Deze zaak hangt samen met nrs. 13/00617 ([medeverdachte 1]), 13/03745 ([medeverdachte 2]), 13/00699 ([medeverdachte 3]), 13/00704 ([medeverdachte 4]), nr. 13/00692 ([medeverdachte 5]), 13/02775 ([medeverdachte 6]) en 13/01079 ([medeverdachte 7]), waarin ik ook vandaag concludeer.
HR, 01-07-2014, nr. 13/05142
ECLI:NL:HR:2014:1559, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-07-2014
- Zaaknummer
13/05142
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1559, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑07‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:620, Contrair
ECLI:NL:PHR:2014:620, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑05‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1559, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑02‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2014/442 met annotatie van M.J. Borgers
SR-Updates.nl 2014-0281
Uitspraak 01‑07‑2014
Inhoudsindicatie
Afwijzing getuigenverzoek. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2014:1496 omtrent de beoordeling van cassatieklachten over beslissingen inzake verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen. De HR verstaat de afwijzing van het verzoek aldus dat het Hof heeft geoordeeld dat de noodzaak tot het horen van de getuige niet is gebleken. Aldus verstaan heeft het Hof de juiste maatstaf aangelegd. De afwijzing van dat verzoek is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
Partij(en)
1 juli 2014
Strafkamer
nr. 13/05142
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 2 september 2013, nummer 21/003001-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof bij de afwijzing van het verzoek om [betrokkene 2] als getuige te horen een verkeerde maatstaf heeft aangelegd althans dat het Hof die afwijzing ontoereikend heeft gemotiveerd.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij, op 09 september 2009, te Amsterdam een voorwerp, te weten grote geldbedragen, in een tas:
4.602.200, - euro, 100.000 Deense Kronen en 8.500 Amerikaanse dollars en in de woning Diopter 24: 101.640,- euro, 720 euro, 790 euro, 2.950 euro, 185 euro, 600 euro, 1.001 Amerikaanse dollars, 47.000 Deense kronen, 6.680 Marokkaanse dollars en in een voertuig (kenteken [AA-00-BB]): 5.000 euro, voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, ten tijde van het voorhanden krijgen van bovengenoemde geldbedragen wist dat bovengenoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit de opbrengst van enig misdrijf."
2.3.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 december 2012 heeft de raadsman van de verdachte het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt omtrent het verzoek om [betrokkene 2] als getuige te horen - onder meer - het volgende in:
"Cliënt heeft zich in het verleden ingelaten met het rijden van een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs tegen een (percentage)vergoeding. De door hem gereden handel is in beslaggenomen nadat het busje waarmee het door cliënt vervoerd werd was omgeslagen. Cliënt is vervolgens verantwoordelijk gehouden door A en B voor het verlies van die handel en diende tot schadeloosstelling over te gaan. De direct[e] omgeving van cliënt maakte zich met cliënt grote zorgen om zijn welzijn en vooral veiligheid indien er niet schadeloos gesteld zou worden. Daartoe is men - na eerst D en E te hebben ingeschakeld hetgeen uiteindelijk onvoldoende soelaas heeft geboden - uitgekomen bij de Marokkaanse zakenman [betrokkene 1] via de zakelijk aan [betrokkene 1] verbonden [betrokkene 2].
[betrokkene 2] is volledig en transparant op de hoogte gesteld van de ontstane problematiek en het feit dat er financiële middelen beschikbaar moesten komen. Hij is doordrongen geraakt van het feit dat de veiligheid van cliënt groot risico liep indien er geen groot geldbedrag beschikbaar zou komen. Hij heeft zich bereid getoond [betrokkene 1] zo ver te krijgen de nodige financiële middelen beschikbaar te laten komen. Echter niet door open en transparant met [betrokkene 1] de problemen te bespreken. Als vertrouwd zakenpartner heeft [betrokkene 2] [betrokkene 1] ervan overtuigd in zee te gaan met cliënt met als doel om gelden buiten Marokko in Europa te kunnen krijgen. Dit laatste wilde [betrokkene 1] immers. [betrokkene 2] had [betrokkene 1] overtuigd dat via cliënt de faciliteiten ontstonden om geld uit te voeren uit Marokko ten einde dat via Luxemburg in Europa terug en aldus weer beschikbaar te krijgen. Aldaar wenste [betrokkene 1] te investeren: hij had daar 4,5 tot 5 miljoen Euro nodig. [betrokkene 1] ging af op zijn zakenpartner [betrokkene 2] die hij totaal vertrouwde. [betrokkene 2] was bepaald niet transparant naar [betrokkene 1] als het ging om de daadwerkelijke reden om financieel in zee te gaan met cliënt. Ongetwijfeld zag [betrokkene 2] naast de probleemoplossing ook een mogelijkheid om daar zelf financieel voordeel bij te halen.
[betrokkene 1] is in zekere zin ook niet transparant gebleken. Wel degelijk transparant in zijn verklaring bij de RC, maar niet als het gaat om de geld(uit)leenovereenkomst die op 27 juli 2007 is aangegaan met cliënt. De oorzaak van de overeenkomst is immers niet transparant neergelegd in het contract. Het was niet de bedoeling dat cliënt zou beleggen, maar dat de gelden als gezegd naar Europa (Luxemburg) zouden komen en [betrokkene 1] aldaar het geld beschikbaar zou krijgen. Cliënt zou daartoe een vergoeding ontvangen. Voor als het op de een of andere manier spaak zou lopen werd het contract opgesteld. Uiteraard kon in het contract niet de werkelijke oorzaak (van uitvoeren van een groot geldbedrag) worden opgenomen. Dit is immers tegen de in Marokko geldende regels.
Het totale geldbedrag is in drie gedeelten in Dirham beschikbaar gekomen waarna de Dirhams in Marokko omgewisseld zijn naar Euro's. Uiteindelijk is het totaalbedrag in de zomer van 2009 in één keer naar Nederland gekomen waarna het in september van dat jaar in beslag is genomen.
De bedoeling van cliënt en zijn omgeving was de schuldeisers inzake het omgeslagen busje schadeloos te stellen. Het resterende bedrag moest aangewend worden om nieuw kapitaal te vergaren teneinde weer het volle bedrag te kunnen terugbetalen aan [betrokkene 1].
(...)
Maar cliënt heeft méér verklaard: hij heeft evenzeer gesproken over de tussenpersoon [betrokkene 2] via wie (de omgeving van) cliënt aan het geldbedrag van [betrokkene 1] is gekomen. De omgeving van cliënt kende [betrokkene 2] goed en laatstgenoemde is een goede vriend/zakenpartner van [betrokkene 1]. [betrokkene 2] is gevraagd om te helpen: het leven van cliënt stond immers op het spel. Vanwege veiligheidsredenen wilde cliënt niet aangeven wie uit zijn omgeving [betrokkene 2] heeft aangedragen en heeft overtuigd. Ook hier weer kan cliënt dan wel worden tegengeworpen dat hij de naam van betrokkene uit zijn omgeving niet wil zeggen, maar eerlijk gezegd treedt wel soms enige vermoeidheid in daar waar veiligheidsredenen altijd ten volle gerespecteerd worden als het OM dergelijke redenen in stelling brengt, terwijl groot wantrouwen zich aandient indien de verdachte of de verdediging dergelijke redenen aandraagt.
(...)
Ik zou eigenlijk wel eens willen dat het argument van veiligheid ook serieus wordt genomen als een verdachte dat aandraagt. Zeker in deze zaak, waarin cliënt met de nodige ervaringen de veiligheid van derden niet in gevaar wenst te brengen door namen te gaan noemen. Dit alles nog los van het feit dat betrokkenen grote terughoudendheid kennen nu justitie zowel in Nederland als in Marokko actief is geworden vanwege de verdenking dat criminaliteit in het spel is.
Boven dit alles: ook hier geldt dat cliënt de meest belangwekkende personen benoemd heeft. Niet alleen de bron van herkomst van het geld, maar ook de persoon die direct aan die bron gerelateerd is en partijen bij elkaar gebracht heeft. Wat wil het OM nog meer? Wat kan er in alle redelijkheid nog verder van cliënt verwacht worden zonder dat daadwerkelijk zijn veiligheid en mogelijk dat van anderen gevaar kan gaan lopen?
Cliënt heeft alle vragen over [betrokkene 2] beantwoord, waar er werd gesproken en o.m. waar [betrokkene 2] woont: in Casablanca. Daarover overigens aan het slot van dit betoog meer.
