrengst van fiscale strafbare feiten, in elk geval afkomstig van enig misdrijf’ met de hierboven onder 5 en 6 geciteerde bewijsconstructie voldoende gemotiveerd.
10.
De steller van het middel klaagt voorts dat het Hof bij de vaststelling van het witgewassen bedrag rekening had moeten houden met verdachtes bezit van de vermoedelijk circa vier hectare grond in Marokko, die hij van zijn vader verkreeg, althans dat het Hof nader had moeten motiveren waarom niet aannemelijk is geworden dat een deel van de gestorte gelden de opbrengst hiervan bevat.
11.
De klacht miskent dat het Hof heeft overwogen dat de bedoelde grond weinig waarde heeft en slechts groenten voor eigen gebruik oplevert. Die overweging is geenszins onbegrijpelijk, gezien de voor het bewijs gebezigde verklaringen van de vader van verdachte (bewijsmiddelen 15, 16 en 18). Voorts heeft verdachte niet betoogd dat hij de grond die hij van zijn vader heeft gekregen heeft verkocht, noch heeft hij duidelijkheid gegeven over een eventuele opbrengst van die verkoop
12.
Derhalve faalt het eerste middel in beide onderdelen.
13.
Het tweede middel klaagt over de afwijzing van het verzoek om [betrokkene 4], een neef van verdachte, als getuige te doen horen.
14.
Het bestreden arrest houdt hieromtrent het volgende in:
‘Ter zitting van het hof van 26 januari 2009 heeft de raadsman van verdachte (mr Meerman) aangevoerd dat het hof nog geen beslissing zou hebben genomen omtrent diens verzoek om ook [betrokkene 4], een neef van verdachte, als getuige te doen horen. Het hof constateert dat de raadsman ter zitting van het hof van 14 april 2006 een lijst van getuigen heeft overgelegd — welke aan het proces-verbaal van die zitting is gehecht — waarbij die getuige als nummer 4 werd vermeld. De advocaat- generaal deelde toen mede dat hij niet inhoudelijk op het verzoek van de raadsman tot het horen van de opgegeven getuigen kon reageren omdat het onderliggende strafdossier niet binnen was. De behandeling werd daarop aangehouden tot de zitting van 30 juni 2006. Vervolgens ontving het hof een brief d.d. 19 juni 2006 van de raadsman, waarbij de raadsman met het oog op de regiezitting van 30 juni 2006 de namen van in totaal zes personen, met motivering, opgaf om als getuigen te worden gehoord. Daarbij werd echter niet meer om het horen van de getuige [betrokkene 4] verzocht. Omdat het dossier nog steeds niet bij het hof binnen was gekomen, werd de regiezitting toen nader bepaald op 20 september 2006. Ter zitting van het hof van 20 september 2006 is de getuige [betrokkene 4] in het geheel niet meer ter sprake gekomen.
De raadsman deed op die zitting afstand van vier getuigen, zodat een verzoek met betrekking tot twee getuigen resteerde. Het hof heeft in zijn tussenbeslissing d.d. 4 oktober 2006 dan ook overwogen dat het verzoek van de verdediging zich beperkte tot het doen horen van die twee getuigen, te weten [betrokkene 5] en de vader van verdachte. Deze twee personen werden inmiddels als getuigen gehoord.
Pas op de zitting van 26 januari 2009 werd door de raadsman medegedeeld dat bij het horen van [betrokkene 4] werd gepersisteerd. Slotsom is echter dat voor het eerst weer op 26 januari 2009 door de verdediging werd teruggekomen op een eerder geuite wens om die getuige te doen horen, welke wens de verdediging in de tussentijd kennelijk had laten varen.
Het hof beschouwt het ter zitting van 26 januari 2009 gedane verzoek dan ook als een hernieuwd verzoek om die getuige te doen horen. Mede in het licht van hetgeen hierna onder ‘herkomst gelden’ wordt overwogen ziet het hof redelijkerwijs geen noodzaak tot het alsnog doen horen van deze getuige.’
15.
Volgens de steller van het middel heeft het Hof, door te verwijzen naar zijn overwegingen onder het kopje ‘herkomst gelden’ (zie onder 6), de afwijzing onvoldoende gemotiveerd, nu verdachte wordt tegengeworpen dat familieleden zijn verklaringen over de herkomst van het geld uit de opbrengst van grondverkoop in Marokko niet hebben bevestigd.
16.
