Met weglating van voetnoten. Vetgedrukt, onderstrepingen en cursiveringen als in origineel.
HR, 03-10-2023, nr. 21/05279
ECLI:NL:HR:2023:1356
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
03-10-2023
- Zaaknummer
21/05279
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1356, Uitspraak, Hoge Raad, 03‑10‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:637
ECLI:NL:PHR:2023:637, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑07‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1356
- Vindplaatsen
Uitspraak 03‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Omkoping douaneambtenaar (art. 177.1.1 Sr) en witwassen van geldbedrag (art. 420bis.1.b Sr). 1. Bewijsklachten witwassen. Motivering bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ a.b.i. art. 420bis.1.b Sr en uitdrukkelijk onderbouwd standpunt t.a.v. herkomst van geldbedrag. 2. Bewijsklacht pleegperiode omkoping ambtenaar. 3. Bewijsklacht omkoping ambtenaar. Uos dat uit feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit dossier niet blijkt van omkoping. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 21/05397.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/05279
Datum 3 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 22 december 2021, nummer 22-000821-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben E.A. Blok en J. Vermaat, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van zes jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze vijf jaren, elf maanden en een week beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2023.
Conclusie 04‑07‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Voorbereiding van invoer van cocaïne in georganiseerd verband via Rotterdamse haven. Poging tot omkoping ambtenaar (art. 177 Sr). Witwassen (art. 420bis Sr). Opzettelijk niet voldoen aan verplichting tot doen van aangifte bij douane van geldbedrag van € 56.293,20 (art. 3 Verordening 1889/2005 en art. 10:1 Adw). 1a: Motivering bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” a.b.i. art. 420bis Sr. 1b: UOS-klacht m.b.t. feit 6 (witwassen). 2: Bewezenverklaarde pleegperiode. 3: UOS-klacht m.b.t. feit 5 (poging tot omkoping ambtenaar). 4: Schending inzendtermijn in cassatie. Strekt tot vernietiging van opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping voor het overige. Hangt samen met 21/05397.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/05279
Zitting 4 juli 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 22 december 2021 door het gerechtshof Den Haag wegens 2 en 3 “medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd”, 4 “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid, en 10a, eerste lid, van de Opiumwet”, 5 “aan een ambtenaar een gift of belofte doen met het oogmerk om hem te laten bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten”, 6 “witwassen” en 7 “als degene, die uit hoofde van artikel 3 van verordening (EG) nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten (verordening) verplicht is tot het doen van aangifte, deze aangifte opzettelijk niet doen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. Verder heeft het hof een beslissing genomen over het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven geldbedrag, een en ander zoals in het arrest omschreven.
Er bestaat samenhang met zaak 21/05397. In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte hebben E.A. Blok en J. [betrokkene 10] , beiden advocaat te Rotterdam, vier middelen van cassatie voorgesteld.
Ik zal het tweede en het derde middel in een andere volgorde bespreken, gelet op de punten waarover de middelen klagen.
Het eerste middel
5. Het eerste middel houdt in dat het hof het onder 6 tenlastegelegde feit ten onrechte bewezen heeft verklaard en/of de bewezenverklaring onjuist dan wel onvoldoende en/of op onbegrijpelijke wijze heeft gemotiveerd, althans dat het hof niet (voldoende) is ingegaan op het ten aanzien van dit feit ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt.
6. Ten laste van de verdachte is onder feit 6 bewezenverklaard dat:
“hij op 9 september 2011 te Rotterdam, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (ongeveer 56.293,20 EURO), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf”.
7. De bewezenverklaring van dit feit steunt op de volgende bewijsmiddelen:1.
“(zaken witwassen- en opzettelijk niet voldoen aan aangifteplicht)
152. Een proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee d.d. 17 september 2011 met nr. PL27WZ/11-068082. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (zaaksdossier […] ):
als de op 17 september 2011 afgelegde verklaring van de getuige [betrokkene 1] :
Ik ben werkzaam op de luchthaven Rotterdam The Hague Airport. Op 9 september 201 (het hof begrijpt: 2011) was ik werkzaam bij de check, de security filter.
Ik zag een voor mij onbekende manspersoon door het poortje van de metaaldetectiepoort lopen. Het poortje begon te ‘piepen’. Ik begon met fouilleren. Ik trof ter hoogte van de broeksriem een onbekend item. De man pakte het geld uit zijn onderbroek. Ik zag dat het een stapel van 500 euro biljetten was.
153. Een proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee d.d. 22 september 2011 met mutatienr. PL27WZ/11-068082. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (zaaksdossier […] ):
als relaas van de betreffende verbalisanten:
Op 9 september 2011 bevonden wij ons op de luchthaven Rotterdam The Hague Airport te Rotterdam. Wij kregen een melding om te gaan naar het passagier filter op de luchthaven. Hierop zijn wij ter plaatse gegaan. Wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , hoorden de beveiligingsmedewerker zeggen dat hij gedurende een veiligheidscontrole bij een passagier een groot geldbedrag had aangetroffen.
In de fouilleerruimte zag ik, [verbalisant 1] , een voor mij onbekende man aan een tafel zitten die opgaf te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] .
Wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , zagen dat [verdachte] een stapel met 500 euro biljetten pakte.
Wij, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , deelden [verdachte] mede dat hij niet tot antwoorden verplicht was.
Ik, [verbalisant 1] , vroeg [verdachte] of hij aan de aangifteplicht inzake liquide middelen voor vervoer had voldaan. Ik, [verbalisant 1] , hoorde [verdachte] antwoorden dat hij dit niet gedaan had.
154. Een proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee d.d. 21 september 2011 met mutatienr. EL27WZ/11-068082. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (zaaksdossier […] ):
als relaas van de betreffende verbalisanten:
Op 9 september 2011 is [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] , op Rotterdam Airport aangehouden ter zake witwassen. Bij [verdachte] was door een beveiligingsmedewerker gedurende een veiligheidscontrole een groot geldbedrag in contanten aangetroffen. Wij, [verbalisant 4] en [verbalisant 4] , hebben vervolgens de eurobiljetten in aanwezigheid van [verdachte] geteld. Wij, [verbalisant 4] en [verbalisant 4] , zagen dat het de navolgende hoeveelheid eurobiljetten betrof:
111 bankbiljetten van 500 euro;
2 bankbiljetten van 100 euro;
9 bankbiljetten van 50 euro;
7 bankbiljetten van 20 euro;
Daarnaast had [verdachte] nog 3,20 euro aan kleingeld bij zich.