Cliënt verklaart hier ook open dat het de kennelijke bedoeling van zijn omgeving was om het meerdere van de benodigde € 3,7 miljoen te gaan investeren om "het geld terug te verdienen". Precies ook een goede reden voor zijn omgeving om zich niet perse als getuige te willen melden, teneinde al te lastige vragen te voorkomen.
Nadat cliënt de dood in de ogen had gezien is er door de omgeving van cliënt meer en meer aangedrongen bij [betrokkene 2]. Rond de zomer van 2007 kwamen er berichten dat via [betrokkene 1] inderdaad mogelijk financiële middelen zouden vrijkomen. Cliënt is voorgesteld aan [betrokkene 1] terwijl cliënt via zijn omgeving vernomen had dat [betrokkene 1] in Europa wilde investeren. Uiteraard wist [betrokkene 1] niet hoe cliënt met het geld om zou gaan - anders dan dat het uit Marokko richting Europa moest. [betrokkene 2] had [betrokkene 1] onwetend gehouden, aangezien [betrokkene 1] anders uiteraard nimmer los zou zijn gekomen met het geld. Wanneer cliënt [betrokkene 1] voor het eerst ontmoet heeft weet hij niet precies, maar het stond hem bij dat dit tezamen met [betrokkene 2] moet zijn geweest in een patisserie in Marakesh. Aldaar kreeg cliënt ook te horen dat [betrokkene 1] iemand nodig had om het geld naar Europa te brengen. 40 tot 50 miljoen Dirham zou beschikbaar komen. Als het geld omgewisseld zou zijn naar euro's zou cliënt zorg dragen voor vervoer naar Europa. Het geld kon niet in één keer door [betrokkene 1] beschikbaar worden gesteld. De afspraak was eigenlijk dat het naar Luxemburg moest. De vergoeding voor het transport zou 50.000 euro zijn en door wisselkoers zou er mogelijk nog extra geld te verdienen zijn. In Nederland zou het geld - uiteraard buiten wetenschap van [betrokkene 1] om - worden aangewend ter aflossing van de bestaande schulden. Cliënt verklaart verder dat hij inmiddels vernomen heeft dat [betrokkene 1] en Abdelila "geen vrienden meer" zijn. Bij de eerste ontmoeting tussen cliënt en [betrokkene 1] bleek [betrokkene 1] de vader van cliënt al te kennen. In juli 2007 is het eerste deel groot 30 miljoen Dirham overhandigd in Marakesh. Cliënt was toen met [betrokkene 2] naar het kantoor van [betrokkene 1] gegaan. Een kwitantie werd getekend. Verder was er een eerder getekend contract waarvan de inhoud overigens bij cliënt "het ene oor in en het andere uit" ging.
Het geld is gewisseld in de periode tussen 2007 en 2 oktober 2008 (verjaardag schoonzusje). Al het geld is in die periode gewisseld, ook het geld dat ze later kregen. Het tweede deel kwam in oktober 2007 nadat [betrokkene 2] had gezegd dat hij terug moest komen. Het was op dezelfde manier verlopen met [betrokkene 2]. Het geld is weer naar de vertrouwenspersoon in Casablanca gegaan waarbij cliënt zelf gezien heeft dat tussen de 700 en 900 duizend euro aan Dirhams naar euro's werd omgewisseld. In de zomer van 2008 heeft cliënt overigens zelf ook ongeveer 3 keer omgewisseld naar biljetten van 500 euro. De bedoeling was het gehele bedrag in euro's om te wisselen. In diezelfde zomer van 2008 is ook in Marakesh het derde deel van het geld (10 of 12 miljoen dirham: want cliënt kan op dat moment niet zeggen of hij die bedragen door elkaar haalt) op gelijke wijze beschikbaar gekomen. Ook toen is het geld weer naar Casablanca gegaan en later omgewisseld.
(...)
De rechtbank werpt cliënt tegen dat hij alléén [betrokkene 1] concreet genoemd heeft, terwijl hij van [betrokkene 2] niet het adres zou hebben aangeleverd. Ik wijs nog maar eens in de eerste plaats op het feit dat [betrokkene 1] de sleutel- of kernpersoon in dit verhaal betreft. [betrokkene 2] heeft laten weten zich alleen door een rechtelijk bevel te laten dwingen. Zoals ik het reeds in eerste aanleg benoemde: hij is niet zo'n "groot voorstander" van verschijning, hetgeen ook niet al te opmerkelijk is nu hij een rol heeft gespeeld waarmee hij bij [betrokkene 1] voorzichtig uitgedrukt niet de handen op elkaar heeft gekregen. Om nog maar te zwijgen van het feit dat justitie hem op de korrel kan nemen. Vergelijk alleen reeds het feit dat de AG hier oplichting door [betrokkene 2] niet uitsluit. Wat daar verder van zij: ik kom aan het slot van dit pleidooi nog terug op deze betrokkene. Voor hier volstaat nog eens te memoreren dat als het verhaal rondom [betrokkene 2] niet zou deugen, aldus niet alleen cliënt maar bovendien [betrokkene 1] gelogen zou hebben. Dat lijkt mij bepaald niet waarschijnlijk.
(...)
Meer subsidiair:
Is het noodzakelijk dat er nader onderzoek wordt gedaan.
Verzocht wordt derhalve om:
(...)
Het horen van [betrokkene 2] woonachtig:
[woonplaats].
Inmiddels heeft de verdediging aldus het adres van deze getuige weten te achterhalen. De noodzaak voor het horen van deze getuige is thans eens te meer gelegen in het belang van de verdediging om ondersteuning van de verklaringen van cliënt en [betrokkene 1] te verkrijgen."
2.3.2.
Het Hof heeft dit verzoek om [betrokkene 2] als getuige te horen bij arrest afgewezen en daartoe het volgende overwogen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi voorts verzocht om als getuige te horen [betrokkene 2]. De advocaat-generaal heeft betoogd dat het verzoek dient te worden afgewezen.
Het hof wijst het verzoek af. In de regel zal door de verdediging niet nader behoeven te worden uitgelegd op welk tijdstip en op welke wijze zij in het bezit is gekomen van nadere identificerende gegevens over een persoon die zij als getuige gehoord wenst te zien. Onder omstandigheden kan dit evenwel anders zijn en zal de verdediging dienen uit te leggen dat en waarom nadere identificerende gegevens omtrent een persoon die zij wenst als getuige te worden gehoord, zoals zijn woon- of verblijfplaats, niet door haar in een eerder stadium van het geding zijn verstrekt. Van dergelijke omstandigheden is naar het oordeel van het hof in dit geval sprake. De verdediging heeft eerst bij pleidooi in hoger beroep nadere identificerende gegevens van de persoon die zij als getuige gehoord wenst te zien verstrekt, waarbij
- ondanks de hieronder opgenomen punten - de toelichting niet méér omvat dan dat de verdediging inmiddels het adres van deze getuige heeft weten te achterhalen.
- Verdachte heeft in de loop van de procedure niet eerder gegevens verstrekt die het mogelijk maakten de als "[betrokkene 2]" aangeduide persoon te achterhalen noch is door hem op genoegzame wijze uitgelegd waarom een en ander voor hem niet mogelijk of doenlijk was, hoewel hij eerder onder meer heeft verklaard dat hij de betreffende persoon "sinds zijn probleem" vaker heeft gezien. Weliswaar heeft verdachte bij de behandeling ter terechtzitting van de zaak in hoger beroep op 26 november 2012 opgemerkt: Voor zover ik me kan herinneren is bij de regiezitting verzocht om [betrokkene 2] te horen. Ik kon hem wel achterhalen, maar mij is dat niet gevraagd. Maar het hof verwerpt deze stelling omdat uit het navolgende blijkt dat deze onjuist is.
- Bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg door de rechtbank heeft de verdediging subsidiair aangeboden "[betrokkene 2] als getuige te horen". Daarbij zijn echter geen nadere identificerende gegevens verstrekt noch is uitgelegd waarom de verdediging daartoe niet in staat zou zijn of wat de verdediging heeft gedaan om die gegevens te achterhalen. Dit is des te onbegrijpelijker nu bij pleidooi in eerste aanleg vervolgens door de raadsman is opgemerkt: Ik heb gekeken of het mogelijk was hem mee te nemen naar de zitting maar daar is deze getuige niet zo'n groot voorstander van. Er zal een rechterlijke uitspraak moeten liggen alvorens hij wenst te verklaren. Het verzoek is overigens door de rechtbank afgewezen op grond van het ontbreken van noodzaak terwijl zij overwoog dat bovendien geen enkele informatie over de woon- of verblijfplaats van de getuige was verschaft. Tegen de achtergrond van het voorgaande merkt het hof nog op dat het niet aannemelijk acht dat het niet eerder verschaffen van nadere gegevens over de personalia van "[betrokkene 2]" verband houdt met de omstandigheid dat verdachte niet altijd de gelegenheid had om zomaar naar Marokko te gaan, zoals opgemerkt door de raadsman bij dupliek in hoger beroep.
