Einde inhoudsopgave
Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie
Bijlage XI Wijze van toepassing van de artikelen 64 en 65 van het statuut
Geldend
Geldend vanaf 01-11-2013
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-01-2014.
- Bronpublicatie:
22-10-2013, PbEU 2013, L 287 (uitgifte: 29-10-2013, regelingnummer: 1023/2013)
- Inwerkingtreding
01-11-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-10-2013, PbEU 2013, L 287 (uitgifte: 29-10-2013, regelingnummer: 1023/2013)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Hoofdstuk 1. Jaarlijkse actualisering van het bezoldigingspeil (artikel 65, lid 1, van het statuut)
Afdeling 1. Elementen van de jaarlijkse actualiseringen
Artikel 1
1. Verslag van het Bureau voor de statistiek van de Europese Unie (Eurostat)
Ten behoeve van de actualisering als bedoeld in artikel 65, lid 1, van het statuut en in artikel 13 van bijlage X, stelt Eurostat jaarlijks vóór het einde van de maand oktober een verslag op over de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud in België en Luxemburg, over de economische pariteiten tussen Brussel en bepaalde plaatsen in de lidstaten en zo nodig in derde landen, en over de ontwikkeling van de koopkracht van salarissen van de nationale ambtenaren van de centrale overheidsdiensten.
2. Ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud in België en Luxemburg
Eurostat stelt een indexcijfer vast om de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud voor ambtenaren van de Unie in België en Luxemburg te meten. Dit indexcijfer (hierna het ‘gezamenlijk indexcijfer’ genoemd) wordt berekend door de nationale inflatie te wegen (zoals aangegeven door de geharmoniseerde indexcijfers van de consumptieprijzen (Harmonised Indices of Consumer Prices -HCIP) in het geval van België en de consumentenprijsindex (Consumer Prices Index — CPI) in het geval van Luxemburg) tussen de maand juni van het voorafgaande jaar en de maand juni van het lopende jaar volgens de verdeling van het personeel dat in die lidstaten werkt.
3. Ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud buiten Brussel
- a)
Eurostat berekent, met inachtneming van het advies van de nationale instituten voor de statistiek en van andere instanties van de lidstaten zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (1) (hierna ‘nationale instituten voor de statistiek of andere instanties in de lidstaten’) de economische pariteiten die de gelijkwaardigheden in koopkracht vaststellen:
- i)
van de bezoldigingen die worden uitbetaald aan de ambtenaren van de Unie die de hoofdsteden van de lidstaten als standplaats hebben (met uitzondering van Nederland, waar het indexcijfer van Den Haag wordt gebruikt in plaats van dat van Amsterdam) en aan de ambtenaren in bepaalde andere standplaatsen, gemeten aan Brussel,
- ii)
van de pensioenen van de Europese Gemeenschappen die in de lidstaten worden uitbetaald, gemeten aan België.
- b)
De economische pariteiten hebben betrekking op de maand juni van elk jaar.
- c)
De economische pariteiten worden zodanig berekend dat elke wezenlijke post ten minste twee maal per jaar kan worden geactualiseerd en ten minste een maal per vijf jaar kan worden geverifieerd door middel van een rechtstreeks onderzoek. Eurostat actualiseert de economische pariteiten op basis van de ontwikkeling van het geharmoniseerde indexcijfer van de consumentenprijzen van de lidstaten en de meest geschikte indexcijfers als vastgesteld door de Groep artikelen 64 en 65 van het statuut als bedoeld in artikel 13.
- d)
De ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud buiten België en Luxemburg gedurende de referentieperiode wordt gemeten met behulp van de impliciete indexcijfers. Deze indexcijfers komen overeen met het product van het gezamenlijk indexcijfer en de schommeling van de economische pariteit.
