RvdW 2022/697:Rijden met valse Belgische kentekenplaten (art. 41 lid 1 sub d WVW 1994) en met rijbewijs waarvan geldigheidsduur is verstreken (art. 107 lid 2 WVW 1994). 1. Uitspraak hof heeft wat betreft feit 2 betrekking op overtreding (art. 107 lid 2 jo. 177 lid 1 en 178 lid 2 WVW 1994) en daarbij is toepassing gegeven aan art. 9a Sr. Daartegen staat ingevolge art. 427 lid 2 Sv geen beroep in cassatie open. Verdachte in zoverre n-o. 2. Bewijs- en kwalificatieklacht. Opvatting dat art. 41 lid 1 sub d WVW 1994 en art. 41 lid 1 sub f WVW 1994 elkaar uitsluitende delictsomschrijvingen zijn en dat daarom alleen tot bewezenverklaring voor art. 41 lid 1 sub d WVW 1994 kan worden gekomen als het gaat om motorrijtuig dat in Nederland en niet in het buitenland is geregistreerd, is mede gelet op wetsgeschiedenis bij art. 41 WVW 1994 onjuist. 3. Feit van algemene bekendheid. O.g.v. art. 339 lid 2 Sv behoeven feiten of omstandigheden van algemene bekendheid geen bewijs, nu het bij dergelijke feiten of omstandigheden in de regel gaat om gegevens die geen specialistische kennis veronderstellen en waarvan juistheid redelijkerwijs niet voor betwisting vatbaar is (vgl. HR 29 maart 2016, NJ 2016/249, m.nt. Mevis). HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 11 januari 2011, NJ 2011/116, m.nt. Mevis m.b.t. ttz. ter sprake brengen van gegeven waarvan niet z.m. duidelijk is dat het algemeen bekend is en responsieplicht t.a.v. in dat verband gevoerd uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. ’s Hofs oordeel dat in België geldende regelgeving omtrent kentekens voor in België geregistreerde motorrijtuigen is aan te merken als feit of omstandigheid van algemene bekendheid en daarom niet tijdens onderzoek ttz. ter sprake hoefde te worden gebracht, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.