- In het kader van de regiebehandeling van de zaak in hoger beroep heeft de raadsman bij brief van 10 mei 2011 als te horen getuige opgegeven "[betrokkene 2], verdere gegevens onbekend". In antwoord op een brief van de griffier schrijft de raadsman bij brief van 2 februari 2012 weliswaar dat de getuige door [betrokkene 1] en cliënt wordt genoemd als een belangrijke betrokkene bij de totstandkoming van de overeenkomst, maar nadere identificerende gegevens worden in de brief niet verstrekt noch wordt uitgelegd waarom de verdediging niet aan de gegevens heeft kunnen komen noch wat de verdediging heeft gedaan om aan die gegevens te komen. Het geven van nadere uitleg had des te meer op de weg van de verdediging gelegen nu de rechtbank de lezing van verdachte in eerste aanleg over de herkomst van het geld - waarin de namen "[betrokkene 1]" en "[betrokkene 2]" een belangrijke plaats innemen - uitvoerig gemotiveerd als ongeloofwaardig van de hand heeft gewezen en uit de bij pleidooi gemaakte opmerking van de raadsman valt af te leiden dat de verdediging wel degelijk beschikte over de nadere gegevens van "[betrokkene 2]". Bij tussenarrest van het hof van 11 mei 2012 is vervolgens het verzoek op dit punt afgewezen: "De personalia en/of verblijfplaats van de verzochte getuige zijn onvoldoende nauwkeurig aangeduid. Het verzoek voldoet daarmee niet aan de daaraan te stellen minimumvoorwaarden. Het hof wijst het verzoek om die reden af."
- Het hof neemt mede in aanmerking dat aan [betrokkene 1] bij zijn verhoor door de rechter-commissaris in eerste aanleg op 24 september 2010 is gevraagd naar nadere gegevens omtrent personalia en verblijfplaats van "[betrokkene 2]". Daarop heeft hij geantwoord dat hij bereid was het adres van hem te geven. Op de vraag "Kunt u straks het adres geven van [betrokkene 2]?" antwoordde [betrokkene 1]: "Ik zal dat doen via mijn advocaat. Ik ben daartoe bereid". Dat is evenwel vervolgens niet gebeurd.
Nu door de verdediging geen nadere uitleg is gegeven als hiervóór bedoeld zijn er onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de betreffende persoon bestaat en bestond in en ten tijde van het door de verdediging gepresenteerde scenario dan wel daadwerkelijk de persoon is die in dit scenario wordt bedoeld.
Voor zover door de verdediging is betoogd dat door de politie en het Openbaar Ministerie nader onderzoek had moeten worden gedaan naar de personalia van "[betrokkene 2]" verwerpt het hof dit betoog. Het hof acht niet aannemelijk dat de verklaringen van verdachte en [betrokkene 1] voldoende aanknopingspunten hebben geboden voor politie en justitie om nadere gegevens van "[betrokkene 2]" te achterhalen."
2.3.3.
Voorts bevat 's Hofs arrest de volgende overweging met betrekking tot het bewijs:
"Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Het hof leidt onder meer uit de volgende feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang gezien - af dat het niet anders kan zijn dan dat de onder verdachte in beslag genomen gelden - aangetroffen in de tas, in zijn woning en in zijn auto - van misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dat ook heeft begrepen dan wel geweten:
* Het gaat om - in totaal - een bijzonder groot bedrag in contanten (circa 4,7 miljoen euro).
* Er is sprake van diverse valuta's.
* Er was sprake van 9.000 briefjes van 500 euro.
* Het grootste gedeelte (4.602.200 euro, 100.000 Deense Kronen en 8.500 Dollar) bevond zich in een sporttas die verdachte met zich voerde, mede op de openbare weg.
* De omstandigheden waaronder verdachte is aangehouden en waaronder het geld dat verdachte in de tas met zich voerde is aangetroffen. Kort gezegd komen deze op het volgende neer:
- Om 9.20 uur arriveren verbalisanten bij de woning van verdachte nadat om 09.00 uur een zoeking bij een familielid van verdachte is afgebroken.
- Om 9.30 uur rijdt een auto voorbij. De auto is bij de politie bekend als zijnde eigendom van verdachte.
- Enkele minuten later rijdt dezelfde auto opnieuw voorbij.
- Om 9.35 uur stapt de bestuurder uit en gaat met de telefoon aan zijn oor de woning binnen. De bestuurder heeft geen tas bij zich op dat moment.
- Om 9.40 uur komt de bestuurder naar buiten en heeft dan een zwarte sporttas bij zich.
- Om 9.41 uur wordt de bestuurder staande gehouden en wordt vastgesteld dat het verdachte betreft.
- Om 9.50 uur wordt de verdachte aangehouden.
* De grootte van de geldbedragen kan - mede gelet op het uitgavenpatroon - niet worden verklaard op basis van de legale inkomsten van verdachte en zijn vrouw.
* Het hof acht de verklaring(en) die verdachte heeft gegeven voor het feit dat het geld geen criminele doch een legale herkomst heeft niet aannemelijk. Een en ander komt er in de versie zoals deze aan het hof is gepresenteerd - kort gezegd - op neer dat het geld afkomstig was van een Marokkaanse zakenman genaamd [betrokkene 1] die daarmee in Luxemburg wilde gaan investeren terwijl verdachte met het grootste deel van het geld een schuld wilde aflossen die met drugshandel te maken had.
Daarbij neemt het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking.
- Verdachte heeft geen verifieerbare gegevens verstrekt van de meeste personen in zijn versie van de feiten. Dat geldt niet alleen voor "A" tot en met "E", maar onder meer ook voor "zijn omgeving" en "de vrouw met hoofddoek en haar zoon" die het geld van Marokko naar Europa zouden hebben gebracht.
- Het hof hecht - onder meer vanwege de inconsistenties en onwaarschijnlijkheden, de verschillen tussen inhoud en strekking van de beweerdelijk tussen verdachte en [betrokkene 1] gesloten overeenkomst, het ontbreken van rechtstreeks contact tussen [betrokkene 1] en verdachte in het verhaal van verdachte in verband met de omvang van de gestelde bedragen en het ontbreken van zekerheden, de grote omvang van het bedrag in verhouding tot de kennelijke inkomsten van [betrokkene 1], het feit dat de onder verdachte aangetroffen gelden niet alleen euro's betroffen, de ongeloofwaardigheden en onverklaarbaarheden in de gestelde wijze waarop het geld van Marokko naar Europa zou zijn gebracht in verband met stellingen omtrent [betrokkene 1]'s contacten en positie in Europa, de ook voor het overige niet bij een normale of reguliere bedrijfsuitoefening of bij anderszins normale of reguliere bezigheden passende manier waarop met het enorme geldbedrag zou zijn gehandeld - geen geloof aan de verklaringen van [betrokkene 1], welke eenzelfde strekking hebben als die van verdachte (zie hierboven).
- De aan het hof gepresenteerde versie wijkt af van eerdere verklaringen van verdachte volgens welke hij het geld van [betrokkene 1] heeft geleend. Het hof verwijst naar het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 8 april 2010 en 7 april 2011 en de processen-verbaal van de politie van verhoren op 11 en 17 maart 2011. Het hof acht niet aannemelijk dat verdachte zich eerder zou hebben vergist of redelijkerwijs niet in de gelegenheid is geweest naar waarheid te verklaren.
Het hof merkt nog op dat er geen aanwijzingen zijn dat het geld afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf."
2.4.
Het ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsman gedane verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak voor het horen van [betrokkene 2] als getuige is een verzoek in de zin van art. 331, eerste lid, in verbinding met art. 328 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv. Die bepalingen zijn ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing. Maatstaf bij de beslissing op een zodanig verzoek is of de noodzaak daarvan is gebleken.
2.5.
Het arrest HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, houdt omtrent de beoordeling van cassatieklachten over de maatstaf die het hof heeft toegepast bij zijn beslissing inzake een verzoek tot het oproepen en horen van getuigen onder meer het volgende in.
