De dwangsom in het burgerlijk recht
Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/6.4.4.5.4:6.4.4.5.4 Wettelijke rente
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/6.4.4.5.4
6.4.4.5.4 Wettelijke rente
Documentgegevens:
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS375529:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Van de argumenten, die voor de uitzondering ex art. 611a Rv ten aanzien van de geldveroordeling pleiten, verdient ten slotte bespreking hetgeen Veegens opmerkt in zijn noot onder het arrest van de Hoge Raad van 9 september 1949.1 Veegens vermoedt 'dat de inmiddels verlaten constructie van de dwangsom als schadevergoeding in dit opzicht invloed zal hebben uitgeoefend'.2 In die visie zou in art. 1286 (oud) BW, op grond waarvan de schadevergoeding als gevolg van vertraging in de betaling van een geldsom werd gefixeerd, zijns inziens een beletsel voor de oplegging van dwangsommen kunnen worden gezien. Naar huidig recht is - gezien de letterlijke tekst van art. 611a Rv - niet aan discussie onderhevig dat dwangsom en schadevergoeding in beginsel zelfstandig naast elkaar bestaan. Het verband dat Veegens destijds tussen de uitzondering ex art. 611a Rv en art. 1286 (oud) BW vermoedde, kan op dit moment dus in elk geval niet meer als rechtvaardiging voor het bestaan van dit verbod worden aangevoerd. Zelfs is daarentegen naar mijn mening in het bestaan van een gefixeerde schadevergoeding bij de vertraging in de betaling van een geldsom naar Nederlands recht een belangrijk argument gelegen, op grond waarvan versterking van de verplichting tot betaling van een geldsom met een dwangsom nu juist bij uitstek wel mogelijk zou moeten zijn.