4. Ontwikkeling van de koopkracht van de bezoldigingen van de bij de centrale overheidsdiensten werkende nationale ambtenaren (specifieke indicatoren)
- a)
Teneinde de procentuele opwaartse of neerwaartse koopkrachtontwikkeling van de bezoldigingen in de nationale overheidsdiensten te meten stelt Eurostat, aan de hand van de gegevens die vóór eind september door de betrokken nationale instituten voor de statistiek of andere instanties in de lidstaten zijn verstrekt, specifieke indicatoren vast welke de ontwikkeling van de reële bezoldigingen van de nationale ambtenaren in dienst van de centrale overheid tussen de maand juli van het voorafgaande jaar en de maand juli van het lopende jaar weergeven. De twee bezoldigingen moeten één twaalfde van alle op jaarbasis betaalde elementen bevatten.
De vaststelling van de specifieke indicatoren geschiedt in tweeërlei vorm:
- i)
een indicator voor elk van de functiegroepen zoals zij gedefinieerd zijn in het statuut,
- ii)
een gemiddelde indicator met een weging op basis van de omvang van het personeelsbestand van de nationale ambtenaren voor elke functiegroep.
Elke van die indicatoren wordt vastgesteld in reële bruto- en nettocijfers. Voor de overgang van bruto- naar nettocijfers wordt rekening gehouden met de verplichte inhoudingen en met algemene fiscale factoren.
Voor de vaststelling van de bruto- en netto-indicatoren voor de hele Europese Unie gebruikt Eurostat een steekproef samengesteld uit de volgende lidstaten: België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Het Europees Parlement en de Raad kunnen, op voorstel van de Commissie op grond van artikel 336 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een andere steekproef vaststellen die ten minste 75 % van het bruto binnenlands product (bbp) van de Europese Unie moet vertegenwoordigen en van toepassing is vanaf het jaar volgende op dat van de vaststelling ervan. De uitkomsten per land worden gewogen met het met behulp van de koopkrachtpariteiten gemeten aandeel van het passende gecumuleerde nationale BBP in het totaal van de Europese Unie, zoals dat aandeel is aangegeven in de meest recente statistieken die zijn gepubliceerd volgens de definities van de nationale rekeningen in het op het betrokken tijdstip geldende Europees stelsel van economische rekeningen.
- b)
Op verzoek van Eurostat verstrekken de nationale instituten voor de statistiek of andere instanties in de lidstaten aan Eurostat de aanvullende gegevens die het met het oog op de vaststelling van een specifieke indicator die op een juiste wijze de ontwikkeling van de koopkracht van de nationale ambtenaren meet, nodig acht.
Indien Eurostat, na de nationale bureaus voor de statistiek, instituten of andere instanties opnieuw te hebben geraadpleegd, in de verkregen gegevens statistische onjuistheden ontdekt of constateert dat vaststelling van de indicatoren die op een statistisch juiste wijze de ontwikkeling van het reële inkomen van de ambtenaren van een bepaalde lidstaat weergeven, niet mogelijk is, brengt het aan de Commissie verslag uit en verstrekt het deze instelling alle gegevens die zij nodig heeft om zich een oordeel te vormen.
- c)
Naast de specifieke indicatoren berekent Eurostat passende controle-indicatoren. Een daarvan bestaat in gegevens betreffende de loonsom in reële termen per hoofd in de centrale overheidsdiensten, vastgesteld volgens de definities van de nationale rekeningen in het op het betrokken tijdstip geldende Europees stelsel van economische rekeningen.
Eurostat geeft bij zijn verslag over de specifieke indicatoren commentaar over de verschillen tussen deze indicatoren en de ontwikkeling van de controle-indicatoren als bedoeld in dit punt.
Artikel 2
Voor de toepassing van artikel 15 van deze bijlage ziet de Commissie regelmatig toe op de behoeften van de instellingen op het gebied van de aanwerving.
Afdeling 2. Wijze van jaarlijkse actualisering van de bezoldigingen en de pensioenen
Artikel 3
1
Overeenkomstig artikel 65 van het statuut worden de bezoldigingen en de pensioenen op basis van de in afdeling 1 van deze bijlage opgenomen criteria vóór het einde van elk jaar met ingang van 1 juli geactualiseerd.