Met betrekking tot de herkomst van de gelden heeft het Hof onder meer het volgende overwogen. Verdachte heeft op dit punt tegenstrijdige verklaringen afgelegd, waaronder de verklaring dat zijn vader en zijn oom en tante het geld hebben verkregen door het verkopen van grond. Ter zitting van 20 september 2006 heeft verdachte gesteld dat alleen door het horen van zijn vader duidelijkheid kon ontstaan over de grondverkoop en de opbrengsten daarvan. De vader van verdachte is driemaal gehoord, waarvan de laatste keer op 18 juli 2008 onder ede en in het bijzijn van de rechter-commissaris. Het Hof heeft geloof gehecht aan de verklaringen van de vader, die geen enkele steun bieden voor het verweer van verdachte dat de gelden de opbrengst zijn van de verkoop van land — laat staan voor zijn eerdere lezing dat het zou gaan om een erfenis van zijn overleden vader. In dit licht is 's afwijzing van het latere (hernieuwde) verzoek om een neef van verdachte als getuige te doen horen, omdat het hiervoor redelijkerwijs geen noodzaak ziet, niet onbegrijpelijk en behoeft zij geen nadere motivering.
17.
Derhalve faalt ook het tweede middel.
18.
Beide middelen falen en kunnen door de Hoge Raad worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
19.
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
20.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑03‑2011
Zie bijv. HR 13 juli 2010, LJN BM2471, HR 7 oktober 2008, LJN BD2774, NJ 2009/94 m.nt. Borgers, HR 27 september 2005, LJN AT4094, en HR 28 september 2004, LJN AP2124.
Uitspraak 29‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht. Middel gaat uit van een onjuiste lezing nu de geldbedragen die verdachte voorhanden had niet uitsluitend afkomstig waren uit de opbrengst van fiscale strafbare feiten. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN AP2124 m.b.t. art. 420bis Sr en uit HR LJN BM0787 m.b.t. de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Indien de f&o het vermoeden rechtvaardigen dat verdachte geldbedragen voorhanden heeft gehad die uit enig misdrijf afkomstig zijn mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
29 maart 2011
Strafkamer
nr. 09/00747
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 9 februari 2009, nummer 21/005538-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1.
hij in het jaar 2001 in de gemeente Amersfoort telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte voor de Inkomstenbelasting
over het jaar 2000, onjuist heeft gedaan aan de Belastingdienst,
terwijl dat feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven,
hebbende die onjuistheid hierin bestaan, dat in genoemd aangiftebiljet over dat jaar een te laag bedrag als inkomsten en een te laag bedrag aan rente over buitenlandse tegoeden waren vermeld;
en
hij in de jaren 2002 en 2003 en 2004 in de gemeente Amersfoort telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte voor de Inkomstenbelasting over de jaren 2001 en 2002 en 2003, onjuist heeft gedaan aan de Belastingdienst,
terwijl dat feit er telkens toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven,
hebbende die onjuistheid hierin bestaan, dat in genoemd aangiftebiljet over die jaren telkens een te laag bedrag als inkomsten was vermeld.
2. primair
hij op tijdstippen in de periode van 14 december 2001 tot en met 10 februari 2005 in de gemeente Veenendaal, althans in Nederland, telkens geldbedragen, van in totaal € 2.850.926,23 (stortingen in de jaren 2002 tot en met 2005), heeft verworven en voorhanden heeft gehad en dat hij op tijdstippen in de periode van 14 december 2001 tot en met 10 februari 2005 in Duitsland geldbedragen, van in totaal € 2.850.926,23 (stortingen in de jaren 2002 tot en met 2005), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovengenoemde geldbedragen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit de opbrengst van fiscale strafbare feiten, in elk geval afkomstig van enig misdrijf, tot het plegen van welke bovenomschreven strafbare feiten verdachte een gewoonte heeft gemaakt."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. overzichten van aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2000, 2001, 2002 en 2003.
b. een proces-verbaal van de Belastingdienst, opgemaakt door de buitengewoon opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Door verdachte [verdachte] is over de jaren 2000 tot en met 2003 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting. Dit is steeds gedaan middels de aangiftediskette van de Belastingdienst. De aangegeven bedragen zijn overgenomen in de systemen van de Belastingdienst. Van de in deze systemen overgenomen aangegeven bedragen zijn uitdraaien gemaakt.
D-4 Op de uitdraai gecodeerd D-4 is te lezen dat verdachte in 2000 een bedrag van fl. 53.655,00 als looninkomsten heeft aangegeven, waarop fl. 12.647,00 aan loonbelasting is ingehouden. Deze inkomsten zijn afkomstig van het LISV, soort inkomen is WAO/AAW. Aan banktegoeden is aangegeven per 31 december 2000 een bedrag van fl. 73.326,00.
