Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/374
374 Uitbreiding van toepassing van art. 25 Rv
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691927:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810, NJ 2019/446 met nt. Jac. Hijma (Eigen Haard/Y) in navolging van A-G M.H. Wissink randnr. 2.25; NTBR 2018/197 met nt. S. van Gulijk, JBPr 2018/61 met nt. F.J.P. Lock, Bb 2018/89, p. 329 met nt. K.L. Maes, WR 2019/92 met nt. J.P. Heering; E.J. Bellaart, Stelplicht & Bewijslast, commentaar op art. 6:265 BW. Zie ook Asser/Sieburgh 6-III 2018/684-685.
Zie o.m. HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7539, JOL 2003/373 en HR 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2737, r.o. 5.1.2, NJ 2015/179 met nt. D.W.F. Verkade (Rubik/Beckx Trading).
Tot voor kort gold dat indien verweerder geen gebruik maakte van de mogelijkheid het specifieke bevrijdend verweer van een tenzij-bepaling te voeren, het de rechter niet was toegestaan het verweermiddel ambtshalve toe te passen, zelfs al zou in de gedingstukken zijn te lezen dat een bepaald bevrijdend verweer ingezet had kunnen worden. Sinds het Eigen Haard-arrest geldt het volgende:
Ingeval van een vordering tot ontbinding (art. 6:265 lid 1 BW) kan de schuldenaar feiten en omstandigheden stellen om daarmee aan te geven dat geen sprake is van een tekortkoming (een grondslagverweer), zodat de vordering tot ontbinding van eiser niet kan slagen. Komt de tekortkoming desondanks vast te staan, dan is het aan de schuldenaar een beroep te doen op de tenzij-bepaling: ‘tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.’ Het is in beginsel aan de partij die zich beroept op afwijzing van de vordering tot ontbinding om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die dat beroep op niet-rechtvaardiging kunnen ondersteunen. De Hoge Raad vervolgt zijn rechtsoverweging met de aanvulling:
“Dat het aan de schuldenaar is om zich op de tenzij-bepaling te beroepen, sluit niet uit dat onder omstandigheden in het verweer van de schuldenaar dat geen sprake is van een tekortkoming, afhankelijk van de daartoe aangevoerde feiten en omstandigheden, het (subsidiaire) betoog besloten kan liggen dat de tekortkoming – indien deze in rechte wordt aangenomen – gelet op de omstandigheden van het geval niet de gehele of gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Of dat zo is, is een kwestie van uitleg van de stellingen van de schuldenaar en zal mede ervan afhangen of een dergelijk (subsidiair) betoog voor de schuldeiser voldoende kenbaar was.”1
Heeft verweerder dus (impliciet) in zijn grondslagverweer verwoord dat de tekortkoming wegens de bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt, dan kan de rechter in situaties waarin uit de gedingstukken een feitelijke invulling van de tenzij-formule valt op te maken daarin ruimhartig een bevrijdend verweer inlezen (art. 25 Rv). De stellingen van verweerder zullen moeten worden uitgelegd. De omstandigheden die duiden op die ‘bijzondere aard of geringe betekenis’ zijn bijzondere omstandigheden; dat betekent dat het niet gaat om dezelfde omstandigheden die ten grondslag zijn gelegd als verweer ten aanzien van het verwijt van eiser van een tekortkoming, maar om bijzondere omstandigheden die daarin ‘ingelezen’ kunnen worden. Daarbij is van belang of het impliciete betoog van verweerder voor eiser kenbaar was.
Het arrest werd gewezen in een huurzaak waarbij rechterlijke tussenkomst voor de ontbinding dwingend is voorgeschreven en ten aanzien waarvan geen verplichte rechtsbijstand is voorgeschreven.2 Verweerders procederen met een gemachtigde of in persoon en verweer kan mondeling worden gevoerd (art. 82 lid 2 Rv). Als gevolg van economische- en/of (rechts)kennisachterstand kan een verweerder in een kantonzaak niet in staat zijn een beroep te doen op een bevrijdend verweer dat gehonoreerd zou kunnen worden. De wetgever heeft de huurder van woonruimte willen beschermen. De materieelrechtelijke bescherming die de huurder van woonruimte geniet wordt uit een oogpunt van ongelijkheidscompensatie doorgetrokken naar een procedurele bescherming; alleen zo kan de materieelrechtelijke bescherming effectief zijn. Het zal daarom ook geen verschil maken of verweerder al of niet werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener.
De rechter dient partijen te horen over de voorgenomen aanvulling van de rechtsgrond. De verhuurder zal de door de huurder in het kader van zijn primaire verweer gestelde feiten gemotiveerd moeten kunnen betwisten, om niet het risico te lopen dat de rechter bij de beoordeling van de tenzij-bepaling van de door de huurder gestelde feiten zou uitgaan. Van de verhuurder kan verlangd worden dat hij van zijn kant inzicht geeft in de feiten en omstandigheden die van belang zijn bij de afweging of een ontbinding als proportioneel is te beschouwen.
Alle eisers in consumentzaken (onder wie professionele verhuurders van particuliere woonruimte) moeten sinds 1 januari 2021 in de dagvaarding of in een bijlage uit eigen beweging de relevante gegevens opnemen. Via de stelplicht, substantiëringsplicht, bewijsaandraagplicht en art. 21 Rv (waarheid en volledigheid) zijn deze relevante gegevens gepromoveerd tot toepassingsvoorwaarden. Naar aanleiding van de reactie van verweerder op de dagvaarding (een grondslagverweer) kan de rechter ambtshalve beoordelen of sprake is van een impliciet gevoerd bevrijdend verweer.
De uitleg van processtukken en de vaststelling van de strekking van een verweer is een feitelijke beslissing die in cassatie slechts marginaal op begrijpelijkheid kan worden getoetst.3 Wanneer de uitleg van de stukken niet onjuist is en evenmin onbegrijpelijk blijft de uitleg in cassatie overeind.