HR 1 juli 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0783, NJ 1997/675 m.nt. J. de Hullu.
HR, 08-03-2022, nr. 21/01348
ECLI:NL:HR:2022:130
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-03-2022
- Zaaknummer
21/01348
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:130, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑03‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2009:BJ4215
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:36
ECLI:NL:PHR:2022:36, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 18‑01‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:130
- Vindplaatsen
Uitspraak 08‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv na veroordeling t.z.v. diefstal (art. 310 Sr) en lokaalvredebreuk (art. 138.1 Sr). Verstekverlening. 1. Hof heeft ten onrechte geen onderzoek gedaan naar reden afwezigheid raadsman. 2. Hof heeft ten onrechte geoordeeld dat niet zou zijn gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met inhoudelijke afdoening van de zaak in h.b., nu in reclasseringsadvies wordt geadviseerd de eerder voorwaardelijk opgelegde straf niet ten uitvoer te leggen. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01348
Datum 8 maart 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 maart 2021, nummer 20-000645-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben A.B.E. van Kan en A. Cinar, beiden advocaat te Heerlen, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman Van Kan heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2022.
Conclusie 18‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Art. 416.2 Sv. Falende klachten (i) dat het hof geen onderzoek heeft gedaan naar de reden van afwezigheid van de raadsman voordat verstek is verleend, en (ii) dat het hof heeft geoordeeld dat niet zou zijn gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met een inhoudelijke afdoening van de zaak in hoger beroep en de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/01348
Zitting 18 januari 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 18 maart 2021 door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 10 oktober 2019. In dat vonnis is de verdachte in de zaak met parketnummer 03-142947-19 wegens “diefstal” en in de zaak met parketnummer 03-211192-19 wegens “in het besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Daarnaast heeft de politierechter de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden gelast en beslist op de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte hebben mrs. A.B.E. van Kan en A. Cinar, beiden advocaat te Beek, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
Het middel bevat twee klachten. De eerste klacht houdt in dat het hof ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de reden van afwezigheid van de raadsman voordat verstek is verleend, waardoor de raadsman niet in staat is gesteld om al dan niet telefonisch een aanhoudingsverzoek te doen. De tweede klacht houdt verband met de beslissing van het hof tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in haar hoger beroep. Zij houdt in dat het hof ten onrechte, dan wel onvoldoende of onbegrijpelijk gemotiveerd, heeft geoordeeld dat niet zou zijn gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met een inhoudelijke afdoening van de zaak in hoger beroep, nu in het reclasseringsadvies bij de zaak wordt geadviseerd om de eerder voorwaardelijk opgelegde straf niet ten uitvoer te leggen.
De eerste klacht
3. De stellers van het middel klagen dat het hof ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de reden van afwezigheid van de raadsman voordat verstek is verleend. Daartoe wordt aangevoerd dat het recht op vertegenwoordiging door een raadsman een fundamenteel recht is dat vervat is in art. 6, derde lid, onder c, EVRM en dat dit recht dermate fundamenteel is dat als blijkt dat zich in de zaak een raadsman heeft gesteld, maar deze niet ter terechtzitting aanwezig is, het hof een onderzoeksplicht heeft om te onderzoeken waar de gestelde raadsman is gebleven, en wat de reden van zijn afwezigheid is. Dit zou volgen uit een arrest van de Hoge Raad uit 1997, waarin is overwogen:
“4.1. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat noch de verdachte noch diens raadsman is verscheen.
4.2. Aan de voet van het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep is de volgende aantekening geplaatst en geparafeerd:
‘’Afschrift aan raadsman verstrekt op 31-10-1995’’.
4.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft het Hof overwogen dat de raadsman van de verdachte tijdig in kennis is gesteld van de behandeling van de zaak op deze terechtzitting.
4.4. Nu uit het proces-verbaal van de terechtzitting niet blijkt dat het Hof zijn onder 4.3 weergegeven oordeel nog op iets anders heeft gebaseerd dan op de onder 4.2 weergegeven aantekening, moet er in cassatie vanuit worden gegaan dat dit oordeel alleen op die aantekening stoelt.
4.5. Het belang van het recht op verdediging is zodanig groot dat de onverklaarde afwezigheid van de raadsman, niettegenstaande een aantekening als onder 4.2 vermeld, noopt tot onderzoek of de raadsman mag worden geacht op de hoogte te zijn van dag en tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting wordt gehouden.
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting noch uit het arrest van het Hof blijkt dat het Hof een dergelijk onderzoek heeft ingesteld zodat het er in cassatie voor gehouden moet worden dat dit niet is geschied. Nu het Hof de behandeling van de zaak ook niet heeft aangehouden leidt dit verzuim tot nietigheid van het onderzoek.”1.
4. De klacht is mede gebaseerd op de veronderstelling dat de raadsman zich in hoger beroep heeft gesteld. Voor zover ik dit met een blik over de papieren muur heb kunnen nagaan, blijkt dit evenwel niet uit enig stuk van het geding. Uit de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken blijkt hooguit dat mr. Th. Boumans gemachtigd was om namens de verdachte hoger beroep in te stellen. De klacht mist in zoverre feitelijke grondslag.