"2.75. In dit verband moet worden gewezen op het in 2012 in werking getreden art. 80a RO en de betekenis van deze bepaling voor de reikwijdte van het onderzoek in cassatie ten aanzien van de hiervoor bedoelde beslissingen. In art. 80a RO is bepaald dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk kan worden verklaard op de grond dat de betrokkene klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarom mag in gevallen waarin dat belang niet evident is, van de verdediging in redelijkheid worden verlangd dat zij in de cassatieschriftuur een toelichting geeft met betrekking tot het belang bij haar klacht. Zo (...) levert de enkele omstandigheid dat het hof bij de afwijzing van een verzoek niet de juiste maatstaf heeft genoemd, niet zonder meer voldoende – rechtens te respecteren – belang op bij vernietiging van de bestreden uitspraak en een nieuwe feitelijke behandeling van de zaak.
2.76.
Bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het oproepen van getuigen gaat het in cassatie uiteindelijk om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van - als waren het communicerende vaten - enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. Bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van de beslissing kan ook het procesverloop van belang zijn, zoals (i) het stadium waarin het verzoek is gedaan, in die zin dat het verzoek eerder had kunnen en redelijkerwijs ook had moeten worden gedaan, en (ii) (...).
2.77.
Met inachtneming van de uit art. 80a RO voortvloeiende terughoudendheid bij de toetsing in cassatie in gevallen waarin het belang bij vernietiging niet evident is, zal die toetsing zich daarom, meer dan vroeger het geval was, concentreren op de vraag of de beslissing van de feitenrechter ten aanzien van het al dan niet oproepen onderscheidenlijk horen van getuigen begrijpelijk is. Daarbij verdient opmerking dat die begrijpelijkheid in verband met de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst."
2.6.
Naar de kern genomen strekt het door de raadsman in de onderhavige zaak gedane verzoek ertoe ondersteuning te verkrijgen van de verklaringen van de verdachte en [betrokkene 1]. De getuigenverklaring van [betrokkene 2] zou steun kunnen bieden aan het door de verdachte en [betrokkene 1] geschetste scenario. Blijkens zijn hiervoor onder 2.3.3 weergegeven bewijsoverweging heeft het Hof geoordeeld, welk oordeel niet onbegrijpelijk is, waarom het geen geloof hecht aan deze verklaringen en het daarin geschetste scenario. Mede gelet op dit oordeel en hetgeen het Hof daartoe heeft overwogen, verstaat de Hoge Raad de afwijzing van dat verzoek aldus dat het Hof heeft geoordeeld dat de noodzaak tot het horen van [betrokkene 2] als getuige niet is gebleken. Aldus verstaan heeft het Hof de juiste maatstaf aangelegd. De afwijzing van dat verzoek is, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5 is overwogen, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
2.7.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juli 2014.
Conclusie 13‑05‑2014
Inhoudsindicatie
Afwijzing getuigenverzoek. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2014:1496 omtrent de beoordeling van cassatieklachten over beslissingen inzake verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen. De HR verstaat de afwijzing van het verzoek aldus dat het Hof heeft geoordeeld dat de noodzaak tot het horen van de getuige niet is gebleken. Aldus verstaan heeft het Hof de juiste maatstaf aangelegd. De afwijzing van dat verzoek is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
Nr.13/05142
Mr. Machielse
Zitting 13 mei 2014
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het Gerechtshof Leeuwarden-Arnhem heeft verdachte op 2 september 2013 voor: Witwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Voorts heeft het hof de verbeurdverklaring gelast van in beslag genomen geldbedragen.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. M.E. van der Werf heeft een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
3.1. Het middel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek om een getuige te horen. Het hof heeft een onjuist criterium toegepast althans zijn beslissing ontoereikend gemotiveerd.
In de toelichting op het middel schildert de steller van het middel de gang van zaken die tot de verdenking tegen verdachte heeft geleid. Verdachte is op 9 september 2009 aangehouden met een tas waarin een bedrag van ongeveer 4,6 miljoen euro aanwezig was. Dat geld zou zijn verschaft door een Marokkaanse zakenman, [betrokkene 1], door tussenkomst van een zakenrelatie van deze [betrokkene 1], genaamd [betrokkene 2]. Deze [betrokkene 2] had [betrokkene 1] overgehaald om verdachte in te schakelen om geld vanuit Marokko Europa in te krijgen, zodat [betrokkene 1] in Europa zou kunnen beschikken over geld om te investeren. De werkelijke reden waarom verdachte over dat geld wilde beschikken zou zijn dat hij bedreigd werd omdat een lading hasjiesj door zijn toedoen verloren was geraakt en dat verdachte aansprakelijk werd gesteld voor het verlies. Omdat het in Marokko verboden is dergelijke bedragen uit te voeren, is er een contract opgesteld waarin een onjuiste stand van zaken werd weergegeven. Vervolgens is een groot bedrag vanuit Marokko naar Nederland gesmokkeld, waar het onder verdachte in beslag is genomen. De verdediging had er belang bij om [betrokkene 2] te horen omdat deze getuige de versie van verdachte en deels die van [betrokkene 1] zou kunnen ondersteunen.
3.2. Het verzoek om getuigen, onder wie [betrokkene 2], te horen is voor het eerst geformuleerd in de appelschriftuur. Vervolgens is het verzoek herhaald ter terechtzitting van het hof van 27 april 2012. In een tussenarrest van 11 mei 2012 heeft het hof dit verzoek afgewezen omdat de verdediging de gegevens van deze getuige niet heeft verstrekt. Op 3 december 2012 heeft de advocaat van verdachte overeenkomstig een pleitnota gepleit. De pleitnota besluit met het verzoek om [betrokkene 2], aangeduid met personalia en adres, te horen. De noodzaak voor het horen van deze getuige is, aldus de pleitnota, eens temeer gelegen in het belang van de verdediging om ondersteuning van de verklaringen van verdachte en [betrokkene 1] te verkrijgen. Aan de inhoud van de pleitnota heeft de advocaat ter terechtzitting mondeling toegevoegd dat er inmiddels een civiel vonnis ligt waarin verdachte is veroordeeld tot betaling van het geldbedrag.
3.3. Het hof heeft verdachte ervoor veroordeeld dat
" hij, op 09 september 2009, te Amsterdam een voorwerp, te weten grote geldbedragen, in een tas: 4.602.200, - euro, 100.000 Deense Kronen en 8.500 Amerikaanse dollars en in de woning Diopter 24: 101.640,euro, 720 euro, 790 euro, 2.950 euro, 185 euro, 600 euro, 1.001 Amerikaanse dollars, 47.000 Deense kronen, 6.680 Marokkaanse dollars en in een voertuig (kenteken [AA-00-BB]): 5.000 euro, voorhanden gehad terwijl hij, verdachte, ten tijde van het voorhanden krijgen van bovengenoemde geldbedragen wist dat bovengenoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit de opbrengst van enig misdrijf."
3.4. Op het verzoek om [betrokkene 2] op te roepen als getuige heeft het hof afwijzend beslist en aan die beslissing de volgende motivering ten grondslag gelegd:
"[betrokkene 2]
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi voorts verzocht om als getuige te horen [betrokkene 2]. De advocaat-generaal heeft betoogd dat het verzoek dient te worden afgewezen.
Het hof wijst het verzoek af. In de regel zal door de verdediging niet nader behoeven te worden uitgelegd op welk tijdstip en op welke wijze zij in het bezit is gekomen van nadere identificerende gegevens over een persoon die zij als getuige gehoord wenst te zien. Onder omstandigheden kan dit evenwel anders zijn en zal de verdediging dienen uit te leggen dat en waarom nadere identificerende gegevens omtrent een persoon die door haar als getuige wenst te worden gehoord, zoals zijn woon- of verblijfplaats, niet door haar in een eerder stadium van het geding zijn verstrekt. Van dergelijke omstandigheden is naar het oordeel van het hof in dit geval sprake. De verdediging heeft eerst bij pleidooi in hoger beroep nadere identificerende gegevens van de persoon die zij als getuige gehoord wenst te zien verstrekt, waarbij - ondanks de hieronder opgenomen punten - de toelichting niet méér omvat dan dat de verdediging inmiddels het adres van deze getuige heeft weten te achterhalen.
- Verdachte heeft in de loop van de procedure niet eerder gegevens verstrekt die het mogelijk maakten de als "[betrokkene 2]" aangeduide persoon te achterhalen noch is door hem op genoegzame wijze uitgelegd waarom een en ander voor hem niet mogelijk of doenlijk was, hoewel hij eerder onder meer heeft verklaard dat hij de betreffende persoon "sinds zijn probleem" vaker heeft gezien. Weliswaar heeft verdachte bij de behandeling ter terechtzitting van de zaak in hoger beroep op 26 november 2012 opgemerkt: Voor zover ik me kan herinneren is bij de regiezitting verzocht om [betrokkene 2] te horen. Ik kon hem wel achterhalen, maar mij is dat niet gevraagd. Maar het hof verwerpt deze stelling omdat uit het navolgende blijkt dat deze onjuist is.
- Bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg door de rechtbank heeft de verdediging subsidiair aangeboden "[betrokkene 2] als getuige te horen". Daarbij zijn echter geen nadere identificerende gegevens verstrekt noch is uitgelegd waarom de verdediging daartoe niet in staat zou zijn of wat de verdediging heeft gedaan om die gegevens te achterhalen. Dit is des te onbegrijpelijker nu bij pleidooi in eerste aanleg vervolgens door de raadsman is opgemerkt: Ik heb gekeken of het mogelijk was hem mee te nemen naar de zitting maar daar is deze getuige niet zo 'n groot voorstander van. Er zal een rechterlijke uitspraak moeten liggen alvorens hij wenst te verklaren. Het verzoek is overigens door de rechtbank afgewezen op grond van het ontbreken van noodzaak terwijl zij overwoog dat bovendien geen enkele informatie over de woon- of verblijfplaats van de getuige was verschaft. Tegen de achtergrond van het voorgaande merkt het hof nog op dat het niet aannemelijk acht dat het niet eerder verschaffen van nadere gegevens over de personalia van "[betrokkene 2]" verband houdt met de omstandigheid dat verdachte niet altijd de gelegenheid had om zomaar naar Marokko te gaan, zoals opgemerkt door de raadsman bij dupliek in hoger beroep.
- In het kader van de regiebehandeling van de zaak in hoger beroep heeft de raadsman bij brief van 10 mei 2011 als te horen getuige opgegeven "[betrokkene 2], verdere gegevens onbekend". In antwoord op een brief van de griffier schrijft de raadsman bij brief van 2 februari 2012 weliswaar dat de getuige door [betrokkene 1] en cliënt wordt genoemd als een belangrijke betrokkene bij de totstandkoming van de overeenkomst, maar nadere identificerende gegevens worden in de brief niet verstrekt noch wordt uitgelegd waarom de verdediging niet aan de gegevens heeft kunnen komen noch wat de verdediging heeft gedaan om aan die gegevens te komen. Het geven van nadere uitleg had des te meer op de weg van de verdediging gelegen nu de rechtbank de lezing van verdachte in eerste aanleg over de herkomst van het geld - waarin de namen "[betrokkene 1]" en "[betrokkene 2]" een belangrijke plaats innemen - uitvoerig gemotiveerd als ongeloofwaardig van de hand heeft gewezen en uit de bij pleidooi gemaakte opmerking van de raadsman valt af te leiden dat de verdediging wel degelijk beschikte over de nadere gegevens van "[betrokkene 2]". Bij tussenarrest van het hof van 11 mei 2012 is vervolgens het verzoek op dit punt afgewezen: "De personalia en/of verblijfplaats van de verzochte getuige zijn onvoldoende nauwkeurig aangeduid. Het verzoek voldoet daarmee niet aan de daaraan te stellen minimumvoorwaarden. Het hof wijst het verzoek om die reden af."
- Het hof neemt mede in aanmerking dat aan [betrokkene 1] bij zijn verhoor door de rechter-commissaris in eerste aanleg op 24 september 2010 is gevraagd naar nadere gegevens omtrent personalia en verblijfplaats van "[betrokkene 2]". Daarop heeft hij geantwoord dat hij bereid was het adres van hem te geven. Op de vraag "Kunt u straks het adres geven van [betrokkene 2]?" antwoordde [betrokkene 1]: "Ik zal dat doen via mijn advocaat. Ik ben daartoe bereid". Dat is evenwel vervolgens niet gebeurd.
Nu door de verdediging geen nadere uitleg is gegeven als hiervóór bedoeld zijn er onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de betreffende persoon bestaat en bestond in en tijde van het door de verdediging gepresenteerde scenario dan wel daadwerkelijk de persoon is die in dit scenario wordt bedoeld.
Voor zover door de verdediging is betoogd dat door de politie en het Openbaar Ministerie nader onderzoek had moeten worden gedaan naar de personalia van "[betrokkene 2]" verwerpt het hof dit betoog. Het hof acht niet aannemelijk dat de verklaringen van verdachte en [betrokkene 1] voldoende aanknopingspunten hebben geboden voor politie en justitie om nadere gegevens van "[betrokkene 2]" te achterhalen."
3.5. Het ter terechtzitting in hoger beroep door de raadsman gedane verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak voor het (doen) ondervragen van getuigen, is een verzoek in de zin van artikel 331, eerste lid, in verbinding met artikel 328 Sv om toepassing te geven aan artikel 315 Sv. Die bepalingen zijn ingevolge artikel 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing. Maatstaf bij de beslissing op een zodanig verzoek is of de noodzaak daarvan is gebleken. Het tijdstip waarop een verzoek om een getuige op te roepen wordt gedaan, kan naar mijn mening op zichzelf niet de grond bieden voor de afwijzing van zo'n verzoek.2.Wel zou het naar mijn mening gewicht in de schaal kunnen leggen bij de beoordeling van de noodzaak een dergelijk verzoek te honoreren. In het licht hiervan is de hierboven weergegeven afwijzing van het verzoek door het hof - dat niet heeft aangegeven aan de hand van welke maatstaf het verzoek is afgewezen - ontoereikend gemotiveerd.3.Maar ook vanuit een ander gezichtspunt schiet mijns inziens de motivering tekort. Het hof heeft zijn overwegingen besloten met een verwijzing naar het ontbreken van voldoende aanknopingspunten voor het bestaan van deze persoon en voor de mogelijkheid voor politie en justitie om nadere gegevens van de gevraagde getuige te achterhalen. Maar de pleitnota van hoger beroep besluit met het opgeven van de precieze gegevens van deze [betrokkene 2], waardoor toetsbare informatie beschikbaar kwam ter controle van het bestaan van deze persoon.
Het middel komt mij gegrond voor.4.
4. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑05‑2014
HR 12 januari 1999, NJ 1999, 450 m.nt. tH; HR 14 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU7313. Zie ook HR 7 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP0191 waarin naar mijn mening deze uitleg ook doorschemert.
HR 20 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ4756; HR 22 april 2008, NJ 2008, 313 m.nt. Mevis; HR 21 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8816.
De vraag is overigens wel of verdachte uiteindelijk met cassatie wel gebaat zal zijn. Uit het verhandelde in hoger beroep zou men immers tot de slotsom kunnen komen dat het geld door [betrokkene 1] is afgestaan doordat hem een rad voor ogen is gedraaid en dat verdachte hierdoor en door valsheid in geschrift - door het onjuist opmaken van een contract - het geld voorhanden heeft gekregen.
Beroepschrift 10‑02‑2014
De Hoge Raad der Nederlanden
nummer: S 13/05142
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [verdachte], verzoeker tot cassatie van een arrest van het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden, gewezen op 2 september 2013 (onder parketnummer: 21-003001-11).
Verzoeker tot cassatie dient het navolgende middel in:
Middel
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet naleving nietigheid met zich meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 315, 350, 358 en 359 jo. 415 Sv geschonden, nu het Gerechtshof aan de afwijzing van het verzoek om de getuige [betrokkene 2] te horen een onjuist criterium ten grondslag heeft gelegd en/of deze afwijzing onvoldoende en/of onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
Toelichting:
1.
Verzoeker is door het Gerechtshof veroordeeld voor witwassen van een groot geldbedrag.
2.
Verzoeker is op 9 september 2009 aangehouden, terwijl hij in een tas ongeveer 4,6 miljoen euro voorhanden had, alsmede andere valuta. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat het aangetroffen geld afkomstig was van een Marokkaanse zakenman, [betrokkene 1] (‘[betrokkene 1]’) en dat het geld geen criminele herkomst had. Het is (kennelijk via zijn sociale ‘omgeving’) in het bezit van verzoeker gekomen door tussenkomst van de getuige, (en zakenrelatie van [betrokkene 1]), [betrokkene 2] (‘[betrokkene 2]’).
3.
Verzoeker heeft tijdens de behandeling van de strafzaak verschillende keren verzocht om [betrokkene 2] als getuige te mogen horen. Laatstelijk werd dit verzoek gedaan bij pleidooi van de raadsman van verzoeker ter terechtzitting bij het Gerechtshof d.d. 3 december 2012.