2
De waarde van de actualisering is gelijk aan het product van de specifieke indicator en het gezamenlijk indexcijfer. De actualisering wordt op nettobasis vastgesteld en kan worden uitgedrukt in een voor allen gelijk percentage.
3
De aldus vastgestelde actualisering van de bezoldigingen wordt, volgens de hierna beschreven methode, verwerkt in de schaal van de basissalarissen die is opgenomen in artikel 66 van het statuut en in bijlage XIII van het statuut en in de artikelen 20, 93 en 133 van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden:
- a)
het bedrag van de nettobezoldiging en het nettopensioen zonder aanpassingscoëfficiënt wordt verhoogd of verlaagd met de waarde van de actualisering als hierboven bedoeld;
- b)
de nieuwe tabel van de basissalarissen wordt bepaald door het brutobedrag vast te stellen dat, na aftrek van de belastingen ingevolge het bepaalde in lid 4 en van de verplichte inhoudingen krachtens de socialezekerheids- en pensioenregelingen, met het bedrag van de nettobezoldiging overeenstemt;
- c)
voor deze omzetting van nettobedragen in brutobedragen wordt rekening gehouden met de situatie van een ongehuwde ambtenaar die niet voor de vergoedingen en toelagen als bedoeld in het statuut in aanmerking komt.
4
Voor de toepassing van Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 worden de in artikel 4 van die verordening bedoelde bedragen vermenigvuldigd met een factor bestaande uit:
- a)
de factor die uit de vorige actualisering voortvloeit, en/of
- b)
de waarde van de actualisering van de bezoldigingen, bedoeld in lid 2.
5
In België en Luxemburg is geen aanpassingscoëfficiënt van toepassing. De aanpassingscoëfficiënten die van toepassing zijn op:
- a)
de bezoldiging van de ambtenaren van de Europese Unie die werkzaam zijn in de andere lidstaten of in bepaalde andere standplaatsen,
- b)
in afwijking van artikel 82, lid 1, van het statuut, de pensioenen van de Europese Unie die in de andere lidstaten worden uitbetaald voor het deel van het pensioen dat overeenkomt met de vóór 1 mei 2004 opgebouwde rechten;
worden verkregen door de in artikel 1 van deze bijlage bedoelde economische pariteiten en de in artikel 63 van het statuut bedoelde wisselkoersen voor de desbetreffende landen aan elkaar te relateren.
De in artikel 8 bedoelde regeling is van toepassing in geval van terugwerkende kracht van de werking van de in standplaatsen met een sterke inflatie toepasselijke aanpassingscoëfficiënten.
6
De bezoldigingen van de betrokken ambtenaren en de pensioenen van de gewezen ambtenaren en andere rechthebbenden worden tussen de datum waarop de volgende actualisering van kracht wordt en de datum van inwerkingtreding van die actualisering, met terugwerkende kracht in positieve of in negatieve zin door de instellingen geactualiseerd.
Als in het kader van die actualisering met terugwerkende kracht een teveel ontvangen bedrag moet worden teruggevorderd, kan dat worden gespreid over een periode van maximaal 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van de volgende jaarlijkse actualisering.
Hoofdstuk 2. Tussentijdse actualiseringen van de bezoldigingen en de pensioenen (artikel 65, lid 2, van het statuut)
Artikel 4
1
Bij aanzienlijke wijziging van de kosten van levensonderhoud tussen juni en december ten opzichte van de in artikel 6 vastgestelde drempelwaarde wordt een tussentijdse actualisering uitgevoerd van de bezoldigingen en de pensioenen als bedoeld in artikel 65, lid 2, van het statuut met ingang van 1 januari, waarbij tevens rekening wordt gehouden met de prognose inzake de ontwikkeling van de koopkracht tijdens de lopende referentieperiode van één jaar.
2
Met dergelijke tussentijdse actualiseringen wordt bij de jaarlijkse actualisering van de salarissen rekening gehouden.