Waarmee het getelde geld een totaal van 56.293,20 euro betrof.
155. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 november 2011 van de Koninklijke Marechaussee met nr. 11110113003164.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (zaaksdossier […] ):
als relaas van de betreffende verbalisant:
Op 9 september 2011 werd op de luchthaven Rotterdam Airport [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] , aangehouden ter zake witwassen.
Onder de bij [verdachte] inbeslaggenomen goederen bevond zich zijn boardingpass. De boardingpass is op naam gesteld van [verdachte] en heeft betrekking op vlucht HV 0593 van 9 september 2011 naar Antalya (het hof begrijpt: Turkije).
156. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 9 september 2011 van de Koninklijke Marechaussee met nr. PL27WZ/11-068082. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (zaaksdossier […] ):
als de op 9 september 2011 afgelegde verklaring van de verdachte:
Het totaalbedrag wat ik bij mij had is 56.900,20 euro.
157. Een geschrift, zijnde een verklaring van [verdachte] als getuige d.d. 24 maart 2014. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Hierbij verklaar ik, [verdachte] , geboren [geboortedatum] -1961, het volgende.
Ik ken [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] .
Ik weet wel dat ik wel eens met enkele van de bovengenoemde personen telefonisch contact had en hen zag.
De bovengenoemde personen kregen de opdracht om tassen uit containers te halen. De opdracht werd door iemand gegeven die niet is opgepakt en niet in beeld is in het dossier. Dit weten alle verdachten.
Ik verdiende hier ook geld mee wanneer ik daadwerkelijk een opdracht kreeg en zelf bepaalde werkzaamheden verrichtte. De andere verdachten kregen hier ook geld voor.
158. Een geschrift, zijnde een verklaring van [betrokkene 9] als getuige d.d. 24 maart 2014. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Hierbij verklaar ik, [betrokkene 9] , het volgende.
Ik ken [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] .
Ik weet wel dat ik weleens met enkele van de bovengenoemde personen telefonisch contact had en hen zag.
Ik heb werkzaamheden verricht voor derden, waarbij de bovengenoemde personen tassen uit containers haalden en ik die tassen op een later moment zag.
Ik verdiende hier ook geld mee wanneer ik daadwerkelijk een opdracht kreeg. De andere verdachten kregen hier ook geld voor.
Ik kreeg geld van iemand anders dat ik aan de bovengenoemde personen moest afgeven voor hun werkzaamheden.
159. Een geschrift, zijnde een in het Turks afgelegde en in het Nederlands vertaalde verklaring van de verdachte d.d. 9 juni 2014.
Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
Verklaring afgelegd door:
Voor- en achternaam: [verdachte]
Geboorteplaats en -datum: [geboorteplaats] - [geboortedatum] -1961
Datum van verhoor: 09-06-2014
De onderwerpen in mijn verklaring zoals ik die toen heb afgelegd in mijn hoedanigheid als getuige zou ik hier op dezelfde manier als herhaald willen beschouwen.
[betrokkene 9] en ik kennen elkaar 6 à 7 jaar.”
8. Het bestreden arrest bevat verder de volgende nadere (bewijs)overwegingen met betrekking tot het onder 6 bewezenverklaarde feit:2.
“Feit 6: witwassen
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 6 tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken. De verklaring van de verdachte, omtrent de herkomst van het bij hem aangetroffen geldbedrag is niet zo onwaarschijnlijk dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat het niet anders kan zijn dan dat het geld een criminele herkomst heeft, aldus de raadsvrouw.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen (vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:23520 (ik begrijp: 2352, D.P.)).
Het hof leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 9 september 2011 is tijdens een controle op de luchthaven Rotterdam The Hague Airport bij de verdachte, die Nederland wilde verlaten om naar Antalya (Turkije) af te reizen, een contant geldbedrag van in totaal € 56.293,20 aangetroffen, welk bedrag overwegend bestond uit coupures van € 500,00. Het geld bevond zich voor het overgrote deel in de onderbroek van de verdachte. Het bij zich dragen, naar het buitenland overbrengen en vervoeren van een dergelijk groot contant geldbedrag is hoogst ongebruikelijk en gaat gepaard met aanzienlijke veiligheidsrisico’s. Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen deze feiten en omstandigheden dan ook een vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven.
De verdachte heeft omtrent de herkomst van het geld onder meer verklaard dat hij in de periode van 26 augustus 2011 tot en met 5 september 2011 een bedrag van ongeveer € 45.000,00 bij het Holland Casino te Rotterdam heeft gewonnen.
Uit het (kennelijk) naar aanleiding van deze verklaring verrichte onderzoek komt naar voren dat de verdachte gedurende zijn bezoeken aan het Holland Casino hoge verliezen leed. De zorgen van het personeel van het Holland Casino omtrent het gokgedrag van de verdachte hebben uiteindelijk ertoe geleid dat voor de periode van 25 augustus 2010 tot 26 augustus 2011 aan de verdachte een entreeverbod is opgelegd. Op 6 september 2011, enkele dagen na beëindiging van het entreeverbod en kort voor zijn aanhouding, heeft de verdachte in het casino wederom een groot geldbedrag, zijnde € 20.500,00, verloren, (zaaksdossier […] , proces-verbaal van bevindingen 11092910303164.AMB d.d. 14 december 2011). Het hof acht derhalve niet voor de hand liggend dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag ter hoogte van € 45.000,00 speelwinst betrof.
Daarnaast heeft de verdachte verklaard over geldleningen van [betrokkene 10] en medeverdachte [betrokkene 9] .