D-5 Over 2001 is als loon aangegeven € 25.340,00 waarop € 7.150,00 loonbelasting is ingehouden. Als werkgever staat vermeld Gak Nederland, soort inkomen is WAO/AAW. In deze aangifte over 2001 geeft verdachte aan dat de gemiddelde waarde van zijn bezittingen over 2001 € 292.670,00 bedraagt.
D-6 Over 2002 is als loon aangegeven € 26.488,00 waarop € 7.506,00 loonbelasting is ingehouden. Als werkgever staat vermeld Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, soort inkomen is WAO/AAW. In deze aangifte over 2002 geeft verdachte aan dat de gemiddelde waarde van zijn bezittingen over 2002 €178.597,00 bedraagt.
D-7 Over 2003 is als loon aangegeven € 27.366,00 waarop € 7.918,00 loonbelasting is ingehouden. Als werkgever staat vermeld Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, soort inkomen is WAO/AAW. In deze aangifte over 2003 geeft verdachte aan dat de gemiddelde waarde van zijn bezittingen over 2003 € 206.260,00 bedraagt.
Andere inkomstenbronnen waaruit de stortingen op de Duitse bankrekeningen gedaan zouden kunnen zijn, dan de inkomsten van het LISV, Gak Nederland dan wel Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen zijn niet aangegeven."
c. overzichten van geldstortingen van de verdachte op rekeningen van de SSK-Bank te Emmerich-Rees/Duitsland.
d. een proces-verbaal van de Belastingdienst, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik ben steeds naar de Belastingdienst in Amersfoort of Veenendaal gegaan en de mensen van de Belastingdienst hebben voor mij het formulier ingevuld. De aangifte werd in elk geval gedaan naar aanleiding van mijn opgave.
Vraag verbalisanten:
Wij tonen u een opgave elektronische handtekening, bijlage D-9. Kent u deze en wat kunt u er over verklaren?
Antwoord:
De handtekening die op dit formulier staat is van mij.
Vraag verbalisanten:
Wij tonen u uitdraaien van uw aangiften voor de inkomstenbelasting over de jaren 2000, 2001, 2002 en 2003. Herkent u de bedragen die op deze uitdraaien staan?
Antwoord:
Ik herken deze bedragen niet, het is te lang geleden om mij dat te herinneren. Maar als u deze cijfers van de Belastingdienst hebt gekregen dan zijn dit de bedragen die ik daar heb opgegeven, toen ik er was om de aangifte in te laten vullen."
e. een proces-verbaal van de Belastingdienst, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Mijn familie in Marokko heeft veel bezittingen, met name veel grond. Mijn familie heeft besloten om de grond te gaan verkopen. Ik ben toen gevraagd om dit op mij te nemen. Ik heb zodoende een groot kapitaal op mijn naam, wat eigenlijk van mijn hele familie is. Ik stort (deze) Euro's (dan) op de bank in Duitsland. Dat kan variëren van € 25.000,- tot € 100.000,-. Ik heb nagedacht hoe ik dit geld het beste kon bewaren in Nederland, en ik heb bedacht dat ik dit geld eigenlijk niet op een Nederlandse bank kon zetten, omdat er dan vragen gesteld zouden worden over de herkomst van het geld, en het zou dan ook bij de Belastingdienst gemeld moeten worden.
Van de eigendom en de verkoop van de grond in Marokko is niets op papier gezet. Ik weet niet hoe groot het grondbezit van mijn familie precies is geweest, maar ik schat het op ongeveer 4 bij 8 kilometer, dus zeg maar tussen de 30 en 35 vierkante kilometer. Ik heb me zelf niet bemoeid met de verkoop van de grond, dat is in hoofdzaak gedaan door mijn oom, de broer van mijn vader. Ik weet niet hoeveel de opbrengst is per vierkante kilometer of per hectare. Maar uiteindelijk is de hele opbrengst op de rekeningen die op mijn naam staan gestort. Het land is nu helemaal verkocht.
Ik erken dat ik het vermogen dat in Duitsland en in Liechtenstein op de bank staat niet heb gemeld bij de Belastingdienst. De medewerkers van de Duitse bank hebben mij er wel op gewezen dat ik dit geld bij de Hollandse fiscus had moeten melden.
Vraag verbalisanten:
Hebt u bij de aangiften voor de inkomstenbelasting die u hebt ingediend, melding gemaakt van de tegoeden op uw Duitse bankrekeningen?
Antwoord:
Nee, ik was van plan om het geld allemaal naar Nederland over te brengen en dan in één keer bij de Belastingdienst daarvan melding te maken. Maar ik wist niet hoe ik deze stap moest maken."
f. een proces-verbaal van de Belastingdienst, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Van de verkoop van de grond van mijn familie in Marokko staat niets op papier. De kopers van de grond willen ook niet bekend laten worden dat zij over zoveel geld beschikken.
