RvdW 2022/700:Herziening. Feitelijk leiding geven aan opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangifte omzetbelasting begaan door rechtspersoon (meermalen gepleegd), art. 69 AWR. Aanvraag tot herziening is gebaseerd op stelling dat hof ten onrechte tot oordeel is gekomen dat aangiften omzetbelasting van project opzettelijk onjuist en/of onvolledig zijn gedaan doordat in die aangiften drie transacties die zien op project niet zijn betrokken. Ter onderbouwing worden 21 als ‘nova’ aangeduide gegevens aangevoerd. De overgelegde documenten en deskundigenrapporten bevatten echter geen feiten en omstandigheden die als novum kunnen worden aangemerkt. Dat feitelijk verloop van project anders was dan overeengekomen, levert niet voor herziening vereiste ‘ernstige vermoeden’ op. Wat verder nog is aangevoerd m.b.t. transactie 2 is een gegeven dat bij onderzoek op tz. aan rechter bekend was en om die reden niet tot herziening kan leiden. Wat betreft transactie 3 bieden bij aanvraag overgelegde documenten en deskundigenrapporten noch op zichzelf beschouwd, noch in onderling verband bezien steun aan stelling dat hof, indien het hiermee bekend zou zijn geweest, tot oordeel was gekomen dat op naam van B.V. gestelde opgaven omzetbelasting van deze opbrengsten juist en volledig zijn gedaan en dus op dat punt tot vrijspraak was gekomen. V.zv. aanvraag berust op stelling dat hof heeft beslist o.b.v. incompleet dossier, beweerdelijke fiscale nadeel aan Belastingdienst is terugbetaald en/of dat geen sprake is van bekennende verklaring van aanvrager, geldt dat ook indien wordt uitgegaan van juistheid van die stellingen, dit niet kan leiden tot een van de in art. 457 lid 1 sub c Sv genoemde beslissingen. HR wijst aanvraag tot herziening af.