Artikel 5
1
De prognose inzake de ontwikkeling van de koopkracht tijdens de betrokken periode wordt aan de hand van de gegevens die tijdens de in artikel 13 bedoelde bijeenkomst worden verstrekt, ieder jaar in maart door Eurostat opgesteld.
Indien die prognose een negatief percentage te zien geeft, wordt de helft daarvan van de tussentijdse actualisering afgetrokken.
2
De ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud voor België en Luxemburg wordt gemeten met behulp van de gemeenschappelijke index over de periode van juni tot december van het voorafgaande kalenderjaar.
3
Voor elk van de standplaatsen waarvoor een aanpassingscoëfficiënt is vastgesteld (met uitsluiting van België en Luxemburg), wordt een raming gemaakt voor de maand december van de in artikel 1, lid 3, genoemde economische pariteiten. De ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud wordt berekend overeenkomstig de in artikel 1, lid 3, opgenomen regels.
Artikel 6
1
De in artikel 5, lid 2, genoemde drempel waarboven een stijging voor de periode van zes maanden als aanzienlijk wordt beschouwd, is het percentage dat overeenkomt met 6 % voor een periode van 12 maanden.
2
Voor de toepassing van de drempel wordt de volgende procedure gevolgd, behoudens toepassing van artikel 5, lid 1, tweede alinea van deze bijlage:
- a)
als de bovenbedoelde drempel in België en Luxemburg wordt bereikt of overschreden (gemeten naar de ontwikkeling van de gemeenschappelijke index Brussel tussen juni en december), wordt de bezoldiging voor alle standplaatsen geactualiseerd volgens de procedure voor de jaarlijkse actualisering;
- b)
als de drempel in België en Luxemburg niet wordt bereikt, worden slechts de aanpassingscoëfficiënten van de standplaatsen waarvan de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud (uitgedrukt in die van de impliciete indexcijfers tussen juni en december) deze drempel te boven gaat, geactualiseerd.
Artikel 7
Voor de toepassing van artikel 6 van deze bijlage geldt het volgende:
De waarde van de actualisering is de gemeenschappelijke index, vermenigvuldigd, indien van toepassing, met de helft van de prognose van de specifieke indicator, als deze waarde negatief is.
De aanpassingscoëfficiënten zijn gelijk aan de verhouding tussen de betrokken economische pariteit en de betrokken wisselkoers als bedoeld in artikel 63 van het statuut, die, als de actualiseringsdrempel niet is bereikt voor België en Luxemburg, wordt vermenigvuldigd met de waarde van de actualisering.
Hoofdstuk 3. Datum waarop de aanpassingscoëfficiënten van kracht worden (standplaatsen met een sterke stijging van de kosten van levensonderhoud)
Artikel 8
1
Voor de plaatsen met een sterke stijging van de kosten van levensonderhoud (gemeten aan de hand van de ontwikkeling van de impliciete indexcijfers), wordt de aanpassingscoëfficiënt van kracht vóór 1 januari wat de tussentijdse actualisering en vóór 1 juli wat de jaarlijkse actualisering betreft. Het is daarbij de bedoeling het verlies aan koopkracht terug te brengen tot het koopkrachtverlies dat zou worden genoteerd in een standplaats waar de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud overeenkomt met de drempel.
2
De datum waarop de jaarlijkse actualisering van kracht wordt, is:
- a)
16 mei voor de standplaatsen waar de inflatiepercentage hoger is dan 6 %, en
- b)
1 mei voor de standplaatsen waar de inflatiepercentage hoger is dan 10 %.
3
De datum waarop de tussentijdse actualisering van kracht wordt is:
- a)
16 november voor de standplaatsen waar de inflatiepercentage hoger is dan 6 %, en
- b)
1 november voor de standplaatsen waar de inflatiepercentage hoger is dan 10 %.
Hoofdstuk 4. Invoering en afschaffing van aanpassingscoëfficiënten (artikel 64 van het statuut)
Artikel 9
1
De bevoegde instanties van de betrokken lidstaten, de administratie van een instelling van de Unie of de vertegenwoordigers van de ambtenaren van de Unie in een bepaalde standplaats kunnen verzoeken om invoering van een aanpassingscoëfficiënt voor de betrokken plaats.
