Cessie
Einde inhoudsopgave
Cessie (O&R nr. 70) 2012/III.3.4.4.1:III.3.4.4.1 Inleiding
Cessie (O&R nr. 70) 2012/III.3.4.4.1
III.3.4.4.1 Inleiding
Documentgegevens:
mr. M.H.E. Rongen, datum 01-10-2011
- Datum
01-10-2011
- Auteur
mr. M.H.E. Rongen
- JCDI
JCDI:ADS355226:1
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Algemeen
Ondernemingsrecht / Algemeen
Goederenrecht / Verkrijging en verlies
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
284. Beschrijving. Afhankelijk van de voorwaarden waaronder financiering is aangetrokken en de overige operationele kosten, kan het SPV zijn blootgesteld aan een renterisico. Dit is het risico dat de (rente)inkomsten op de geëffectiseerde vorderingenportefeuille, samen met de inkomsten op de overige beleggingen (zoals een GIC),1 naar hun aard onvoldoende zijn om de renteverplichtingen onder de ABS en de overige operationele kosten van het SPV te voldoen. Men spreekt van het (interest) basis risk.
Het ‘basis risk’ wordt veroorzaakt door verschillen in rentecondities tussen de geëffectiseerde vorderingen enerzijds en de door het SPV uitgegeven effecten anderzijds.2 De rente die het SPV op de ABS moet betalen is meestal een vaste rente of een variabele rente die is gebaseerd op een bepaalde ‘base rate’, zoals Euribor of een andere interbancaire rentevoet. De inkomsten die het SPV op de geëffectiseerde vorderingenportefeuille geniet, bestaan uit de door de schuldenaren betaalde rente, die mogelijk na verloop van een rentevastperiode opnieuw wordt vastgesteld, of uit de korting (‘discount’) die op niet-rentende vorderingen wordt ingehouden (bestaande uit onder meer een rentecomponent) en die wordt gerealiseerd indien de schuldenaren betalen. De rente die op de ABS wordt vergoed, zal meestal niet precies zijn afgestemd op de rente die onder de geëffectiseerde vorderingenportefeuille wordt ontvangen. In hoofdlijnen kunnen drie scenario’s worden onderscheiden die hieronder worden besproken.
Het ‘basis risk’ kan zich realiseren onafhankelijk van de vraag of er wanbetalingen in de geëffectiseerde vorderingenportefeuille hebben plaatsgevonden. Het risico wordt bovendien versterkt door verschillen tussen de geëffectiseerde vorderingen en de ABS wat betreft looptijden, vervaldagen en renteherzieningsdata. Hetzelfde geldt voor vervroegde aflossingen en voor een onvoorziene stijging van de operationele kosten van het SPV.
Opgemerkt zij, tot slot, dat de mate waarin een ‘basis risk’ aanwezig is, mede afhankelijk is van de marge die bestaat tussen de gemiddelde rente op de geëffectiseerde vorderingenportefeuille en de rente op de ABS. In geval van de effectisering van relatief hoogrentende vorderingen, zoals credit card vorderingen, zal het ‘basis risk’ zich in mindere mate manifesteren dan in geval van de effectisering van relatief laagrentende vorderingen, zoals hypothecaire vorderingen.