Einde inhoudsopgave
Europees Vestigingsverdrag
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 23-02-1965
- Bronpublicatie:
13-12-1955, Trb. 1957, 20 (uitgifte: 11-02-1957, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-02-1965
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-04-1970, Trb. 1970, 56 (uitgifte: 01-01-1970, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Verdrag van 13 december 1955
De Regeringen welke dit Verdrag hebben ondertekend, Leden van de Raad van Europa,
Overwegende dat het doel van de Raad van Europa is het veilig stellen en verwezenlijken van de idealen en beginselen welke het gemeenschappelijk erfdeel zijn van zijn Leden, en het bevorderen van hun economische en sociale vooruitgang;
Beseffende dat de banden tussen de landen-leden van de Raad van Europa, zoals deze worden bevestigd in verdragen en overeenkomsten welke reeds in het kader van de Raad van Europa zijn gesloten — zoals het op 4 november 1950 ondertekende Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het op 20 maart 1952 ondertekende Protocol bij dat Verdrag, het op 11 december 1953 ondertekende Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand en de twee op diezelfde datum ondertekende Europese Interim-Overeenkomsten inzake sociale zekerheid — een bijzonder karakter dragen;
Ervan overtuigd dat, door het sluiten van een regionaal verdrag, het vastleggen van gemeenschappelijke regels ten aanzien van de aan onderdanen van elk Lid op het grondgebied van de andere Leden toegekende behandeling het bereiken van grotere eenheid kan bevorderen;
Bevestigende dat de rechten en voorrechten welke zij aan elkanders onderdanen toekennen, uitsluitend worden verleend uit hoofde van de nauwe aaneensluiting welke, door middel van het Statuut, de landen-leden van de Raad van Europa verenigt;
Constaterende dat de algemene opzet van het Verdrag past in het kader van de organisatie van de Raad van Europa,
Zijn overeengekomen als volgt:
Verdragpartijgroep