Ik heb nooit bankafschriften naar mijn huis laten sturen. Ik wilde deze bankafschriften niet in huis hebben omdat ik wist dat het voor de Nederlandse fiscus als zwart geld wordt aangemerkt."
g. een proces-verbaal van de Belastingdienst, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"U toont mij een overzicht, Anlage 3, bijlage D-10.
Ik zie dat er van de rekening 5423017 een bedrag van DM 943.167,- overgeboekt is op 4 december 2000. Op 5 december wordt er DM 1.000.000,- overgemaakt naar Marokko. Het bedrag van de rekening 5423017 is gestort in drie bedragen op 26-10-2000, 30-10-2000 en op 03-11-2000. Op die dagen heb ik dus geld uit Marokko gekregen, en binnen anderhalve maand weer teruggestort naar Marokko. U zegt dat er dus eigenlijk zwart Marokkaans geld is witgewassen via mijn bankrekeningen. Eigenlijk is dat wel zo, ja."
h. een proces-verbaal van de Belastingdienst, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"De grond ligt in het Rif-gebergte bij Ketama. Het is niet in de plaats Ketama, maar in de wildernis. Ik weet niet hoeveel kilometer deze grond van Ketama verwijderd ligt. Ik ben wel eens op die grond gezien die er nu nog is. Ik ben daar ongeveer anderhalf jaar geleden geweest. Het zijn voornamelijk bergen, geen woestijn. Er staan geen gebouwen op de grond, het zijn gewoon wilde bergen. Er staat geen hek omheen, je kunt dus niet zien waar de grond van mijn familie begint of eindigt. Alleen als er iemand is kan die persoon dan vertellen dat het om grond van mijn familie gaat. De eigendom van de grond is nergens vastgelegd op papier. Ik ken de kopers van de grond niet. Ik weet niet of alle grond aan één persoon óf aan één familie is verkocht, of dat de grond versnipperd is verkocht."
i. een proces-verbaal van de Belastingdienst, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik ken de grond in Marokko niet, ik ben nooit bij die grond geweest. Er is wel grond. En ik blijf ook bij het verhaal dat de grond door mijn familie is verkocht en dat ik de opbrengst daarvan in Nederland moest beleggen. Ik heb eerder wel gezegd dat ik bij de grond geweest ben, maar dat is dus niet waar."
j. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Mijn familie bezit in Marokko een heel groot stuk land. Ik denk dat het land ongeveer 30 km2 (vierkante kilometer) groot is. Ik ben er zelf meerdere malen geweest. Ik kom tweemaal per jaar in Marokko. Ik kan u zeggen dat de grond in Marokko niet op naam van de familie staat geregistreerd. Mijn vader vertrouwt de Marokkaanse overheid niet. Hij ontkent alles. Mijn familie bestaat uit 160 personen."
k. een verslag van de Polizeidienststelle Landeskriminalamt NRW, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Zijn totale vermogen berekende [verdachte] op 2 tot 3 miljoen Euro. Na de dood van zijn vader zou hij een erfenis in Marokko hebben ontvangen, een bedrag met zeven cijfers. Dit geld kon hij volgens zijn eigen verklaring niet naar Nederland of naar Duitsland laten overboeken. Voor dit doel zou hij aan landgenoten cheques in Marokkaanse valuta ter inwisseling in Marokko hebben gegeven. De tegenwaarde ontving hij in Euro. [Verdachte] bepaalde dat de gestorte geldbedragen grotendeels in een levensverzekering bij Capital Leben Liechtenstein belegd moesten worden. De gang van zaken bij de contante stortingen was steeds zo dat [verdachte] met een koffer het filiaal in Elten binnenkwam en van daaruit contant geld in kleine coupures gaf.
De totalen bedroegen steeds circa € 15.000.- tot € 50.000.-. [Verdachte] stortte bijvoorbeeld op 30 oktober 2003 € 144.495.- in volgende coupures:
€ 1.050 in biljetten van € 5.-, € 5.030 in biljetten van € 10.-, € 36.420 in biljetten van € 20.-, € 101.900 in biljetten van € 50.- en € 100.- in één biljet van € 100.-. Deze biljetten waren representatief voor het stortingsgedrag van [verdachte]."
l. een verslag van de Polizeidienststelle Landeskriminalamt NRW, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"In de loop van de daarop volgende jaren begon [verdachte] met de aanlevering van tamelijk grote contante geldbedragen, die hij in de regel in een koffer meebracht. [Verdachte] verklaarde desgevraagd over de herkomst van het geld dat hij in Marokko van zijn ouders percelen had gekregen die plotseling aanzienlijk in waarde waren gestegen. Hij sprak over een totale waarde van circa DM 4.000.000.