5. Voor de verdere beoordeling van de klacht dient het volgende voorop te worden gesteld. De art. 38 en 40 Sv, zoals die luiden sinds 1 maart 2017,2.voorzien niet in de verplichting om, indien de zittingsrechter wordt betrokken in de zaak, het desbetreffende gerecht te verwittigen van de kennisgeving van de raadsman van zijn optreden voor de verdachte. De Hoge Raad heeft naar aanleiding van de huidige regeling in zijn arrest van 5 september 2017 opgemerkt dat deze licht aanleiding kan geven tot fouten en misverstanden omtrent de vraag of de verdachte is (of werd) bijgestaan door een raadsman en dat daardoor een ordelijk procesverloop in gevaar komt en heeft vervolgens het volgende overwogen:
“Uit niets blijkt dat de wetgever dit risico onder ogen heeft gezien en nog minder dat hij dit heeft aanvaard. Daarom moet, gelet op het belang van een goede organisatie van de rechtspleging - waaronder begrepen het belang dat op niet voor misverstand vatbare wijze is vastgelegd dat de verdachte op de terechtzitting zal worden bijgestaan door een raadsman - onder het huidige wetboek en in afwijking van de hiervoor vermelde rechtspraak, worden aangenomen dat een advocaat die heeft verzuimd aan de griffie van het desbetreffende gerecht schriftelijk kennis te geven dat hij bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting zal optreden als gekozen of aangewezen raadsman van de verdachte, zich niet met vrucht erop kan beroepen dat hij voor de desbetreffende aanleg ten onrechte niet als raadsman is erkend, dus ook niet indien hij wel de in art. 38, vijfde lid, en art. 40, tweede lid, Sv bedoelde kennisgeving aan de (hulp)officier van justitie en/of de rechter-commissaris heeft gedaan. Het kennisgeven van genoemd optreden bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te geschieden bij separaat schrijven waarin voldoende nauwkeurig is aangegeven - door vermelding van onder meer het parketnummer en, voor zover bekend, het griffie- of rolnummer - op welke zaak het optreden betrekking heeft.”3.
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 18 maart 2021 houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
“De verdachte genaamd:
[verdachte],
geboren te […] op […],
wonende te […],
is -hoewel in persoon gedagvaard - niet verschenen.
De raadsman van verdachte, mr. Th. Boumans, advocaat te Heerlen, is - hoewel behoorlijk van de zitting in kennis gesteld - evenmin aanwezig.
De advocaat-generaal deelt mede dat de verdachte momenteel niet is gedetineerd blijkens het VIP-registratiesysteem.
De voorzitter deelt mede dat:
- uit het procesdossier blijkt dat de kennisgeving van de zitting van heden op 14 januari 2021 naar de raadsman is gestuurd, maar dat de raadsman niets aan het hof heeft laten weten;
- de verdachte de dagvaarding om vandaag ter terechtzitting in hoger beroep te verschijnen in persoon is uitgereikt, dat zij thans niet gedetineerd is en dat er evenmin redenen zijn om te veronderstellen dat zij niet vrijwillig ter terechtzitting afwezig is.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het gerechtshof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt, dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.”
7. Zoals hiervoor al opgemerkt, blijkt uit de stukken van het geding niet dat mr. Th. Boumans zich in hoger beroep als raadsman heeft gesteld. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 18 maart 2021 volgt dat hij desalniettemin tijdig in kennis is gesteld van deze terechtzitting maar dat hij daar zonder een voorafgaand bericht aan het hof niet is verschenen. Gelet op het voorgaande heeft het hof zonder meer verstek kunnen verlenen zonder nader onderzoek naar de reden van afwezigheid van de raadsman.
8. De klacht faalt.
De tweede klacht
9. De tweede klacht houdt in dat het hof de niet-ontvankelijkverklaring onvoldoende of onbegrijpelijk heeft gemotiveerd, nu het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat niet zou zijn gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met een inhoudelijke afdoening van de zaak in hoger beroep, terwijl in het reclasseringsadvies bij de zaak wordt geadviseerd “de TUL niet ten uitvoer te leggen”.
10. Het hof heeft, volgens de aantekening van het mondeling arrest in het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 18 maart 2021, zijn beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring als volgt gemotiveerd:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met een inhoudelijke afdoening van deze zaak in hoger beroep. Het door verdachte ingestelde hoger beroep wordt op de voet van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet ontvankelijk verklaard.”
11. Het door het hof toegepaste art. 416, tweede lid, Sv luidt:
“Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard.”
12. Volgens de aantekening van het mondeling arrest in het proces-verbaal van het hof van 18 maart 2021 zijn er in deze zaak geen grieven ingediend en zijn er ook mondeling geen bezwaren tegen de uitspraak opgegeven. Het hof had op grond van art. 416, tweede lid, Sv daarmee de discretionaire bevoegdheid om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren.
13. De klacht richt zich tegen de motivering van de beslissing om van die bevoegdheid gebruik te maken. Het hof heeft immers overwogen dat niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met een inhoudelijke afdoening van deze zaak in hoger beroep, terwijl in eerste aanleg de vordering tot tenuitvoerlegging – in afwijking van het advies van de reclassering – was toegewezen.
14. Met de overweging dat niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met een inhoudelijke afdoening van deze zaak in hoger beroep heeft het hof kennelijk mede tot uitdrukking willen brengen dat een voorafgaand aan de terechtzitting in eerste aanleg opgemaakt reclasseringsadvies, waarin werd geadviseerd om de TUL niet (geheel) ten uitvoer te leggen, voor het hof onvoldoende aanleiding vormde om te komen tot een andere beslissing over de vordering tot tenuitvoerlegging. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk en is ook toereikend gemotiveerd.
15. De klacht faalt.
Slotsom
16. Alle onderdelen van het middel falen. Het middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
17. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
18. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑01‑2022
Zie de wet van 17 november 2016, Stb. 476, houdende wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met aanvulling van bepalingen over de verdachte, de raadsman en enkele dwangmiddelen.
HR 5 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2250, NJ 2018/387 m.nt. J.H. Crijns, r.o. 2.5.4.