Waarde en erfrecht
Einde inhoudsopgave
Waarde en erfrecht (Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht) 2008/7.3.5:7.3.5 Objectief of subjectief waardebegrip? Een conclusie
Waarde en erfrecht (Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht) 2008/7.3.5
7.3.5 Objectief of subjectief waardebegrip? Een conclusie
Documentgegevens:
prof. dr. mr. W. Burgerhart, datum 31-12-2007
- Datum
31-12-2007
- Auteur
prof. dr. mr. W. Burgerhart
- JCDI
JCDI:ADS621652:1
- Vakgebied(en)
Erfrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Naar algemeen wordt aangenomen – zo blijkt uit vorenstaande paragrafen – kunnen de successiebelastingen als verkrijgingsbelastingen aangemerkt worden. Over de rechtsgrond van deze belastingen, die mede het karakter daarvan bepalen, bestaat evenwel geen communis opinio. Nu het karakter van de betreffende belastingen mede bepalend is voor het gehanteerde waardebegrip, ontbreekt daarover eveneens eenduidigheid. Dient voor de bepaling van de waarde in het economische verkeer een objectief of een subjectief waardebegrip te worden gehanteerd? In het kader van deze proeve zal ik niet verder op de problematiek als zodanig ingaan, omdat – zo is mijn indruk uit de belangrijkste literatuur – een keuze, althans voor de onderhavige behandeling, niet gemaakt hoeft te worden. Het lijkt erop dat een keuze gemaakt zou moeten worden tussen een geobjectiveerde, subjectieve waarde (Van Dijck, Meussen) of een gesubjectiveerde, objectieve waarde (Zwemmer). Het verschil van opvatting is in belangrijke mate te herleiden tot de uitlatingen van de minister in de parlementaire geschiedenis. De beide benaderingen lijken ‘uiteindelijk’ tot een zelfde invulling van het successierechtelijke waardebegrip te komen, zij het vanuit verschillende richtingen komend. Het subjectieve waarde-oordeel van de belastingplichtige is in ieder geval nimmer relevant. In de woorden van de Hoge Raad bepalen ‘louter objectieve maatstaven’ de waarde.
De parameters zijn in beide opvattingen min of meer de zelfde: de heffing betreft de waarde van goederen in overgang die belanden bij een verkrijger, waarbij van de persoon van de erflater of schenker dient te worden geabstraheerd (objectivering), en de verkrijging dient te worden bezien tegen de achtergrond van de maatschappelijke werkelijkheid waarin de verkrijger zich bevindt (subjectivering). De peildatum voor de waardering is het moment van de verkrijging. Van Dijck en Meussen nemen een ander standpunt dan Zwemmer in als het gaat om de mate waarin ná het verkrijgingsmoment intredende gebeurtenissen van invloed op de waardering kunnen zijn. Volgens eerstgenoemden uitsluitend die ‘elementen’ die op dat moment bekend zijn; Zwemmer laat ook nadien optredende ontwikkelingen of het vermoeden daarvan toe indien deze relevant zijn voor de waarde op de peildatum. Over het moment als zodanig bestaat echter overeenstemming.
In die zin is het met de waardering te bereiken doel in de verschillende opvattingen min of meer gelijk. Voor het onderhavige onderzoek is het mijns inziens van belang om te bezien of en in welke mate het met het oog op dat doel voor de successiebelastingen gehanteerde waardebegrip ook in het erfrecht of in onderdelen daarvan een rol zou kunnen spelen. Daartoe dient niet slechts te worden bezien, zoals in de volgende paragrafen zal geschieden, of en zo ja op welke wijze in de rechtspraak over de successiebelastingen het hiervoor geformuleerde ‘waardebegrip’ toegepast wordt, maar tevens welke waarderingsmaatstaven en -factoren bij de bepaling van de maatstaf van heffing voor ‘krachtens erfrecht of gift’ verkregen goederen in aanmerking worden genomen.