Voor zover ik mij herinner bracht [verdachte] in het begin steeds grote coupures mee (DM 500.- / DM 1.000.-).
{Verdachte] vroeg of het mogelijk was om voortaan contant geld in kleine coupures te storten.
Op 04 december 2000 maakte [verdachte] het bedrag van 1.000.000 DM van zijn depositorekening naar Marokko over. De stortingen van contant geld waren verder regelmatig en werden standaard in waardepapieren belegd.
In 2003 heb ik [verdachte] op de mogelijkheid van vermogensbeheer en de daaraan verbonden betere opbrengst en overlijdensrisicodekking door een levensverzekering gewezen. Deze verzekering werd bij Capital Leben Liechtenstein tot een bedrag van € 1.000.000,- afgesloten. In 2003 heeft een verhoging tot € 1.200.000,- plaatsgevonden. De contante betalingen werden door [verdachte] telefonisch aangekondigd.
Als hij kwam dan ontving ik hem in mijn kantoor. Hier opende [verdachte] de koffer en het geld werd met een geldtelmachine geteld. Het geld was met elastieken gebundeld en kennelijk vooraf geteld. Hij had meestal een briefje met het totaalbedrag aan het elastiek bevestigd. De bundels met geld wekten niet de indruk dat ze van een bank afkomstig waren. Toch was het geld steeds goed gesorteerd.
Ik had van [verdachte] begrepen dat hij het perceel na het overlijden van zijn vader in bezit had gekregen."
m. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Sinds 1997 tot begin 2005 heb ik regelmatig contact gehad met [verdachte]. Wij hadden tussen de vijf en tien keer per jaar contact bij ons op de bank. Van de tien keer had hij ongeveer acht keer contant geld bij zich.
Begin januari 2005 heb ik van [verdachte] de opdracht gekregen om al zijn tegoeden (€ 950.000,-) over te boeken naar een rekening in Liechtenstein."
n. een aanvraagformulier bestemd voor de verzekerings-maatschappij Capital Leben te Liechtenstein, waarin onder vraag II wordt vermeld dat het om een erfenis van verdachtes vader zou gaan.
o. een proces-verbaal van de Belastingdienst, opgemaakt door de buitengewoon opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op 23 augustus 2005 is in het kader van een rechtshulpverzoek de vader van verdachte [verdachte] als getuige verhoord. De vader verklaarde dat [verdachte], geboren in 1951, zijn zoon is en dat deze woont in [woonplaats], Nederland. De vader verklaarde dat hij in de jaren '90 een aantal percelen grond van 200 tot 300 meter heeft gegeven aan zijn zoon. Deze grond ligt in het Rif-gebergte in de buurt van de stad Ketama. Hiervan is geen akte opgemaakt.
De vader van verdachte verklaarde dat hij nooit iets heeft gekregen van de opbrengst van de grond. Hij verklaarde niets te weten omtrent de verkoop van de grond. Over de waarde van de grond verklaarde hij dat de grond op zich waardeloos is. Ook verklaarde de vader dat hij nooit geld heeft gestuurd naar of gegeven aan zijn zoon. Verder verklaarde hij dat zijn broers nooit grond hebben verkocht en de opbrengst aan [verdachte] hebben gegeven."
p. een proces-verbaal van de Rechtbank van Kétama, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Ik heb in 1999 in totaal vier hectaren agrarische grond, niet irrigeerbaar en irrigeerbaar overgedragen aan mijn zoon [verdachte], geboren op [geboortedatum]-1951, opdat hij de bewerking en het onderhoud daarvan op zich neemt."
r. een proces-verbaal van de Dienst Gerechtelijke Politie te Marokko, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Mijn naam is [betrokkene 3], Marokkaan, houder van de nationale identiteitskaart nr. [001]. Ik ben inderdaad de vader van de genaamde [verdachte] die zich in Nederland bevindt. In de jaren veertig heb ik een groep landbouwgronden geërfd van mijn vader. In 1990 heb ik mijn zoon [verdachte] belast met de benutting van deze landbouwgronden. Deze overdracht heeft plaatsgevonden zonder enige notariële akte of een geschreven document. Ik wist niet dat mijn zoon de landbouwgronden verkocht heeft. Hij heeft mij hierover niet op de hoogte gebracht. Ik bekrachtig mijn verklaring van 23 augustus 2005."
s. een proces-verbaal van de Rechter-Commissaris, voor zover inhoudende als relaas van diens bevindingen:
"Het verhoor van [betrokkene 3], geboren in 1929, vond plaats op 16 juli 2008. [Verbalisant 1] en de tolk, die ook bij het verhoor van 23 augustus 2005 aanwezig zijn geweest, bevestigden aan mij dat de getuige dezelfde persoon was als die op 23 augustus 2005 is gehoord. De getuige heeft zich gelegitimeerd met een identiteitskaart.