Dergelijk verzoek moet worden gestaafd met objectieve gegevens die, voor een periode van verschillende jaren, aantonen dat de koopkracht in een bepaalde standplaats aanzienlijk afwijkt van die welke in de hoofdstad van de desbetreffende lidstaat wordt geconstateerd (behalve voor Nederland, waar men zich op Den Haag in plaats van op Amsterdam baseert). Als Eurostat bevestigt dat het om een aanzienlijke (meer dan 5 %) en duurzame afwijking gaat, stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 111 en 112 van het statuut, een aanpassingscoëfficiënt voor die standplaats vast.
2
De Commissie besluit door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 111 en 112 van het statuut om een voor een bepaalde standplaats geldende aanpassingscoëfficiënt niet meer toe te passen. In dergelijke gevallen is het besluit gebaseerd op een van de volgende elementen:
- a)
een verzoek van de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat, de administratie van een instelling van de Unie of de vertegenwoordigers van de ambtenaren van de Unie in een bepaalde standplaats waaruit blijkt dat de mate waarin de kosten van levensonderhoud in die standplaats afwijken van die welke in de hoofdstad van de betrokken lidstaat worden geconstateerd, niet meer van betekenis is (minder dan 2 %). Een dergelijke convergentie moet houdbaar zijn en moet door Eurostat worden bevestigd,
- b)
het feit dat er in die plaats niet langer ambtenaren en tijdelijke functionarissen van de Unie werkzaam zijn.
Hoofdstuk 5. Beperkings- en uitzonderingsclausule
Artikel 10
Voor de waarde van de specifieke indicator die wordt gebruikt voor de jaarlijkse actualisering, geldt een bovengrens van 2 % en een ondergrens van - 2 %. Als de waarde van de specifieke indicator hoger ligt dan de bovengrens of lager dan de ondergrens, wordt voor de berekening van de actualiseringswaarde gebruik gemaakt van de grenswaarde.
De eerste alinea is niet van toepassing indien artikel 11 van toepassing is.
Het restant van de jaarlijkse actualisering dat het gevolg is van het verschil tussen de actualiseringswaarde die is berekend met de specifieke indicator en de actualiseringswaarde die is berekend met de grenswaarde, wordt toegepast vanaf 1 april van het volgende jaar.
Artikel 11
1
Als het reële bruto binnenlands product van de Unie voor het lopende jaar volgens de ramingen van de Commissie daalt en de specifieke indicator positief is, wordt slechts een deel van de specifieke indicator gebruikt om de waarde van de actualisering te berekenen. Het restant van de actualiseringswaarde dat overeenkomt met het restant van de specifieke indicator, wordt toegepast vanaf een latere datum in het volgende jaar. Met dit restant van de actualiseringswaarde wordt geen rekening gehouden voor de toepassing van artikel 10. De waarde van het bbp van de Unie, de gevolgen voor de splitsing van de specifieke indicator en de toepassingsdatum worden bepaald overeenkomstig de volgende tabel:
Bruto binnenlands product van de Unie | Gevolgen voor de specifieke indicator | Datum van betaling van het tweede deel |
---|---|---|
[− 0,1 %; − 1 %] | 33 %; 67 % | 1 april van het jaar n + 1 |
[− 1 %; − 3 %] | 0 %; 100 % | 1 april van het jaar n + 1 |
minder dan − 3 % | 0 % | — |
2
Indien er een verschil is tussen de ramingen op grond van lid 1 en de definitieve gegevens betreffende het bruto binnenlands product van de Unie die door de Commissie worden verstrekt en als deze definitieve gegevens zouden zorgen voor een verandering van de gevolgen die in de bedoelde tabel op grond van lid 1 staan vermeld, worden overeenkomstig de tabel de nodige correcties aangebracht, inclusief met terugwerkende kracht, zowel in positieve als in negatieve zin.