Geldlening [betrokkene 10]
Ter onderbouwing van de gestelde geldlening van [betrokkene 10] heeft de verdachte aan de Koninklijke Marechaussee een leenovereenkomst, gedateerd maart 2011, overgelegd. Tijdens zijn verhoor als getuige heeft [betrokkene 10] bevestigd een geldbedrag ter hoogte van € 25.000,00 aan de verdachte te hebben uitgeleend, maar volgens [betrokkene 10] dateert de (enige) leenovereenkomst van 10 augustus 2010 (zaaksdossier […] , proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 10] d.d. 25 november 2011). Uit onderzoek naar de door de verdachte overgelegde en de door [betrokkene 10] tijdens zijn verhoor getoonde leenovereenkomst is gebleken dat - naast de verschillende data - de handtekeningen van elkaar afwijken en in beide documenten niet op dezelfde plek staan (zaaksdossier […] , proces-verbaal van bevindingen 12010909153164.AMB d.d. 9 januari 2012). Naar het oordeel van het hof kan op grond van het voorgaande worden vastgesteld dat er (alleen) in 2010 sprake is geweest van een geldlening tussen de verdachte en [betrokkene 10] en niet (ook) in maart 2011, zoals door de verdachte is gesteld. Dat de verdachte een restant van het door [betrokkene 10] aan hem in 2010 geleende geldbedrag op 9 september 2011 nog bij hem zou dragen, past niet goed bij het feit dat de verdachte - naar eigen zeggen - gokverslaafd was, het geleende geld gebruikte om te gokken en hij door een gokker te zijn niet kon sparen.
Geldlening [betrokkene 9]
Tenslotte heeft de verdachte verklaard dat een deel van het bij de verdachte aangetroffen bedrag afkomstig is van een geldlening van [betrokkene 9] . Het hof stelt vast dat deze lening niet op schrift is gesteld en de verklaring van de verdachte op dit punt louter steun vindt in de verklaring van [betrokkene 9] zelf. Uit de verklaring van de zus van [betrokkene 9] , van wie [betrokkene 9] op zijn beurt het geldbedrag van € 15.000,00 zou hebben geleend, kan niet meer worden afgeleid dan dat er een geldlening tussen haar en [betrokkene 9] bestond. Uit bankafschriften blijkt dat begin maart 2011 een bedrag van in totaal € 15.000,00 contant van de bankrekening van de zus is opgenomen. Steun voor het bestaan van een geldlening tussen [betrokkene 9] en de verdachte kan niet in haar verklaring worden gevonden.
Uit het voorgaande volgt dat, voor zover de verdachte een min of meer concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de (naar zijn stelling legale) herkomst van het geld, nader onderzoek is verricht naar de verklaring van de verdachte op deze punten. Het hof acht de resultaten van dit nadere onderzoek echter van dien aard dat mede op basis daarvan geen andere conclusie mogelijk is dan dat het tenlastegelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. In het licht van de omstandigheden waaronder het overgrote deel van het geld bij hem is aangetroffen (het grote geldbedrag contant bij vertrek uit Nederland bij zich gedragen, in coupures van € 500,- in zijn onderbroek) kan het niet anders dan dat de verdachte hiervan wetenschap had, zodat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.”
9. Mede gelet op de toelichting, valt het middel in twee onderdelen uiteen. De stellers van het middel komen ten eerste met een aantal deelklachten op tegen de motivering van het onder 6 bewezenverklaarde bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”. Ten tweede klagen de stellers van het middel dat het hof niet (voldoende) heeft gerespondeerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde feit.
10. Ik bespreek eerst de klachten over de motivering van de bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”.
11. De bewezenverklaring van feit 6 is toegesneden op art. 420bis lid 1, onder [verdachte], Sr. Deze bepaling luidde, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, ten tijde van het bewezenverklaarde feit:
“Als schuldig aan witwassen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:
[…]
[verdachte]. hij die een voorwerp […] voorhanden heeft […], terwijl hij weet dat het voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig is uit enig misdrijf.”
12. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:772, zijn eerdere rechtspraak over het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, zoals dat voorkomt in de witwasbepalingen (art. 420bis e.v. Sr), als volgt samengevat:
“2.3.2 Dat een voorwerp “afkomstig is uit enig misdrijf”, kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
2.3.3 Als de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.Als de verdachte zo’n verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.Als zo’n verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen over het bewijs. (Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.)”
13. In de onderhavige zaak heeft het hof vastgesteld dat op 9 september 2011 tijdens een controle op de luchthaven Rotterdam The Hague Airport bij de verdachte, die Nederland wilde verlaten om naar Turkije af te reizen, een contant geldbedrag van in totaal € 56.293,20 is aangetroffen. Dit geldbedrag bestond overwegend uit coupures van € 500,00 en bevond zich voornamelijk in de onderbroek van de verdachte. Op grond van deze feiten en omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat sprake is van een vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven. De verdachte heeft verklaard dat dit geldbedrag een legale herkomst heeft. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het geld afkomstig is van (i) speelwinst ter hoogte van € 45.000,00 bij het Holland Casino te Rotterdam in de periode van 26 augustus 2011 tot en met 5 september 2011, (ii) een geldlening van € 25.000,00 van [betrokkene 10] in maart 2011 en (iii) een geldlening van € 15.000,00 van medeverdachte [betrokkene 9] in 2011. Het hof heeft in zijn bewijsoverwegingen vastgesteld dat voor zover de verdachte een min of meer concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld, nader onderzoek is verricht en dat de resultaten van dit nadere onderzoek van dien aard zijn dat mede op basis daarvan geen andere conclusie mogelijk is dan dat het tenlastegelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
14. De stellers van het middel bestrijden dit oordeel van het hof. Daartoe voeren zij aan dat dit oordeel onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd is in het licht van ’s hofs vaststelling dat de verklaring van de verdachte over de speelwinst “niet voor de hand liggend” is en de vaststelling dat de verklaring over de lening van [betrokkene 10] “niet goed past bij” het feit dat de verdachte gokverslaafd is. Deze vaststellingen staan volgens de stellers van het middel haaks op de conclusie van het hof dat “het niet anders kan zijn dan dat” het aangetroffen geld van misdrijf afkomstig is.
