Einde inhoudsopgave
Europees Vestigingsverdrag
Protocol
Geldend
Geldend vanaf 23-02-1965
- Bronpublicatie:
13-12-1955, Trb. 1957, 20 (uitgifte: 11-02-1957, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-02-1965
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-04-1970, Trb. 1970, 56 (uitgifte: 01-01-1970, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Afdeling I
Artikelen 1, 2, 3, 5, 6, lid 1(b), 10, 13 en 14, lid 1(b)
- (a)
Iedere Verdragsluitende Partij heeft het recht, nationale criteria aan te leggen bij de beoordeling van:
- (1)
āde redenen van openbare orde, nationale veiligheid, volksgezondheid of goede zedenā welke zich zouden kunnen verzetten tegen toegang van onderdanen van andere Partijen tot haar grondgebied;
- (2)
de āeconomische en sociale toestandā welke zich zou kunnen verzetten tegen toegang van onderdanen van andere Partijen voor voortgezet of duurzaam verblijf of de uitoefening van op winst gerichte activiteit op haar grondgebied;
- (3)
de omstandigheden welke een gevaar vormen voor de nationale veiligheid of een inbreuk op de openbare orde of goede zeden;
- (4)
de in het Verdrag genoemde redenen om welke een Verdragsluitende Partij de verwerving, het bezit of het gebruik van goederen, van welke soort ook, of de uitoefening van bepaalde rechten en activiteiten aan haar eigen onderdanen kan voorbehouden, of onderdanen van andere Partijen in dit opzicht aan speciale voorwaarden kan onderwerpen.
- (b)
Het staat aan iedere Verdragsluitende Partij te beoordelen of de redenen voor verwijdering van ābijzonder ernstige aardā zijn. Bij deze beoordeling dient het gedrag van de betrokken persoon gedurende de gehele periode van verblijf in aanmerking te worden genomen.
- (c)
Een Verdragsluitende Partij mag de rechten van onderdanen van andere Partijen slechts beperken op grond van de in dit Verdrag vermelde redenen en voor zover dit verenigbaar is met de door de Partijen aangegane verplichtingen.
Afdeling II
Artikelen 1, 2, 3, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17 en 20
- (a)
De voorschriften welke de toegang, het verblijf en het zich verplaatsen van vreemdelingen, alsmede hun recht om op winst gerichte activiteit uit te oefenen, regelen worden door dit Verdrag niet aangetast voor zover ze er niet mede in strijd zijn.
- (b)
Onderdanen van een Verdragsluitende Partij worden geacht rechtmatig op het grondgebied van een andere Partij te wonen indien zij aan de onder (a) bedoelde voorschriften hebben voldaan.
Afdeling III
Artikelen 1, 2 en 3
- (a)
Het begrip āopenbare ordeā dient te worden opgevat in de ruime betekenis die daaraan in de landen van het vasteland van Europa algemeen wordt gegeven. Een Verdragsluitende Partij kan een onderdaan van een andere Partij bijvoorbeeld toegang weigeren om politieke redenen, of indien er gronden zijn om aan te nemen dat hij niet in staat is de kosten van zijn verblijf te betalen of dat hij van plan is zonder de nodige vergunningen op winst gerichte activiteit uit te oefenen.
- (b)
Bij de uitoefening van hun erkende rechten, nemen de Verdragsluitende Partijen op zich rekening te houden met familiebanden.
- (c)
Het recht van verwijdering kan slechts in individuele gevallen worden uitgeoefend.
De Verdragsluitende Partijen hanteren dit recht met die omzichtigheid welke de bijzondere banden welke tussen de Leden van de Raad van Europa bestaan met zich brengen. Zij houden in het bijzonder rekening met familiebanden en de duur van het verblijf van de betrokken persoon op hun grondgebied.
Afdeling IV
Artikelen 8 en 9
De artikelen 8 en 9 van dit Verdrag tasten op geen enkele wijze de verplichtingen aan welke zijn aangegaan krachtens de bepalingen van het te 's-Gravenhage gesloten Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering.
Afdeling V
Artikelen 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16 en 17
- (a)
De bepalingen van de artikelen 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16 en 17 van dit Verdrag worden toegepast met inachtneming van de in de artikelen 1 en 2 neergelegde voorwaarden met betrekking tot toegang en wonen.
- (b)
Aan de echtgenoot of echtgenote van rechtmatig op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij wonende onderdanen van een andere Verdragsluitende Partij ā alsmede aan de ten laste van die onderdanen komende kinderen ā die toestemming hebben gekregen hen te vergezellen of zich wederom bij hen te voegen, zal het voor zover mogelijk worden toegestaan op dat gebied een dienstbetrekking te aanvaarden in overeenstemming met de in dit Verdrag neergelegde voorwaarden.