4.
Het verzoek werd onder andere als volgt onderbouwd: [zie arrest onder 2.3.1]
Cliënt heeft zich in het verleden ingelaten met het rijden van een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs tegen een (percentage)vergoeding. De door hem gereden handel is in beslaggenomen nadat het busje waarmee het door cliënt vervoerd werd was omgeslagen.
Cliënt is vervolgens verantwoordelijk gehouden door A en B voor het verlies van die handel en diende tot schadeloosstelling over te gaan. De direct omgeving van cliënt maakte zich met cliënt grote zorgen om zijn welzijn en vooral veiligheid indien er niet schadeloos gesteld zou worden. Daartoe is men — na eerst D en E te hebben ingeschakeld hetgeen uiteindelijk onvoldoende soelaas heeft geboden — uitgekomen bij de Marokkaanse zakenman [betrokkene 1] via de zakelijk aan [betrokkene 1] verbonden [betrokkene 2].
[betrokkene 2] is volledig en transparant op de hoogte gesteld van de ontstane problematiek en het feit dat er financiële middelen beschikbaar moesten komen. Hij is doordrongen geraakt van het feit dat de veiligheid van cliënt groot risico liep indien er geen groot geldbedrag beschikbaar zou komen. Hij heeft zich bereid getoond [betrokkene 1] zo ver te krijgen de nodige financiële middelen beschikbaar te laten komen. Echter niet door open en transparant met [betrokkene 1] de problemen te bespreken. Als vertrouwd zakenpartner heeft [betrokkene 2] [betrokkene 1] ervan overtuigd in zee te gaan met cliënt met als doel om gelden buiten Marokko in Europa te kunnen krijgen. Dit laatste wilde [betrokkene 1] immers. [betrokkene 2] had [betrokkene 1] overtuigd dat via cliënt de faciliteiten ontstonden om geld uit te voeren uit Marokko ten einde dat via Luxemburg in Europa terug en aldus weer beschikbaar te krijgen. Aldaar wenste [betrokkene 1] te investeren: hij had daar 4,5 tot 5 miljoen Euro nodig. [betrokkene 1] ging af op zijn zakenpartner [betrokkene 2] die hij totaal vertrouwde. [betrokkene 2] was bepaald niet transparant naar [betrokkene 1] als het ging om de daadwerkelijke reden om financieel in zee te gaan met cliënt. Ongetwijfeld zag [betrokkene 2] naast de probleemoplossing ook een mogelijkheid om daar zelf financieel voordeel bij te halen.
[betrokkene 1] is in zekere zin ook niet transparant gebleken. Wel degelijk transparant in zijn verklaring bij de RC, maar niet als het gaat om de geld(uit)leenovereenkomst die op 27 juli 2007 is aangegaan met cliënt.
De oorzaak van de overeenkomst is immers niet transparant neergelegd in het contract. Het was niet de bedoeling dat cliënt zou beleggen, maar dat de gelden als gezegd naar Europa(Luxemburg) zouden komen en [betrokkene 1] aldaar het geld beschikbaar zou krijgen. Cliënt zou daartoe een vergoeding ontvangen. Voor als het op de een of andere manier spaak zou lopen werd het contract opgesteld. Uiteraard kon in het contract niet de werkelijke oorzaak (van uitvoeren van een groot geldbedrag) worden opgenomen. Dit is immers tegen de in Marokko geldende regels.
Het totale geldbedrag is in drie gedeelten in Dirham beschikbaar gekomen waarna de Dirhams in Marokko omgewisseld zijn naar Euro's. Uiteindelijk is het totaalbedrag in de zomer van 2009 in één keer naar Nederland gekomen waarna het in september van dat jaar in beslag is genomen.
De bedoeling van cliënt en zijn omgeving was de schuldeisers inzake het omgeslagen busje schadeloos te stellen. Het resterende bedrag moest aangewend worden om nieuw kapitaal te vergaren teneinde weer het volle bedrag te kunnen terugbetalen aan [betrokkene 1].1.
…
Maar cliënt heeft méér verklaard: hij heeft evenzeer gesproken over de tussenpersoon [betrokkene 2] via wie (de omgeving van) cliënt aan het geldbedrag van [betrokkene 1] is gekomen. De omgeving van cliënt kende [betrokkene 2] goed en laatstgenoemde is een goede vriend/zakenpartner van [betrokkene 1]. [betrokkene 2] is gevraagd om te helpen: het leven van cliënt stond immers op het spel. Vanwege veiligheidsredenen wilde cliënt niet aangeven wie uit zijn omgeving [betrokkene 2] heeft aangedragen en heeft overtuigd. Ook hier weer kan cliënt dan wel worden tegengeworpen dat hij de naam van betrokkene uit zijn omgeving niet wil zeggen, maar eerlijk gezegd treedt wel soms enige vermoeidheid in daar waar veiligheidsredenen altijd ten volle gerespecteerd worden als het OM dergelijke redenen in stelling brengt, terwijl groot wantrouwen zich aandient indien de verdachte of de verdediging dergelijke redenen aandraagt.
Ik wilde dat u aanwezig had kunnen zijn bij het rechercheverhoor van cliënt alwaar de emoties nogal op indrukwekkende wijze zichtbaar werden vanwege akelige ervaringen die cliënt in deze heeft opgedaan:
[‘V: Hoe gaat het dan verder?
A: A is inmiddels afbetaald door D en E. Van B hadden we niet zoveel problemen. Hij had al een miijoen ontvangen en korting gegeven. Tot in januari in begin 2007 kwam B achter het feit dat A de afnemer was.
Toen werd de druk door opgevoerd. Ik kreeg verwijten van alle kanten. Toen kwamen er bedreigingen. Er werd gedreigd dat eer anders grote problemen zouden ontstaan. Toen B hoorde dat ik voor A had gereden werd B laaiend.
V: Maar je had toen nog geen geld. Hoe ging het toen verder?
Opmerking verbalisanten; Verdachte blijft lang stil
A: Jullie mogen best weten dat ik toen ben meegenomen. Ik ga niet met namen komen. Ik ben toen niet met geweld meegenomen.
Advocaat vertel nou je hebt toen klappen gekregen.
V: Door wie ben je toen meegenomen?
Opmerking verbalisanten: verdachte wordt emotioneel.
V: Het raakt je flink, waarom doet dit je zoveel?
A: Op dat moment ben ik heel erg geschrokken. Ik heb toen gewoon de dood voor ogen gezien. B is toen naar mij toe gekomen. Hij wilde mij spreken. Ik wist natuurlijk niet wat het wist. Ik sprak met hem af. B zei dat we gingen karten. Het was een zondag in januari. We gingen bij de kartbaan in Sloterdijk afspreken. Ik ging die kant op. Ik vond het vreemd om daar af te spreken want dat deden we nooit. Hij had twee jongens bij zich en ik slapte bij hem in de auto. ik heb toen een paar klappen gekregen van de jongens die erbij waren. en b zei wat heb ik je gezegd met die mensen wilde ik niets te maken hebben. ik heb mij nog nooit zo erg gevoeld als op die dag.
V: Wat zei B toen?
A: Ik heb wat klapjes gekregen. B zei wat heb je gedaan, ik heb van te voren toch gezegd niet met A. Je weet toch dat we nog geld van A krijgen. Ik heb toen gezegd. Ik wilde gewoon wat geld verdienen. Ik werd daarna gewoon weer afgezet. Dit alles gebeurde in een rijdende auto. Ik weet’]
Ik zou eigenlijk wel eens willen dat het argument van veiligheid ook serieus wordt genomen als een verdachte dat aandraagt. Zeker in daze zaak, waarin cliënt met de nodige ervaringen de veiligheid van derden niet in gevaar wenst te brengen door namen te gaan noemen. Dit alles nog los van het feit dat betrokkenen grote terughoudendheid kennen nu justitie zowel in Nederland als in Marokko actief is geworden vanwege de verdenking dat criminaliteit in het spel is.
Boven dit alles: ook hier geldt dat cliënt de meest belangwekkende personen benoemd heeft. Niet alleen de bron van herkomst van het geld, maar ook de persoon die direct aan die bron gerelateerd is en partijen bij elkaar gebracht heeft. Wat wil het OM nog meer? Wat kan er in alle redelijkheid nog verder van cliënt verwacht worden zonder dat daadwerkelijk zijn veiligheid en mogelijk dat van anderen gevaar kan gaan lopen?