15. Uit de nadere (bewijs)overwegingen blijkt dat het hof met betrekking tot hetgeen namens de verdachte is aangevoerd over de speelwinst bij het Holland Casino te Rotterdam, heeft geconcludeerd dat het niet voor de hand liggend is dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag ter hoogte van € 45.000,00 speelwinst betrof. Aan dit oordeel heeft het hof ten grondslag gelegd dat uit onderzoek naar voren komt dat de verdachte tijdens zijn bezoeken aan het Holland Casino hoge verliezen leed, hij naar aanleiding van zorgen van het personeel van het Holland Casino over zijn gokgedrag een entreeverbod heeft opgelegd gekregen voor de periode van 25 augustus 2010 tot 26 augustus 2011 en hij op 6 september 2011, vlak na het einde van het entreeverbod en kort voor zijn aanhouding, in het casino € 20.500,00 heeft verloren.
16. Over de verklaring van de verdachte ten aanzien van de geldlening van [betrokkene 10] , heeft het hof opgemerkt dat kan worden vastgesteld dat (alleen) in 2010 sprake is geweest van een geldlening tussen de verdachte en [betrokkene 10] en niet (ook) in maart 2011, zoals door de verdachte is gesteld. Dit heeft het hof gebaseerd op het feit dat uit onderzoek naar de door de verdachte overgelegde leenovereenkomst van maart 2011 en de door [betrokkene 10] getoonde leenovereenkomst van augustus 2010 is gebleken dat de handtekeningen van elkaar afwijken en in beide documenten niet op dezelfde plaats staan. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat het scenario dat de verdachte een restant van het door [betrokkene 10] aan hem in 2010 geleende geldbedrag op de tenlastegelegde datum (9 september 2011) nog bij zich zou dragen, niet goed past bij het feit dat de verdachte naar eigen zeggen gokverslaafd was, het geleende geld gebruikte om te gokken en hij door een gokker te zijn niet kon sparen.
17. Met deze vaststellingen heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat de door de verdachte aangevoerde verklaringen over de speelwinst en de geldlening van [betrokkene 10] gelet op de resultaten van nader onderzoek niet aannemelijk zijn geworden. Dit is wat mij betreft bepaald niet onverenigbaar met het oordeel dat de resultaten van het onderzoek naar de verklaring van de verdachte van dien aard zijn dat mede op basis daarvan geen andere conclusie mogelijk is dan dat het tenlastegelegde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.3.Het middel faalt in zoverre.
18. Ook voor zover de stellers van het middel klagen dat ten aanzien van de speelwinst en de geldlening van [betrokkene 10] het oordeel van het hof – behalve in het licht van de eerdere vaststellingen van het hof – ook op zichzelf onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd is, faalt het middel. In het voorgaande heb ik onder 15 en 16 reeds samengevat welke feiten en omstandigheden het hof ten grondslag heeft gelegd aan zijn oordeel dat de verklaringen van de verdachte niet aannemelijk zijn geworden. In het licht van deze feiten en omstandigheden is het oordeel van het hof dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat het tenlastegelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is, begrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Verweven als het is met aan de feitenrechter voorbehouden waarderingen van feitelijke aard, kan dit oordeel in cassatie niet verder worden getoetst.4.
19. De laatste klacht over de motivering van de bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” ziet op de overwegingen van het hof met betrekking tot de geldlening van [betrokkene 9] . Het kennelijke oordeel van het hof dat het bestaan van deze lening hoogst onwaarschijnlijk is geweest, is volgens de stellers van het middel op basis van de feiten die het hof heeft vastgesteld, onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd.
20. Het hof heeft met betrekking tot de verklaring van de verdachte dat een deel van het bij hem aangetroffen bedrag afkomstig is van een geldlening van [betrokkene 9] , overwogen dat deze lening niet op schrift is gesteld, de verklaring van de verdachte op dit punt louter steun vindt in de verklaring van [betrokkene 9] zelf en in de verklaring van de zus van [betrokkene 9] geen steun gevonden kan worden voor het bestaan van een geldlening tussen de verdachte en [betrokkene 9] . Gelet op het uiteindelijke oordeel dat de resultaten van het nadere onderzoek van dien aard zijn dat mede op basis daarvan geen andere conclusie mogelijk is dan dat het tenlastegelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is, heeft het hof kennelijk geoordeeld dat de verklaring van de verdachte over de geldlening van [betrokkene 9] niet aannemelijk is geworden.
21. Zonder nadere motivering is dit oordeel wat mij betreft niet zonder meer begrijpelijk. Daarbij neem ik het volgende in aanmerking. Dat in de verklaring van de zus van [betrokkene 9] geen steun kan worden gevonden voor het bestaan van een geldlening tussen [betrokkene 9] en de verdachte, is niet maatgevend voor het oordeel dat het niet aannemelijk is dat tussen de verdachte en [betrokkene 9] een geldleenovereenkomst heeft bestaan. Het is immers goed denkbaar dat de zus van [betrokkene 9] er niet van op de hoogte was dat [betrokkene 9] de € 15.000,00 die hij van haar geleend had, aan de verdachte heeft gegeven. Verder is het feit dat de verklaring van de verdachte steun vindt in de verklaring van [betrokkene 9] juist een omstandigheid die pleit vóór de aannemelijkheid van de geldlening tussen de verdachte en [betrokkene 9] . Het feit dat de geldleenovereenkomst niet op schrift is gesteld en dat alleen [betrokkene 9] zelf daarover heeft verklaard, brengt nog niet mee dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat het tenlastegelegde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. De stellers van het middel klagen daarover terecht.
22. Tot cassatie en terugwijzing hoeft dit echter niet te leiden, aangezien het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte ongeveer € 56.293,20 heeft witgewassen en de geldlening van [betrokkene 9] volgens de verdediging slechts € 15.000,00 betrof. Daarmee zou een partiële vernietiging de aard en de ernst van het onder 6 bewezenverklaarde feit in zijn geheel beschouwd niet aantasten.5.
23. Dit brengt mij bij het tweede onderdeel van het middel, dat inhoudt dat het hof niet (voldoende) heeft gerespondeerd op het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging met betrekking tot het onder 6 tenlastegelegde feit.
24. De raadsvrouw van de verdachte heeft, zoals onder 8 reeds is weergegeven, ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde feit kort gezegd aangevoerd dat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken, omdat de verklaring van de verdachte omtrent de herkomst van het bij hem aangetroffen geldbedrag niet zo onwaarschijnlijk is dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat het niet anders kan zijn dan dat het geld een criminele herkomst heeft.