Op mijn verzoek heb ik van de Marokkaanse politie een afschrift meegekregen van deze identiteitskaart.
De getuige deelde mede dat de stukken familiegrond geen waarde hadden. De grond lag in de bergen, waarheen je moest lopen. Met een tractor kon je er niet komen. Er werden groenten en granen voor het eigen levensonderhoud verbouwd. Dat waren de enige opbrengsten."
t. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"De persoon op de het door u in kopie getoonde identiteitsbewijs is mijn vader."
u. een proces-verbaal van de Belastingdienst, opgemaakt door de buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Het totale bedrag dat kan worden aangemerkt als witgewassen geld bedraagt derhalve: € 2.850.926,23."
2.3. Het Hof heeft ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde het volgende overwogen:
"Herkomst gelden
Het hof constateert allereerst dat verdachte tegenstrijdig heeft verklaard over de herkomst van de geldbedragen welke - naar hij heeft bevestigd - door hem zijn gestort op een rekening van een Duitse bank, namelijk de Stadssparkasse te Emmerich-Rees.
Uit de verklaring van [betrokkene 1] werkzaam bij genoemde bank kan worden afgeleid dat door verdachte over de herkomst van de gelden gezegd is dat zijn vader overleden was en dat hij daarom een erfenis had ontvangen. Verdachte heeft weliswaar ter zitting van het hof ontkend dat hij dit tegen haar gezegd zou hebben, doch het hof acht dit niet aannemelijk. Dit punt vindt immers ondersteuning in het door verdachte op 4 juni 2003 ondertekende aanvraagformulier bestemd voor de verzekeringsmaatschappij Capital Leben te Liechtenstein waar - in antwoord op vraag II (Bestätigung über die Herkunft der Vermögenswerte nach dem Sorgfaltspflichtgesetz) - wordt vermeld dat het om een erfenis van zijn vader zou gaan. Ook daaruit blijkt naar het oordeel van het hof dat verdachte het heeft willen doen voorkomen dat zijn vader overleden was en dat hij beschikte over diens erfenis. Vast staat dat de vader van verdachte niet overleden is. Hij is tot drie keer toe in levende lijve, voor het laatst nog op 16 juli 2008 in Marokko, gehoord.
Daarnaast heeft verdachte verklaard dat de gelden afkomstig zouden zijn uit de opbrengst na verkoop van stukken grond in Marokko. Uit de verklaring van [betrokkene 2] werkzaam bij de Stadssparkasse te Emmerich-Elten kan worden afgeleid dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat de familie gronden in Marokko bezat die ineens meer waard geworden waren en die verdachte verkocht zou hebben.
Ook in de onderhavige strafzaak heeft verdachte tijdens zijn verhoor voor de hulpofficier van justitie op 10 februari 2005 (Bijlage verd. 1-02) verklaard dat het geld afkomstig is van grondverkopen van zijn familie in Marokko. Er was volgens verdachte niet bekend wie van zijn familie voor welk deel gerechtigd was. Er waren volgens verdachte drie hoofdpersonen, te weten zijn vader, zijn oom en tante. Zij waren eigenaar van de grond en het kapitaal was dus van hen.
Tegenover verbalisanten heeft verdachte verklaard dat zijn familie veel gronden in Marokko bezat, welke gronden waren ontsloten en ineens in waarde waren gestegen. Verdachte heeft daarover verder verklaard dat die gronden in Marokko niet geregistreerd werden, dat die gronden door de familie waren verkocht aan kopers die hij niet kende en dat de opbrengst in Marokkaanse Dirhams door zijn familie op de zwarte markt in Marokko was omgewisseld in euro's. In overleg met zijn familie werd besloten om de opbrengst over te brengen naar het buitenland en zijn familie had hem gevraagd om die taak op zich te nemen.
