Einde inhoudsopgave
Europees Vestigingsverdrag
Artikel 26
Geldend
Geldend vanaf 23-02-1965
- Bronpublicatie:
13-12-1955, Trb. 1957, 20 (uitgifte: 11-02-1957, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-02-1965
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-04-1970, Trb. 1970, 56 (uitgifte: 01-01-1970, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
1.
Ieder Lid van de Raad van Europa kan, op het ogenblik waarop het dit Verdrag ondertekent of waarop het zijn akte van bekrachtiging nederlegt, een voorbehoud maken ten aanzien van enigerlei afzonderlijke bepaling van het Verdrag voor zover een op dat ogenblik op zijn grondgebied van kracht zijnde wet niet in overeenstemming is met bedoelde bepaling. Voorbehouden van algemene aard zijn krachtens de bepalingen van dit artikel niet toegestaan.
2.
Ieder krachtens de bepalingen van dit artikel gemaakt voorbehoud bevat een korte vermelding van de betrokken wet.
3.
Ieder Lid van de Raad dat krachtens de bepalingen van dit artikel een voorbehoud maakt, trekt dit voorbehoud in zodra de omstandigheden dit veroorloven. Een zodanige intrekking geschiedt door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad gerichte mededeling en wordt van kracht op de datum van ontvangst van een zodanige mededeling. De Secretaris-Generaal doet aan alle Regeringen die dit Verdrag ondertekenen, de tekst van deze mededeling toekomen.