25. De klacht dat het hof niet (voldoende) op dit standpunt heeft gerespondeerd faalt, omdat de redenen die ertoe hebben geleid dat het hof is afgeweken van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte is aangevoerd over het onder 6 bewezenverklaarde feit, meer in het bijzonder over de door de verdachte gegeven verklaringen voor de herkomst van het geld, besloten liggen in de onder 8 weergegeven overwegingen van het hof.
26. Het eerste middel kan niet tot cassatie leiden.
Het derde middel
27. Het derde middel bevat de klacht dat het hof heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde feit.
28. Aan de verdachte is onder 5 tenlastegelegd dat:
“hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2011 tot en met 26 juli 2012 te Rotterdam en/of Rozenburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk een ambtenaar, te weten [betrokkene 11] , in de functie van douaneambtenaar in dienst van de Belastingdienst te Rotterdam, een gift en/of belofte heeft gedaan dan wel een dienst heeft verleend en/of aangeboden (telkens) met het oogmerk om die ambtenaar [betrokkene 11] te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten
hebbende hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s), die [betrokkene 11] voornoemd in voormelde periode de volgende giften gedaan:
- een of meerdere geldbedrag(en) (van in het totaal ongeveer) 5.000,00 en/of
- een of meerdere telefoon(s) en/of
hebbende hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader (s), die [betrokkene 11] voornoemd, in voormelde periode na te noemen belofte gedaan:
- de toezegging dat hij, verdachte die [betrokkene 11] voornoemd financieel zou helpen (ten behoeve van aflossing van de gokschulden van die [betrokkene 11] );
zijnde die gift en/of belofte telkens gedaan met het oogmerk om die [betrokkene 11] te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen en iets na te laten, te weten het (voor) hem, verdachte en/of zijn mededader(s)
- opzoeken en/of doorgeven van informatie omtrent (een) container (s) (of die al dan niet gecontroleerd zou gaan worden) en/of
- informeren omtrent en/of verstrekken van (een) afdruk(ken) van een bericht van het intranet van de douane aangaande een onderschepte zending verdovende middelen en/of
- (bij het uitvoeren van zijn werk voor de douane) een oogje in het zeil te houden en/of (voor zijn/hun handel in verdovende middelen) mogelijk relevante (douane) informatie verstrekken”.
29. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2021 blijkt dat de raadsvrouw van de verdachte daar verweer heeft gevoerd overeenkomstig de inhoud van de door haar overgelegde pleitaantekeningen. Deze pleitaantekeningen houden ten aanzien van feit 5 het volgende in:6.
“Feit 5: Zaak […]
90. Cliënt wordt - kort gezegd - verweten dat hij in de periode 1 oktober 2011 t/m 26 juli 2012 douaneambtenaar [betrokkene 11] zou hebben omgekocht.
91. Het bewijs draait met name om de politieverklaringen van november 2012 en het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris van 17 augustus 2015 van [betrokkene 11] . Wij wijzen er bij deze nogmaals op dat gedurende de tenlastegelegde periode cliënt grotendeels in het buitenland verbleef.
Verklaringen [betrokkene 11]
92. Zo verklaart [betrokkene 11] over zijn gokschulden en dat hij werkt bij de douane, ook op het terrein bij de ECT. In december of november 2011 is hij cliënt tegengekomen in een gokhal. Cliënt wilde hem (en zijn gezin) financieel helpen met zijn gokschulden. De politie praat over een bedrag van 50.000 euro alsof cliënt hem dat zou geven, maar dat verklaart [betrokkene 11] niet zo. Dit was zijn totale gokschuld, zegt hij. (p. 98)
93. Hij zou van [verdachte] een ‘oogje in het zeil moeten houden’ Volgens [betrokkene 11] bedoelde cliënt daarmee: doorgeven wanneer er controles waren. Bij de rechter-commissaris verklaart [betrokkene 11] hier nader over: Denk dat hij daarmee bedoelde dat ik dat aan hem moest doorgegeven. Kortom: Cliënt heeft dat laatste niet met zoveel woorden gezegd. Maar [betrokkene 11] zei gelijk aan cliënt dat hij dat helemaal niet wist, niks voor hem kon betekenen. [betrokkene 11] denkt dan ook dat ‘ [verdachte] ’ dit alleen deed voor zijn eigen rust of omdat hij tegen anderen kon zeggen dat hij iemand van de douane kende. En dat kan een uitleg zijn voor de verklaring van [betrokkene 4] dat hij van [betrokkene 2] heeft vernomen dat ‘[verdachte] een douaneambtenaar in zijn broekzak had’.
94. Wel heeft hij aan cliënt gevraagd of hij hem nog ging helpen (dus ondanks dat hij niks voor cliënt kon betekenen), en hij zei dat hij dat nog steeds ging doen. In de tussentijd is hij ook niet benaderd om een oogje in het zeil te houden. Wel zou hij een telefoon hebben gekregen. Met grote gokschulden is hij nooit geholpen, maar om te gokken heeft hij wel eens wat van cliënt gehad. Hij denkt dat hij totaal tussen de 4.500 en 5.000 euro van cliënt gehad heeft, (p 111) [betrokkene 11] heeft het nog over bedragen van 50, 100 en 200 euro om hem bezig te houden in de gokhal. (p. 101)
95. Een keer heeft hij desgevraagd doorgegeven dat er ‘scan’, of ‘controle' bij een container stond in het systeem. Hij denkt dat dit eind november 2011 was. Daarna heeft hij 1 ½ maand niks van [verdachte] gehoord (p. 100). In februari of maart 2012 zou hij bij een bijeenkomst zijn geweest in verband met een verdwenen zending om te vertellen dat deze container naar de scan was geweest (een zending van, zo blijkt uit zijn verklaring bij de rechter-commissaris, die in ieder geval niets met cliënt te maken heeft). En in maart 2012 heeft hij een bericht van het intranet over een onderschepte zending uit een container afgegeven aan een Turk, omdat hijzelf dacht dat dit één en dezelfde zending kon Dit terwijl cliënt, zo verklaart [betrokkene 11] , er aanvankelijk niet eens belangstelling voor had.