Verdachte nam de euro's op verschillende plaatsen, zoals Amsterdam of Rotterdam, in ontvangst van personen die hij niet kende, waarbij het geld niet door hem werd geteld. Hij hoefde van zijn familie ook geen registratie bij te houden van de door hem ontvangen gelden. Hij bracht die euro's vervolgens over naar de bank in Duitsland. Het land in Marokko had een oppervlakte van 30 à 35 km2. Dit was verdachte verteld door zijn familie en al het land was inmiddels geheel verkocht. De gronden lagen in het Rifgebergte nabij Ketama bij de berg Djebel Tidiquin. Er stonden geen gebouwen op de grond; het waren gewoon "wilde bergen". Verdachte wenste niet de namen en adressen van zijn familie te geven omdat hij zijn familie niet in de problemen wilde brengen, terwijl ook de kopers niet bekend wilden worden.
Tegenover het hof heeft verdachte nog aanvullend verklaard dat het land van zijn familie was en dat zijn familie bestond uit 160 personen. Zijn vader zou de Marokkaanse overheid niet vertrouwen en alles ontkennen. Verdachte wist niet wie de verkoop van het land regelde. Namens verdachte werd ter zitting van het hof van 20 september 2006 gesteld dat er alleen door het horen van de vader van verdachte duidelijkheid kon ontstaan over de verkoop van de grond en de opbrengsten daarvan. De vader van verdachte is drie keer in Marokko gehoord en wel op 17 april 2005, 23 augustus 2005 en 16 juli 2008.
De vader heeft op 17 april 2005 verklaard dat hij in 1999 in totaal vier hectare landbouwgrond bezat welke hij aan verdachte ter bewerking en onderhoud had overgedragen. De vader heeft op 23 augustus 2005 verklaard dat hij de gronden, die hij zelf had geërfd van zijn vader, in 1990 aan verdachte als oudste zoon had overgedragen om ze te exploiteren. Sindsdien bezat hij enkel nog het huis waarin hij woonde. Vanaf 1999 had hij geen enkel geldbedrag naar zijn zoon gestuurd. Verdachte heeft de juistheid van die verklaring tegengesproken en zelfs betwijfelt of zijn vader een dergelijke verklaring had afgelegd. Ter ondersteuning heeft verdachte ter zitting van het hof van 20 september 2006 onder meer een - naar hij stelt - door zijn vader afgelegde verklaring in het geding gebracht waaruit het tegendeel zou blijken.
Op 16 juli 2008 is de vader onder ede en in het bijzijn van de rechter-commissaris in Marokko gehoord. Vastgesteld werd dat het de vader van verdachte was, die gehoord werd. Er is door de vader een identiteitsbewijs voorzien van een foto getoond, waarvan een kopie werd gemaakt. De kopie werd aan verdachte ter zitting van het hof van 26 januari 2009 getoond en verdachte heeft daarop verklaard dat het inderdaad het identiteitsbewijs met foto van zijn vader betrof. De vader verklaarde tijdens zijn verhoor dat hij landbouwgronden had geërfd van zijn overleden vader en dat hij verdachte had belast met het benutten van deze gronden. Van een verkoop van deze gronden wist hij absoluut niet. Hij bekrachtigde zijn verklaring tijdens zijn eerder verhoor op 23 augustus 2005. Blijkens het relaas van de rechter-commissaris van 1 augustus 2008 heeft de vader - afgezien van hetgeen hij tijdens het verhoor verklaarde - nog gezegd dat de gronden van zijn familie geen waarde hadden. De grond lag in de bergen waarheen je moest lopen. Met een tractor kon je er niet komen. Er werden groenten voor het eigen levensonderhoud verbouwd. Dat waren de enige opbrengsten. De verbalisant [verbalisant 1] die ook aanwezig was bij het verhoor van vader op 23 augustus 2005 heeft bevestigd dat de op 16 juli 2008 gehoorde persoon dezelfde was als degene die ook gehoord werd op 23 augustus 2005.
Verdachte heeft ter zitting van het hof van 26 januari 2009 een - naar hij stelt - door zijn vader op 29 augustus 2008 afgelegde verklaring met als aanhef "Ontkenning" overgelegd, waaruit zou blijken dat - kort gezegd - de verklaring van zijn vader afgelegd op 16 juli 2008 niet juist zou zijn.
Het hof gaat daaraan voorbij en baseert zich op de op 23 augustus 2005 en 16 juli 2008 door de vader afgelegde verklaringen, nu is vastgesteld dat die wel degelijk door zijn vader werden afgelegd, waarbij de verklaring van 16 juli 2008 bovendien onder ede en in het bijzijn van de rechter-commissaris werd afgelegd.
Verdachte heeft tegenover verbalisanten verklaard dat hij wel eens bij die gronden was geweest. Vervolgens kwam hij hierop terug en verklaarde hij tegenover verbalisanten dat hij de gronden in Marokko niet kende en nooit bij die gronden was geweest. Tegenover het hof heeft verdachte ter zitting van 20 september 2006 verklaard dat hij er zelf meerdere malen is geweest.