Cliënt heeft alle vragen over [betrokkene 2] beantwoord, waar er werd gesproken en o.m. waar [betrokkene 2] woont: in Casablanca. Daarover overigens aan het slot van dit betoog meer.
Cliënt verklaart hier ook open dat het de kennelijke bedoeling van zijn omgeving was om het meerdere van de benodigde € 3,7 miljoen te gaan investeren om ‘het geld terug te verdienen’. Precies ook een goede reden voor zijn omgeving om zich niet perse als getuige te willen melden, teneinde al te lastige vragen te voorkomen.
Nadat cliënt de dood in de ogen had gezien is er door de omgeving van cliënt meer en meer aangedrongen bij [betrokkene 2]. Rond de zomer van 2007 kwamen er berichten dat via [betrokkene 1] inderdaad mogelijk financiële middelen zouden vrijkomen. Cliënt is voorgesteld aan [betrokkene 1] terwijl cliënt via zijn omgeving vernomen had dat [betrokkene 1] in Europa wilde investeren. Uiteraard wist [betrokkene 1] niet hoe cliënt met het geld om zou gaan — anders dan dat het uit Marokko richting Europa moest. [betrokkene 2] had [betrokkene 1] onwetend gehouden, aangezien [betrokkene 1] anders uiteraard nimmer los zou zijn gekomen met het geld. Wanneer cliënt [betrokkene 1] voor het eerst ontmoet heeft weet hij niet precies, maar het stond hem bij dat dit tezamen met [betrokkene 2] moet zijn geweest in een patisserie in Marakesh. Aldaar kreeg cliënt ook te horen dat [betrokkene 1] iemand nodig had om het geld naar Europa te brengen.40 tot 50 miljoen Dirham zou beschikbaar komen. Als het geld omgewisseld zou zijn naar euro's zou cliënt zorg dragen voor vervoer naar Europa. Het geld kon niet in één keer door [betrokkene 1] beschikbaar worden gesteld. De afspraak was eigenlijk dat het naar Luxemburg moest. De vergoeding voor het transport zou 50.000 euro zijn en door wisselkoers zou er mogelijk nog extra geld te verdienen zijn. In Nederland zou het geld — uiteraard buiten wetenschap van [betrokkene 1] om — worden aangewend ter aflossing van de bestaande schulden. Cliënt verklaart verder dat hij inmiddels vernomen heeft dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ‘geen vrienden meer’ zijn. Bij de eerste ontmoeting tussen cliënt en [betrokkene 1] bleek [betrokkene 1] de vader van cliënt al te kennen. In juli 2007 is het eerste deel groot 30 miljoen Dirham overhandigd in Marakesh. Cliënt was toen met [betrokkene 2] naar het kantoor van [betrokkene 1] gegaan. Een kwitantie werd getekend. Verder was er een eerder getekend contract waarvan de inhoud overigens bij cliënt ‘het ene oor in en het andere uit’ ging. Het geld is gewisseld in de periode tussen 2007 en 2 oktober 2008 (verjaardag schoonzusje). Al het geld is in die periode gewisseld, ook het geld dat ze later kregen. Het tweede deel kwam in oktober 2007 nadat [betrokkene 2] had gezegd dat hij terug moest komen. Het was op dezelfde manier verlopen met [betrokkene 2]. Het geld is weer naar de vertrouwenspersoon in Casablanca gegaan waarbij cliënt zelf gezien heeft dat tussen de 700 en 900 duizend euro aan Dirhams naar euro's werd omgewisseld. In de zomer van 2008 heeft cliënt overigens zelf ook ongeveer 3 keer omgewisseld naar biljetten van 500 euro. De bedoeling was het gehele bedrag in euro's om te wisselen. In diezelfde zomer van 2008 is ook in Marakesh het derde deel van het geld (10 of 12 miljoen dirham: want cliënt kan op dat moment niet zeggen of hij die bedragen door elkaar haalt) op gelijke wijze beschikbaar gekomen. Ook toen is het geld weer naar Casablanca gegaan en later omgewisseld.2.
…
De rechtbank werpt cliënt tegen dat hij alléén [betrokkene 1] concreet genoemd heeft, terwijl hij van [betrokkene 2] niet het adres zou hebben aangeleverd. Ik wijs nog maar eens in de eerste plaats op het feit dat [betrokkene 1] de sleutel- of kernpersoon in dit verhaal betreft. [betrokkene 2] heeft laten weten zich alleen door een rechtelijk bevel te laten dwingen. Zoals ik het reeds in eerste aanleg benoemde: hij is niet zo'n ‘groot voorstander’ van verschijning, hetgeen ook niet al te opmerkelijk is nu hij een rol heeft gespeeld waarmee hij bij [betrokkene 1] voorzichtig uitgedrukt niet de handen op elkaar heeft gekregen. Om nog maar te zwijgen van het feit dat justitie hem op de korrel kan nemen. Vergelijk alleen reeds het feit dat de AG hier oplichting door [betrokkene 2] niet uitsluit. Wat daar verder van zij: ik kom aan het slot van dit pleidooi nog op terug op deze betrokkene. Voor hier volstaat nog eens te memoreren dat als het verhaal rondom [betrokkene 2] niet zou deugen, aldus niet alleen cliënt maar bovendien [betrokkene 1] gelogen zou hebben. Dat lijkt mij bepaald niet waarschijnlijk.3.
…
Het horen van de heer [betrokkene 2] woonachtig:
[villa A], [a-straat] No [01] [X], [b-straat] [a-plaats].
Inmiddels heeft de verdediging aldus het adres van deze getuige weten te achterhalen. De noodzaak voor het horen deze getuige is thans eens te meer gelegen in het belang van de verdediging om ondersteuning van de verklaringen van cliënt en [betrokkene 1] te verkrijgen.4.
5.
Het Gerechtshof heeft het verzoek bij arrest afgewezen en daartoe de navolgende overwegingen gebezigd:[zie arrest onder 2.3.2.]
‘De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi voorts verzocht om als getuige te horen de heer [betrokkene 2]. De advocaat-generaal heeft betoogd dat het verzoek dient te worden afgewezen.
Het hof wijst het verzoek af. In de regel zal door de verdediging niet nader behoeven te worden uitgelegd op welk tijdstip en op welke wijze zij in het bezit is gekomen van nadere identificerende gegevens over een persoon die zij als getuige gehoord wenst te zien. Onder omstandigheden kan dit evenwel anders zijn en zal de verdediging dienen uit te leggen dat en waarom nadere identificerende gegevens omtrent een persoon die door haar als getuige wenst te worden gehoord, zoals zijn woon- of verblijfplaats, niet door haar in een eerder stadium van het geding zijn verstrekt. Van dergelijke omstandigheden is naar het oordeel van het hof in dit geval sprake. De verdediging heeft eerst bij pleidooi in hoger beroep nadere identificerende gegevens van de persoon die zij als getuige gehoord wenst te zien verstrekt, waarbij — ondanks de hieronder opgenomen punten — de toelichting niet méér omvat dan dat de verdediging inmiddels het adres van deze getuige heeft weten te achterhalen.
- —
Verdachte heeft in de loop van de procedure niet eerder gegevens verstrekt die het mogelijk maakten de als ‘[betrokkene 2]’ aangeduide persoon te achterhalen noch is door hem op genoegzame wijze uitgelegd waarom een en ander voor hem niet mogelijk of doenlijk was, hoewel hij eerder onder meer heeft verklaard dat hij de betreffende persoon ‘sinds zijn probleem’ vaker heeft gezien. Weliswaar heeft verdachte bij de behandeling ter terechtzitting van de zaak in hoger beroep op 26 november 2012 opgemerkt: Voor zover ik me kan herinneren is bij de regiezitting verzocht om [betrokkene 2] te horen. Ik kon me hem wel achterhalen, maar mij is dat niet gevraagd.Maar het hof verwerpt deze stelling omdat uit het navolgende blijkt dat deze onjuist is.
- —
Bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg door de rechtbank heeft de verdediging subsidiair aangeboden ‘[betrokkene 2] als getuige te horen’. Daarbij zijn echter geen nadere identificerende gegevens verstrekt noch is uitgelegd waarom de verdediging daartoe niet in staat zou zijn of wat de verdediging heeft gedaan om die gegevens te achterhalen. Dit is des te onbegrijpelijker nu bij pleidooi in eerste aanleg vervolgens door de raadsman is opgemerkt: Ik heb gekeken of het mogelijk was hem mee te nemen naar de zitting maar daar is deze getuige niet zo 'n groot voorstander van. Er zal een rechterlijke uitspraak moeten liggen alvorens hij wenst te verklaren. Het verzoek is overigens door de rechtbank afgewezen op grond van het ontbreken van noodzaak terwijl zij overwoog dat bovendien geen enkele informatie over de woon- of verblijfplaats van de getuige was verschaft. Tegen de achtergrond van het voorgaande merkt het hof nog op dat het niet aannemelijk acht dat het niet eerder verschaffen van nadere gegevens over de personalia van ‘[betrokkene 2]’ verband houdt met de omstandigheid dat verdachte niet altijd de gelegenheid had om zomaar naar Marokko te gaan, zoals opgemerkt door de raadsman bij dupliek in hoger beroep.