- (c)
De bepalingen van artikel 12 van dit Verdrag zijn niet van toepassing op onderdanen van een Verdragsluitende Partij die op het grondgebied van een andere Partij wonen ingevolge een speciale regeling of die aldaar op winst gerichte activiteit ingevolge speciale regelingen of overeenkomsten uitoefenen, zoals leden of personeel van diplomatieke of consulaire missies die niet ter plaatse zijn aangeworven, leden van de staf van internationale organisaties, stagiaires, volontairs, studenten en personen die een dienstbetrekking hebben aanvaard met het oogmerk hun vakopleiding te voltooien, bemanningen van schepen en luchtvaartuigen.
- (d)
Ten aanzien van de toepassing van artikel 16 van het Verdrag stellen de Verdragsluitende Partijen, in hun nationale wetgeving of regelingen, het beroep van handelsreiziger niet gelijk aan het beroep van reizend handelaar of venter.
- (e)
Het is welverstaan, dat artikel 16 alleen van toepassing is op handelsreizigers die optreden op aanwijzingen van een onderneming welke buiten het grondgebied van het land van ontvangst is gevestigd en die uitsluitend door die onderneming worden betaald.
- (f)
Artikel 17, lid 1, van dit Verdrag is niet van toepassing op het speciale geval van stagiaires ten aanzien van hun betaling.
Afdeling VI
Artikelen 2, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17 en 25
- (a)
Het is welverstaan, dat dit Verdrag niet van toepassing is op industriƫle eigendom, auteursrecht en kwekersrechten, daar de regeling van deze onderwerpen is voorbehouden aan de daarop betrekking hebbende internationale verdragen of andere internationale overeenkomsten welke reeds in werking zijn getreden of nog in werking zullen treden.
- (b)
Die Verdragsluitende Partijen bij dit Verdrag die nu reeds gebonden zijn of nog gebonden zullen worden door de beslissingen van de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking welke betrekking hebben op het in dienst nemen of hebben van onderdanen van de Regeringen die Lid van deze Organisatie zijn, passen, in hun onderlinge betrekkingen en ten aanzien van het vervullen van dienstbetrekkingen, de bepalingen van dit Verdrag of van bedoelde beslissingen toe, al naar gelang welke bepalingen een meer gunstige behandeling toekennen aan personen in dienstbetrekking. Bij de toepassing van de bepalingen van de artikelen 2, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16 en 17 van dit Verdrag en bij de beoordeling van de in de artikelen 10 en 14 genoemde redenen van economische en sociale aard, houden zij zich aan de geest en de letter van genoemde beslissingen voor zover laatstgenoemde gunstiger voor personen in dienstbetrekking zijn dan de bepalingen van dit Verdrag.
Afdeling VII
Artikel 26, lid 1
De Verdragsluitende Partijen maken van hun recht tot het maken van voorbehouden slechts gebruik voor zover zij van oordeel zijn dat bepalingen van hun nationale wetgeving van overwegend belang zulks vereisen.
Afdeling VIII
Artikel 29, lid 1
- (a)
Voor wat betreft Frankrijk is dit Verdrag eveneens van toepassing op Algeriƫ en de overzeese departementen.
- (b)
De Bondsrepubliek Duitsland kan de toepassing van dit Verdrag uitbreiden tot het āLandā Berlijn door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring. De Secretaris-Generaal doet daarvan mededeling aan de andere Verdragsluitende Partijen.
Artikel 29, lid 2
Ieder Lid van de Raad van Europa dat een verklaring aflegt in overeenstemming met de bepalingen van artikel 29, lid 2, van dit Verdrag, doet tegelijkertijd ten aanzien van de in zodanige verklaring genoemde gebieden aan de Secretaris-Generaal van de Raad de lijsten met beperkingen toekomen als bedoeld in artikel 6, lid 1, en artikel 14, lid 1; het doet tevens mededeling van iedere in overeenstemming met de bepalingen van artikel 12 afgelegde verklaring en van ieder in overeenstemming met de bepalingen van artikel 26 van dit Verdrag gemaakt voorbehoud.
Artikel 30
De uitdrukking āgewoon verblijfā wordt uitgelegd volgens de in het land waarvan de betrokken persoon onderdaan is geldende regelingen.
Afdeling IX
Artikel 31, lid 1
Verdragsluitende Partijen die geen partij zijn bij het Statuut van het Internationale Gerechtshof nemen de nodige stappen om toegang tot het Hof te verkrijgen.