96. Het contact met [verdachte] is daarna verwaterd. Wel had [betrokkene 11] nog wel steeds hoop dat hij hem zou helpen, want dat had hij eerder gezegd. Uit de feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit dit dossier blijkt niet van omkoping: In de eerste plaats - zie het verhoor bij de rechter-commissaris van 17 aug 2015 en in tegenstelling tot de politieverklaring van [betrokkene 11] - heeft cliënt aan [betrokkene 11] nooit met zoveel woorden gezegd ‘dat hij in de verdovende middelen zat’. Dat heeft [betrokkene 11] , zoals hij verklaart, zelf beredeneerd.
97. [betrokkene 11] zegt nooit te zijn bedreigd door cliënt. Cliënt zou hebben aangeboden [betrokkene 11] te helpen met zijn gokschulden. Uit voornoemd verhoor bij de rechter-commissaris maken wij op dat cliënt pas later zou hebben gevraagd ‘een oogje in het zeil te houden’, waarop [betrokkene 11] gelijk heeft gezegd dat hij niks voor cliënt kon betekenen. Dat laatste maakte cliënt eigenlijk niks uit. [betrokkene 11] bleef ook steeds hopen dat cliënt hem zou helpen met zijn gokschulden. Kortom: Dat ‘helpen met gokschulden’ was niet met het oogmerk om [betrokkene 11] in strijd met zijn plicht tot een en ander te bewegen. De kleine bedragen die [betrokkene 11] kreeg was om hem bezig te houden in de gokhal en daar heeft verder nooit info tegenover gestaan. Dat de gedachtegang van [betrokkene 11] zelf wellicht was ‘als ik [verdachte] wat info geef dan gaat hij me wellicht helpen’ dat blijft voor rekening van [betrokkene 11] . Cliënt heeft dit nooit zo aan hem voorgesteld. De enige keer dat er info zou zijn doorgegeven over vermoedelijk een container/vermiste zending is hem ook niks toegezegd en heeft hij daar ook niks voor gekregen. Sterker: Het contact is daarna verwaterd.
98. De verdediging verzoekt u wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs cliënt van feit 5 vrij te spreken.”
30. Ten laste van de verdachte is onder feit 5 bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 26 juli 2012 in Nederland
telkens opzettelijk een ambtenaar, te weten [betrokkene 11] , in de functie van douaneambtenaar een gift en belofte heeft gedaan (telkens) met het oogmerk om die ambtenaar [betrokkene 11] te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten
hebbende hij, verdachte, die [betrokkene 11] voornoemd in voormelde periode de volgende giften gedaan:
- geldbedragen van in het totaal ongeveer € 5.000,00
hebbende hij, verdachte, die [betrokkene 11] voornoemd, in voormelde periode na te noemen belofte gedaan:
- de toezegging dat hij, verdachte die [betrokkene 11] voornoemd financieel zou helpen (ten behoeve van aflossing van de gokschulden van die [betrokkene 11] );
zijnde die gift en belofte telkens gedaan met het oogmerk om die [betrokkene 11] te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen en iets na te laten, te weten het voor hem, verdachte
- opzoeken en doorgeven van informatie omtrent een container (of die al dan niet gecontroleerd zou gaan worden) en
- informeren omtrent en verstrekken van een afdruk van een bericht van het intranet van de douane aangaande een onderschepte zending verdovende middelen en
- bij het uitvoeren van zijn werk voor de douane een oogje in het zeil te houden en voor zijn handel in verdovende middelen mogelijk relevante (douane) informatie verstrekken”.
31. De bewezenverklaring van dit feit steunt op de volgende bewijsmiddelen:7.
“(zaak […] )
143. Een proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 19 maart 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 2011355272 (documentcode: 1203151400.AMB. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 24 van zaaksdossier […] ):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Van de Belastingdienst Haarlem werden op 15 maart 2012 de volgende personalia van een medewerker van de Douane ontvangen.
Het betreft [betrokkene 11]
Aanvullend werd de informatie verstrekt dat genoemde [betrokkene 11] executieve Douane ambtenaar is die werkzaam is op één van de drie kantoren Douane/Rotterdam Haven.
144. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 2011355272 (documentcode: 1211191220.V15). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 91 en 94 van zaaksdossier […] ):
als de op 19 november 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 11] :
Nationaliteit: Nederlandse en Marokkaanse
Ik werk al 12,5 jaar bij de douane. Mijn werkzaamheden bestaan uit de administratieve afhandeling en nameting van een container als dat nodig is. Wij als douane kunnen in de systemen van de terminalhouders, zoals de APM, Euromax of ECT. Ik zit op de post zelf of op het kantoor van de douane. Maar ook wel buiten, soms Euromax, soms ECT. De douane heeft op die terreinen een eigen kantoortje.
Ergens in december 2011 was ik aan het gokken in die gokhal in Rozenburg. Daar ben ik door iemand benaderd. Zijn naam was [verdachte] . Wij raakten aan de praat en ik vertelde hem dat ik gokschulden had. Ik vertelde hem dat het een schuld van € 50.000,- was. [verdachte] wist op dat punt dat ik bij de douane werkte, dat had ik hem verteld. [verdachte] zei dat hij mij financieel zou helpen. Ik moest dan “een oogje in het zeil houden.” Ik vroeg aan hem wat hij daarmee bedoelde. Hij zei dat hij wilde dat ik hem zou vertellen wanneer er een controle werd gehouden.
145. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 november 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 2011355272 (documentcode: 1211201100.V15). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 97 tot en met 101 van zaaksdossier […] ):
als de op 20 november 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 11] :
[verdachte] heb ik ontmoet in Fair Play in Rozenburg en in Jacks Casino in Rotterdam. Het zou kunnen dat “de muntjes” een bijnaam voor Jacks Casino was. [verdachte] noemde dat zo.
Uiteindelijk heeft [verdachte] mij verteld wat voor werk hij deed. Dat was de tweede of derde keer dat wij elkaar spraken. Hij zei dat hij geen koekjes binnenbracht in Nederland. Hij deed zendingen van verdovende middelen Nederland binnenbrengen. Hij zei: “Ik heb allemaal jongens hier en daar, ik heb jongens die dat werk doen voor mij.”
