Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/246
246 Bewijslastverdeling bij voorshands bewezenverklaring
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691417:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
F.W.J. Meijer en H.M. Wattendorff, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 3:35 BW.
Valk 2016a onder 2 en Valk 2016b onder 4.1.2. Zie ook De Haan 2022.
A-G W.L. Valk in zijn conclusie randnr. 2.8 (ECLI:NL:PHR:2018:146). Zie ook Asser/Sieburgh 6-II 2021/314. Zie ook nr. 275 e.v.
Zie bijv. Hof Arnhem-Leeuwarden 2 april 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:2952.
Zie Valk 2016b, par. 4.3.
A-G M.H. Wissink, ECLI:NL:PHR:2018:1146, randnummer 3.5 vóór HR 23 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2167, RvdW 2018/1303 (Fox/Ziggo) (art. 81 RO) en A-G L. Timmerman, ECLI:NL:PHR:2018:749, randnr. 3.2 vóór HR 16 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2112, NJ 2018/450.
Verweerder betoogt dat de vordering van eiser is tenietgegaan. De rechter gaat bij een voorshands bewezenverklaring uit van de uitleg van de partij met het bewijsrisico en geeft de wederpartij gelegenheid tegenbewijs te leveren. Bij verweerder rust het bewijsrisico indien de feiten die tot de conclusie leiden dat de omstreden vordering deel uitmaakt van de overeenkomst niet voldoende aannemelijk kunnen worden gemaakt. Moet de rechter tenslotte vaststellen dat niet duidelijk is geworden hoe de feiten precies liggen, dan verliest verweerder de procedure; in dat geval ontberen de door verweerder gestelde feiten rechtsgevolg. Bij uiteindelijk onduidelijk blijven van de feiten, werkt dat in het nadeel van de met bewijslast belaste partij.
Uitleg en stelplicht- en bewijslastverdeling
Meijer en Wattendorff bepleiten dat bij uitleg van een overeenkomst iedere partij tevens de onjuistheid van de door de wederpartij gestelde feiten en omstandigheden zal moeten bewijzen. Ik onderschrijf hun opvatting niet; uit de regel van art. 150 Rv kan niet worden afgeleid dat de wederpartij de feiten moet bewijzen die zij stelt ter motivering van haar betwisting.1 De hulpfeiten (liever: feiten en omstandigheden) die de ene partij aanvoert tegenover de feiten zoals gesteld door de andere partij behelzen een grondslagverweer. De stellingen die partijen aan hun uitleg ten grondslag hebben gelegd zijn uitgangspunt. Op grond van de Haviltex-maatstaf hebben beide partijen stelplicht en afhankelijk van hun betwisting bewijslast. Ik sluit mij aan bij Valk2 die een partij belast met de feitelijke grondslag van haar vordering of - in geval van een bevrijdend verweer - van haar verweer.
Verweerder zou subsidiair een beroep kunnen doen op het feit dat eiser zijn rechten heeft verwerkt; dat hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht verwachten dat hij niet meer zou worden aangesproken op nadere vorderingen. Verweerder zal daarvoor de feiten en de omstandigheden moeten stellen en eventueel bewijzen (een bevrijdend verweer).3 Aangezien de rechter bij de beoordeling reeds met alle gestelde, relevante feiten en omstandigheden rekening heeft gehouden, is de ruimte daarvoor zeer beperkt.4 Er zal sprake moeten zijn van bijzondere omstandigheden wil een beroep op rechtsverwerking slagen. Het beroep op rechtsverwerking wordt besproken in nr. 275 e.v. Hetzelfde geldt voor een eventueel beroep op onaanvaardbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid (nr. 273-274).
Uitleg van een overeenkomst is voorbehouden aan de feitenrechter en behelst een gemengde beslissing. De concrete toepassing van de Haviltex-maatstaf wordt door de Hoge Raad als feitelijk beschouwd. In cassatie is een dergelijke beslissing alleen aan te vechten indien de beslissing ongemotiveerd of onbegrijpelijk is.5 Daarnaast kan in cassatie nog worden getoetst of de feitenrechter de juiste maatstaf heeft gehanteerd, of hij alle (relevante) omstandigheden van het geval bij zijn oordeel heeft betrokken en of de stel- en bewijsregels in dit verband juist zijn toegepast.6