Einde inhoudsopgave
Garantiewet Burgerlijk Overheidspersoneel Indonesië
Artikel 2
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2002
- Bronpublicatie:
27-09-2001, Stb. 2001, 481 (uitgifte: 01-11-2001, kamerstukken: 27472)
- Inwerkingtreding
01-01-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-09-2001, Stb. 2001, 481 (uitgifte: 01-11-2001, kamerstukken: 27472)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Sociale zekerheid algemeen / Bijzondere onderwerpen
1.
Met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden en in de volgende artikelen garandeert het Rijk aan de overheidsdienaren, die hun in artikel 1, onder I bedoeld dienstverband vóór of op 31 December 1959 vrijwillig beëindigen, dan wel uit dat dienstverband vóór of op 31 December 1959 worden ontslagen anders dan op eigen verzoek, mits dit ontslag niet is te wijten aan eigen schuld, de voldoening van alle rechten en aanspraken, welke hun op grond van die beëindiging bij toepassing van de terzake op 5 Augustus 1949 van kracht zijnde regelingen toekomen, en overigens de gevolgen, als omschreven in de afvloeiingsvoorwaarden.
2.
Voor de toepassing van deze wet:
- a.
wordt het in de afvloeiingsvoorwaarden onder B genoemde bedrag van € 79,41 's maands gesteld op € 136,13 's maands voor kostwinners en op € 102,10 's maands voor niet-kostwinners, en vervalt de daarbij gestelde eis van tenminste 10 jaar;
- b.
wordt onder de in de afvloeiingsvoorwaarden onder A en B bedoelde laatstelijk genoten activiteitswedde onderscheidenlijk activiteitswedde verstaan de activiteitsbezoldiging, waarop volgens de op 5 Augustus 1949 van kracht zijnde regelingen op het tijdstip van de dienstbeëindiging rechtens aanspraak bestaat;
- c.
worden op de op basis van de afvloeiingsvoorwaarden verleende uitkeringen in Indonesië duurte-, gezins- en kindertoelagen toegekend volgens de ter plaatse geldende regelingen, behoudens de bevoegdheid van Onze Ministers om van deze regelingen af te wijken;
- d.
eindigt de wachtgeldperiode als bedoeld in de afvloeiingsvoorwaarden uiterlijk 31 December 1961.
3.
Voorzover recht of aanspraak op vrije overtocht naar Nederland op de voet van de terzake op 5 Augustus 1949 van kracht zijnde regelingen niet reeds bestaat of bij deze wet wordt gegarandeerd, garandeert het Rijk — met inachtneming van het bepaalde bij de volgende artikelen — aan de overheidsdienaren en hun gezinsleden in verband met een beëindiging van een in artikel 1, onder I bedoeld dienstverband, vrij vervoer naar Nederland op redelijke voorwaarden, indien die overheidsdienaren:
- a.
op het tijdstip van beëindiging van dat dienstverband een bezoldiging genoten van ten minste R 485 's maands en — ter beslissing van de commissie — bijzondere belangen in Europa hebben in de zin van artikel 3, tweede lid van het Buitenlands verlofreglement 1937;
- b.
niet voldoen aan de onder a gestelde voorwaarden, doch — zulks ter beslissing van de commissie — in omstandigheden zijn komen te verkeren, welke van dien aard zijn, dat zij niet langer in Indonesië kunnen verblijven, hetzij ten gevolge van dan wel in samenhang met de uitoefening van hun functie, hetzij ten gevolge van het uittreden uit die functie nadat doordienen ten gevolge van dan wel in samenhang met de uitoefening van hun functie onmogelijk was geworden.
Onder gezinsleden worden voor de toepassing van dit lid verstaan de leden van een gezin, omschreven in artikel 2 van het Koninklijk besluit van 22 Juni 1916 (Indisch Staatsblad 1916, no. 605), zoals dit luidde op 5 Augustus 1949. In bijzondere gevallen kunnen door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën ook andere personen als gezinsleden worden aangemerkt.
4.
Op verzoek van betrokkene kan Onze Minister beslissen, dat in de gevallen, waarin recht bestaat op vrije overtocht naar Nederland ten laste van het Rijk, in de plaats van die vrije overtocht ten laste van het Rijk een geldelijke uitkering aan betrokkene wordt toegekend.