Op een gegeven moment heb ik een telefoon van [verdachte] gekregen. Dit was een prepaid telefoon. Ik kreeg deze telefoon van [verdachte] omdat hij zei dat dit veiliger was als ik hem wilde bellen. Ik kreeg deze telefoon ongeveer twee weken nadat ik [verdachte] ontmoet had. Ik wist toen dat [verdachte] in de verdovende middelen zat.
Op een gegeven moment werd ik ’s nachts gebeld door [verdachte] . [verdachte] zei dat hij op dat moment in Turkije zat. Ik had nachtdienst. Hij vroeg aan mij of ik een containernummer wilde nakijken. Zijn jongens gingen daar wat uithalen. Hij zei tegen mij dat hij had gehoord dat die container “heet” was. Ik keek nog een keer in het systeem en toen zag ik “scan” of “controle” of zoiets bij de container staan. Dit gaf ik toen door aan [verdachte] .
Op een gegeven moment zag ik [verdachte] weer in Jacks Casino. [verdachte] vertelde dat hij in de problemen zat. Hij was een zending kwijt.
Ergens in februari of maart 2012 werd ik door [verdachte] gebeld. [verdachte] vroeg of ik met hem mee ging naar een restaurant bij Zestienhoven. Daar zou hij “de jongens” ontmoeten. [verdachte] wilde dat ik daar zou vertellen dat de container naar de scan was geweest. Wij waren met zijn zessen. [verdachte] , ik, een Turk, een Marokkaan, twee Nederlandse mannen die in de haven werkten waarvan de ene “[betrokkene 3]” heette. [verdachte] heeft mij wel eens verteld dat [betrokkene 3] bij de ECT werkt. Er werd gesproken over het feit dat die zending kwijt was. Die andere Nederlandse jongen zei tegen [verdachte] dat zij op deze manier niet met elkaar meer samen konden werken.
Ergens in maart zag ik op intranet van de douane een bericht staan dat collega’s een zending uit een container hadden onderschept. Het ging om een lading verdovende middelen die in sporttassen zat. Ik las dat en dacht dat dit wel eens de vermiste lading van [verdachte] zou kunnen zijn. Ik belde [verdachte] . [verdachte] zei dat ik het document moest printen. Ik werd gebeld door een Turk. Hij zei dat hij van [verdachte] moest bellen en dat ik een papiertje of een document voor hem had.
Ik heb met deze man afgesproken in Rotterdam, bij Jacks Casino in de buurt. Ik heb tegen hem gezegd dat hij het document moest kopiëren zodat er geen vingerafdrukken van mij op zaten. Die Turk zou het vervolgens naar [verdachte] faxen.
V: Wij laten jou nu drie gesprekken horen welke opgenomen en uitgeluisterd zijn vanaf het nummer dat bij [betrokkene 9] in gebruik was. Dit betreft het telefoonnummer 06-[telefoonnummer] (zie tapgesprekken 14.0219, 14.0221 en 14.0222). Herken jij je stem in deze gesprekken?
A: Ja dit ben ik.
146. Een geschrift, zijnde een uitwerking van een telefoongesprek, (documentcode: 1203012217.T15). Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (blz. 1 van zaaksdossier […] ):
Tijdstip: 01-03-12 22:17:41
[betrokkene 9] belt uit naar [verdachte] .
B: Ik had toch een Marokkaan?
E: Ja.
B: Juist..er was toch een stuk..euh...1.5 zoek?
E: Ja.
B: Ja, dat is gevonden de papieren daarvan zijn bij hem.
E: Echt waar?
B: Ja kan jij die papieren even ophalen.
E: Is goed.
147. Een geschrift, zijnde een uitwerking van een telefoongesprek, (documentcode: 1203012219.T14). Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (blz. 2 van zaaksdossier […] ):
Tijdstip: 01-03-12 22:19:14
[betrokkene 9] (het hof begrijpt: [betrokkene 9] ) belt uit naar [betrokkene 12].
E: [betrokkene 9]
N: [betrokkene 12].
E: Jij hebt wat documenten wat wij nodig hebben die kom ik effe halen.
E: Ik ben net gebeld door die Turk.
E: Uuuuh, nou zeg maar waar we kunnen afspreken.
N: Bij de muntjes ja.
E: Ja ok, nou dan kom ik uh dan kom ik ook daarheen, dan zie ik je daar.
E: Ok half uurtje.
148. Een geschrift, zijnde een uitwerking van een telefoongesprek, (documentcode: 1203012323.T15). Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (blz. 6 van zaaksdossier […] ):
Tijdstip: 01-03-12 23:23:25
[betrokkene 9] belt uit naar [verdachte] .
E: Abi ik heb opgehaald heb in mijn zak.
E: Een rare man joh, ik moest rondjes blijven rijden omdat hij het wilde kopiëren omdat hij die zelf wilde houden i.v.m. vingerafdrukken, je weet wel.
149. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 november 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 20113552.72 (documentcode: 1211211200.V15). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 110 en 111 van zaaksdossier […] ):
als de op 21 november 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 11] :
De persoon die op foto 1211211200.F05 staat afgebeeld is volgens mij de Marokkaan die erbij was op Zestienhoven.
De persoon die op foto 1211211200.F07 staat afgebeeld herken ik als [verdachte] . Als ik in mijn verklaring spreek over [verdachte] dan heb ik het over deze persoon.
De persoon die op foto 1211211200.F09 staat afgebeeld herken ik volgens mij als de man die was bij de ontmoeting bij Zestienhoven.
In ruil voor de informatie die ik aan [verdachte] verstrekt heb, heeft hij mij een belofte gedaan. Hij zou mij helpen. Ik denk dat ik iets tussen de 4.500,- en 5.000,- euro van hem heb gehad.
150. Een proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 21 november 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 2011355272 (documentcode: 1211211100.AMB). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 114 en 115 van zaaksdossier […] ):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ten behoeve van het verhoor van de verdachte [betrokkene 11] (1211211200.V15) werd een foto set samengesteld van de betrokken verdachten binnen het onderzoek Calvin.
Het betreffen de navolgende verdachten.