Gelet op de tegenstrijdige verklaringen van verdachte omtrent de herkomst van de door hem op de bank in Duitsland gestorte geldbedragen, het feit dat verdachte niet in staat is om concrete informatie over zijn bij de verkoop van de gronden betrokken familieleden te verschaffen, zijn tegenstrijdige verklaringen omtrent het al dan niet bezocht hebben van de gronden, de verklaringen van de vader van verdachte, waaronder die onder ede in het bijzijn van de rechter-commissaris op 16 juli 2008, acht het hof het niet aannemelijk dat genoemde familieleden het eigendom hadden, of anderszins rechthebbenden waren van bedoelde grond(en), behoudens de vermoedelijk circa 4 hectare grond die zijn vader bezat en verdachte van zijn vader verkreeg, welke gronden volgens zijn vader en de door hem gegeven kenmerken van de grond weinig waarde hebben en deels oogst opleverden voor eigen gebruik.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat verdachte als enige aantoonbare bron sinds 1987 of 1988 beschikte over een WAO-uitkering - hij was 100% afgekeurd - van, naar hij tegenover de verbalisanten verklaarde, circa € 1.340,- per maand, terwijl zijn echtgenote bij een drukkerij werkte alwaar zij circa € 1.200,- netto per maand verdiende. Het hof leidt uit het vorenstaande af dat verdachte de legale bron van de gelden niet heeft kunnen aantonen, zodat het hof bewezen acht dat verdachte wilde verhullen dat de door hem in Nederland verworven en door hem naar Duitsland getransporteerde en op de bank aldaar gestorte gelden van enig misdrijf afkomstig waren. Dat dit laatste het geval was, wordt naar het oordeel van het hof ondersteund door het feit dat verdachte, zoals onder meer blijkt uit de verklaring van [betrokkene 1], aanzienlijke geldbedragen bestaande onder meer uit kleine coupures van € 5,-, € 10,- en € 20,- op de bank in Duitsland stortte.
Fiscaal strafbare feiten
De Hoge Raad der Nederlanden heeft in zijn arrest van 7 oktober 2008, LJN BD2774, bepaald dat ook vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken kunnen worden aangemerkt als zijnde van misdrijf afkomstig. Gelet op dit arrest zal het hof ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde ook bewezen verklaren dat verdachte wist dat de gelden afkomstig waren uit het plegen van fiscaal strafbare feiten."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring onder 2.
3.2. Voor zover het middel klaagt dat uit de bewezenverklaring en de bewijsvoering volgt dat het Hof bewezen heeft geacht dat de geldbedragen die de verdachte voorhanden heeft gehad, uitsluitend - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit de opbrengst van fiscale strafbare feiten, gaat het uit van een onjuiste lezing van de bestreden uitspraak, zodat die klacht feitelijke grondslag mist. Het Hof heeft immers met de onder het kopje "Fiscaal strafbare feiten" opgenomen bewijsoverweging kennelijk bedoeld tot uitdrukking te brengen dat de geldbedragen die de verdachte voorhanden heeft gehad "ook", en derhalve niet uitsluitend, afkomstig waren uit het plegen van fiscaal strafbare feiten.
3.3. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 28 september 2004, LJN AP2124, moet op grond van doel en strekking van art. 420bis Sr en mede in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling worden aangenomen dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Voorts geldt dat indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen kan worden geacht dat een geldbedrag "uit enig misdrijf afkomstig is", indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is (vgl. HR 13 juli 2010, LJN BM0787, NJ 2010/456).
3.4. In de onder 2.3 weergegeven overwegingen ligt als oordeel van het Hof besloten, dat de uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat de geldbedragen die de verdachte voorhanden heeft gehad - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Het Hof heeft vastgesteld dat de door de verdachte gegeven verklaringen voor de herkomst van het geld tegenstrijdig zijn en dat bovendien geen van die verklaringen aannemelijk is geworden. Gelet daarop is 's Hofs oordeel dat de verdachte heeft willen verhullen dat de door hem in Nederland verworven en naar Duitsland getransporteerde en op de bank aldaar gestorte gelden van enig misdrijf afkomstig zijn, niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring voor zover inhoudende dat de daarin genoemde geldbedragen "in elk geval afkomstig (waren uit de opbrengst) van enig misdrijf", is door het Hof toereikend gemotiveerd.
3.5. Het middel is in zoverre tevergeefs voorgesteld.
4. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van vragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan 2 jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 32 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
6. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 31 maanden waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink, H.A.G. Splinter-van Kan, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 29 maart 2011.