- —
In het kader van de regiebehandeling van de zaak heeft de raadsman bij brief van 10 mei 2011 als te horen getuige opgegeven ‘De heer [betrokkene 2], verdere gegevens onbekend’. In antwoord op een brief van de griffier schrijft de raadsman bij brief van 2 februari 2012 weliswaar dat de getuige door [betrokkene 1] en cliënt wordt genoemd als belangrijke betrokkene bij de totstandkoming van de overeenkomst, maar nadere identificerende gegevens worden in de brief niet verstrekt noch wordt uitgelegd waarom de verdediging niet aan de gegevens heeft kunnen komen noch wat de verdediging heeft gedaan om aan die gegevens te komen. Het geven van uitleg had des te meer op de weg van de verdediging gelegen nu de rechtbank de lezing van verdachte in eerste aanleg over de herkomst van het geld — waarin de namen ‘[betrokkene 1]’ en ‘[betrokkene 2]’ een belangrijke plaats innemen — uitvoerig gemotiveerd als ongeloofwaardig van de hand heeft gewezen en uit de bij pleidooi gemaakte opmerking van de Raadsman valt af te leiden dat de verdediging wel degelijk beschikte over de nadere gegevens van ‘[betrokkene 2]’. Bij tussenarrest van het hof van 11 mei 2012 is vervolgens het verzoek op dit punt afgewezen: ‘De personalia en/of verblijfplaats van de verzochte getuige zijn onvoldoende nauwkeurig aangeduid. Het verzoek voldoet daarmee niet aan de daaraan te stellen minimumvoorwaarden. Het hof wijst het verzoek om die reden af.’
- —
Het hof neemt in aanmerking dat aan [betrokkene 1] bij zijn verhoor door de rechter-commissaris in eerste aanleg op 24 september 2010 is gevraagd naar nadere gegevens omtrent personalia en verblijfplaats van ‘[betrokkene 2]’. Daarop heeft hij geantwoord dat hij bereid was het adres van hem te geven. Op de vraag ‘Kunt u straks het adres geven van de heer [betrokkene 2]?’ antwoordde [betrokkene 1]: ‘Ik zal het doen via mijn advocaat. Ik ben daartoe bereid. ’ Dat is evenwel vervolgens niet gebeurd.
Nu door de verdediging geen nadere uitleg is gegeven als hiervoor bedoeld zijn er onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de betreffende persoon bestaat en bestond in en tijde van het door de verdediging gepresenteerde scenario danwel daadwerkelijk de persoon is die in dit scenario wordt bedoeld.
Voor zover door de verdediging is betoogd dat door de politie en het Openbaar Ministerie nader onderzoek had moeten worde gedaan naar de personalia van ‘[betrokkene 2]’ verwerpt het hof dit betoog. Het hof acht niet aannemelijk dat de verklaringen van verdachte en [betrokkene 1] voldoende aanknopingspunten hebben geboden voor politie en justitie om nadere gegevens van ‘[betrokkene 2]’ te achterhalen.’5.
6.
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat het Gerechtshof bij de afwijzing een onjuist criterium heeft gehanteerd. Bij de beoordeling van het verzoek is o.g.v. de artt. 315 jo. 415 Sv is immers het noodzakelijkheidscriterium van toepassing. Het Gerechtshof heeft dit criterium niet toegepast, althans geeft er nergens blijk van dat het dit criterium wel heeft toegepast.
7.
Het Gerechtshof heeft de afwijzing kennelijk hoofdzakelijk gegrond op het late tijdstip waarop de adresgegevens van de getuige voor het Hof kenbaar zijn geworden, namelijk bij pleidooi in hoger beroep. Daarmee heeft het Hof niet het noodzakelijkheidscriterium derhalve gehanteerd, maar kennelijk een ander criterium dat niet volgt uit de wet.
8.
Het Hof stelt dat de verdediging onder omstandigheden dient uit te leggen waarom nadere identificerende gegevens van een getuige niet eerder in de procedure zijn gebracht, maar legt niet uit waarop die eis is gebaseerd. Bovendien miskent het Hof daarmee dat het al dan niet voldoen aan die wens om uitleg op zichzelf niet afdoet aan de al dan niet noodzakelijkheid van het horen van de getuige. Het gaat er immers om of het voor de beoordeling van de vragen van de artt. 348 en/of 350 Sv noodzakelijk is dat de getuige wordt gehoord.
9.
In de overwegingen van het Hof lijkt te lezen te zijn dat het Hof meent dat de raadsman en/of de verdachte reeds geruime tijd eerder dan 3 december 2012 over de adresgegevens van [betrokkene 2] beschikten en dat deze desalniettemin niet zijn verstrekt. Als het Hof heeft bedoeld om dat vermoeden (mede) ten grondslag te leggen aan de afwijzing dan heeft het een onjuist criterium aangelegd. Zoals gezegd doet dat immers niet af aan de inhoudelijke noodzaak (of niet) van het horen van een getuige. Bovendien — ten overvloede — dwingen de ovenwegingen van het Hof, waarin diverse veronderstellingen besloten liggen, geenszins tot de conclusie dat de raadsman of de verdachte deze gegevens hebben achtergehouden.
10.
Wellicht ten overvloede; het Hof lijkt in zijn beoordeling te hebben betrokken het oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat [betrokkene 2]: ‘Bestaat en bestond (ten) tijde van het door de verdediging gepresenteerde scenario danwel daadwerkelijk de persoon is die in dit scenario wordt bedoeld.’6. Daarmee loopt het Hof op ontoelaatbare wijze vooruit op de door de getuige af te leggen verklaring en de toetsing van de betrouwbaarheid van die verklaring. Het Hof heeft derhalve ook op dat punt een onjuist criterium aangelegd bij de afwijzing.
11.
Tenslotte — nog los van de vraag of dat juist geweest zou zijn — merk ik op dat het Hof kennelijk niet een soort belangenafweging heeft gemaakt tussen enerzijds de voortvarende afdoening van de zaak en anderzijds de inhoudelijke betekenis van een verhoor van [betrokkene 2] en het belang van de zaak. Uit de overwegingen van het Hof blijkt dat immers niet.
Bovendien, als dat de bedoeling van de redenering van het Hof zou zijn geweest is de afwijzing onbegrijpelijk, althans onbegrijpelijk gemotiveerd. [betrokkene 2] is immers kennelijk een belangrijke getuige in het verweer van verzoeker. Verzoeker heeft een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken verklaring afgelegd over de herkomst van het geld. Deze verklaring lijkt, al is het met de nodige discrepanties in grote lijn bevestigd te zijn door de getuige [betrokkene 1]. In het arrest van het Hof is daarentegen te lezen dat het Hof de verklaring van [betrokkene 1] ongeloofwaardig acht. Nu de getuige [betrokkene 2] kennelijk ook een voorname rol speelt binnen dat door verzoeker opgeworpen scenario en het Hof twijfels heeft over [betrokkene 1] is het onbegrijpelijk dat een dergelijke belangenafweging — wat daarvan ook zij — niet geeft geleid tot het horen van de getuige, althans is die beslissing onbegrijpelijk/onvoldoende gemotiveerd. Dit geldt (in het licht van het belang van een voortvarende afdoening van de zaak) temeer nu het verzoeker is geweest die de getuige wenst te horen en hij daarmee zelf eventuele vertraging over zich heeft afgeroepen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Falcktraat 15–29 (1017 VV) Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker tot cassatie.
Amsterdam 10 februari 2014
M.E. van der Werf
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 10‑02‑2014
Pleitaantekeningen raadsman d.d. 3 december 2012, p. 3–5.
Pleitaantekeningen raadsman d.d. 3 december 2012, p. 19–23
Pleitaantekeningen raadsman d.d. 3 december 2012, p. 31.
Pleitaantekeningen raadsman d.d. 3 december 2012, p. 61
Arrest Gerechtshof d.d. 2 september 2013, p. 5–7.
Arrest d.d. 2 september 2013, p. 6.