1211211200.F05: [betrokkene 7]
1211211200.F07: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats]
1211211200.F09: [betrokkene 6]
151. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 november 2012 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 2011355272 (documentcode: 12111061050.V04).
Dit proces-verbaal-houdt onder meer in – zakelijk weergegeven - (blz. 33 van de ordner met als opschrift “Pv ambtshandeling, Pv getuigenverhoor RC [betrokkene 4] en stukken RHV”):
als de op 6 november 2012 afgelegde verklaring van [betrokkene 4] :
Ik heb gehoord van [betrokkene 2] dat [verdachte] een douanebeambte in zijn broekzak had. Deze beambte zou gokschulden hebben van 50.000 euro. [betrokkene 2] had mij alleen verteld dat ze daar een mannetje hadden en dat [verdachte] daaraan was gekomen vanwege de gokschuld.”
32. Hetgeen namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van feit 5 is aangevoerd, kan naar mijn mening niet anders worden begrepen dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten ondersteund en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie aan het hof is voorgelegd. De kern van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt is dat de verdachte wegens een gebrek aan wettig en overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken van het onder 5 tenlastegelegde feit, meer in het bijzonder omdat uit de feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit het dossier niet blijkt van omkoping. Het hof is in zijn uitspraak van dit standpunt afgeweken door het onder 5 tenlastegelegde feit bewezen te verklaren.
33. Het bestreden arrest houdt weliswaar geen expliciete reactie in op het ten aanzien van feit 5 door de verdediging ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunt, maar de motivering van de verwerping van dit standpunt ligt besloten in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, zoals weergegeven onder 31.8.Immers, uit de voor het bewijs gebruikte verklaring van [betrokkene 11] (bewijsmiddel 144) blijkt dat de verdachte tegen [betrokkene 11] , een douaneambtenaar, gezegd heeft dat hij hem financieel zou helpen als [betrokkene 11] aan de verdachte zou vertellen wanneer er een controle werd gehouden. Uit een andere verklaring van [betrokkene 11] (bewijsmiddel 145) volgt verder dat hij een telefoon van de verdachte heeft gekregen en dat [betrokkene 11] naar aanleiding van de vraag van de verdachte of hij een containernummer wilde nakijken, aan de verdachte heeft doorgegeven of er “scan” of “controle” stond bij een container. Dat de verdachte tussen de € 4.500,00 en € 5.000,00 heeft gegeven aan [betrokkene 11] in ruil voor de informatie die [betrokkene 11] aan de verdachte heeft verstrekt, blijkt bovendien uit een andere voor het bewijs gebruikte verklaring van [betrokkene 11] (bewijsmiddel 149). De in het verweer aangevoerde stelling dat het ‘helpen met gokschulden’ niet was met het oogmerk om [betrokkene 11] in strijd met zijn plicht tot een en ander te bewegen, wordt weerlegd door de voor het bewijs gebruikte verklaring van [betrokkene 4] (bewijsmiddel 151), waaruit kort gezegd volgt dat ‘[verdachte]’ (ik begrijp: de verdachte) een douaneambtenaar in zijn broekzak had en dat hij dit voor elkaar had gekregen omdat deze douaneambtenaar gokschulden had. Uit deze bewijsmiddelen kan dan ook zonder meer worden afgeleid dat de verdachte opzettelijk een ambtenaar een gift en/of belofte heeft gedaan met het oogmerk om die ambtenaar te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht iets te doen.
34. Nu de weerlegging van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt besloten ligt in de gebezigde bewijsmiddelen, was het hof niet gehouden de verwerping van het verweer nader te motiveren.
35. Het derde middel faalt.
Het tweede middel
36. Het tweede middel behelst de klacht dat het hof de bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde niet naar de eis der wet met redenen heeft omkleed, nu de bewezenverklaarde periode niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
37. In het voorgaande heb ik onder 30 en 31 de bewezenverklaring van feit 5 en de bewijsmiddelen ten aanzien hiervan reeds weergegeven. Ik volsta hier met een verwijzing naar deze randnummers.
38. Het middel berust op de opvatting dat bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, omdat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de bewezenverklaarde feiten ook al waren gepleegd vóór december 2011. De steller van het middel miskent daarmee dat het hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte zich “op tijdstippen gelegen in de periode [cursivering, D.P.] van 1 oktober 2011 tot en met 26 juli 2012” schuldig heeft gemaakt aan het doen van een gift of belofte aan een ambtenaar met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten. Een dergelijke bewezenverklaring houdt niet in dat de verdachte gedurende die gehele periode de hem verweten handelingen heeft verricht.9.Nu uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen genoegzaam blijkt dat de verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd op enig moment in de periode van 1 oktober 2011 tot en met 26 juli 2012, mist het middel feitelijke grondslag.10.
39. Het tweede middel faalt.
Het vierde middel
40. Het vierde middel luidt dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, doordat de stukken van het geding te laat zijn ingezonden naar de griffie van de Hoge Raad.
41. Op 22 december 2021 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 12 september 2022 bij de griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Daarmee is de in dit geval geldende inzendtermijn van acht maanden met drie weken overschreden. Het middel klaagt daarover terecht. Een voortvarende behandeling van de zaak in cassatie behoort niet meer tot de mogelijkheden. Dit dient te leiden tot strafvermindering.
Slotsom
42. Het eerste middel kan niet tot cassatie leiden. Het tweede en derde middel falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering. Het vierde middel is terecht voorgesteld.
43. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
44. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑07‑2023
Vetgedrukt en cursiveringen als in origineel.
Vgl. HR 30 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:772, r.o. 2.4.3.
Vlg. HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:194, r.o. 3.4.
Vlg. HR 7 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2913, NJ 2014/500, m.nt. N. Keijzer, r.o. 2.5.4.
Vetgedrukt en cursiveringen als in origineel.
Met weglating van voetnoten. Vetgedrukt, onderstrepingen en cursiveringen als in origineel.
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, m.nt. Y. Buruma, r.o. 3.8.2, zoals recent herhaald in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:909, r.o. 3.3.2.
HR 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1399, r.o. 2.3; HR 2 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3728, r.o. 3.4.
Ik noem bij wijze van voorbeeld de bewijsmiddelen 144 en 145.