3
Elk als gevolg van een correctie geactualiseerd referentiebedrag wordt door de Commissie binnen twee weken na de correctie ter informatie gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie, serie C.
4
Als de toepassing van lid 1 of 2 als resultaat heeft dat de waarde van de specifieke indicator niet leidt tot een actualisering van de bezoldigingen en de pensioenen, dient deze waarde als basis voor de berekening van een actualisering in de toekomst, zodra de cumulatieve toename van het bruto binnenlands product in de Unie, gemeten vanaf het jaar waarin lid 1 of 2 is toegepast, positief wordt. In elk geval gelden voor de in de eerste zin genoemde waarde naar analogie de grenzen en de principes die zijn vastgesteld in artikel 10 van deze bijlage. De evolutie van het bruto binnenlands product van de Unie wordt hiertoe regelmatig door Eurostat gemeten.
5
Indien nodig blijven de wettelijke gevolgen van de toepassing van artikel 10 en dit artikel ook ten volle gelden na afloop van de geldigheid van deze bijlage overeenkomstig artikel 15.
Hoofdstuk 6. Rol van Eurostat en betrekkingen met de nationale diensten voor de statistiek of andere passende autoriteiten in de lidstaten
Artikel 12
Eurostat heeft tot taak toe te zien op de kwaliteit van de basisgegevens en de statistische methoden die worden gehanteerd met het oog op het bijeenbrengen van de elementen die bij de actualisering van de bezoldigingen in aanmerking worden genomen. Eurostat heeft met name tot taak alle voor dit toezicht benodigde beoordelingen en studies uit te voeren.
Artikel 13
Eurostat roept jaarlijks in maart een werkgroep bijeen, ‘Groep artikel 64 en 65 van het statuut’ genaamd, die uit deskundigen van de nationale diensten voor de statistiek of andere toepasselijke autoriteiten van de lidstaten is samengesteld.
Bij die gelegenheid worden de statistische methoden en de toepassing ervan onderzocht wat betreft de specifieke indicatoren en de controle-indicatoren, de gemeenschappelijke index en de economische pariteiten.
De elementen aan de hand waarvan de prognose van de ontwikkeling van de koopkracht met het oog op de tussentijdse actualisering van de bezoldigingen kan worden opgesteld, alsmede de gegevens in verband met de ontwikkeling van de arbeidsduur in de centrale overheidsdiensten, moeten tijdens de vergadering van deze groep worden meegedeeld.
Artikel 14
Elke lidstaat deelt Eurostat op verzoek de elementen mee die rechtstreeks of onrechtstreeks van invloed zijn op de samenstelling en ontwikkeling van de bezoldigingen van de nationale ambtenaren van de centrale overheidsdiensten.
Hoofdstuk 7. Slotbepaling en herzieningsclausule
Artikel 15
1
De bepalingen van deze bijlage zijn van toepassing vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2023.
2
Vóór 31 maart 2022 legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag voor. In het verslag wordt rekening gehouden met de op grond van artikel 2 van deze bijlage uitgevoerde enquête en met name beoordeeld of de evolutie van de koopkracht van de bezoldigingen en pensioenen van de ambtenaren van de Unie in overeenstemming is met de veranderingen van de koopkracht van de salarissen van de nationale ambtenaren van de centrale overheidsdiensten. Op basis van dit verslag dient de Commissie, indien nodig, een voorstel in om deze bijlage alsook artikel 66 bis van het statuut te wijzigen op basis van artikel 336 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
3
Zolang het Europees Parlement en de Raad geen verordening op basis van een Commissievoorstel hebben vastgesteld, blijven deze bijlage en artikel 66 bis van het statuut voorlopig van toepassing na de termijnen die zijn vastgesteld in lid 1 van dit artikel en in artikel 66 bis van het statuut.
4
Eind 2018 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een tussentijds verslag in over de toepassing van deze bijlage en artikel 66 bis van het statuut.
Voetnoten
Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).