RvdW 2023/228:Beklag, beslag ex art. 94 en 94a Sv op geld op bankrekening op naam van klaagster (vennootschap onder firma) i.h.k.v. strafrechtelijk onderzoek tegen vennoot naar gewoontewitwassen. 1. Is het hoogst onwaarschijnlijk dat strafrechter, later oordelend, geld op bankrekening op naam van klaagster verbeurd zal verklaren? 2. Vatbaarheid bankrekening van klaagster voor verhaal van aan vennoot op te leggen geldboete of ontnemingsmaatregel. Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit NJ 2010/654, m.nt. P.A.M. Mevis en RvdW 2021/65, m.b.t. toepasselijke maatstaf i.g.v. beslag ex art. 94 Sv. Rb heeft geoordeeld dat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat strafrechter, later oordelend, geld dat op bankrekening staat, zal verbeurd verklaren. In dit verband heeft Rb vastgesteld dat een van vennoten van klaagster verdachte is in lopend strafrechtelijk onderzoek. Hij zou zich hebben beziggehouden met grootschalige criminele handel in cryptotelefoons en wordt verdacht van gewoontewitwassen over meerdere jaren. In strafrechtelijk onderzoek is vermoeden gerezen dat klaagster betrokken is bij deze verdenking. In beschikking van Rb ligt als haar oordeel besloten dat het onder de genoemde omstandigheden, die erop neerkomen dat t.a.v. klaagster vermoeden bestaat van strafbare betrokkenheid bij gewoontewitwassen, niet hoogst onwaarschijnlijk is dat later oordelende strafrechter geld op bankrekening verbeurd zal verklaren. Oordeel is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Ad 2. Rb heeft vastgesteld dat o.g.v. art. 94a Sv gelegde beslag is gelegd op bankrekening die op naam van klaagster is gesteld en dat A één van de vennoten is van klaagster. Uit vaststellingen van Rb volgt verder dat beslag betrekking heeft op door A verschuldigde betalingsverplichting die kan ontstaan door oplegging aan hem van geldboete of ontnemingsmaatregel. Vermogen dat is bestemd voor bedrijf van vennootschap onder firma, is afgescheiden van privévermogens van de vennoten. Op afgescheiden vermogen kunnen schulden, aangegaan i.h.k.v. door vennootschap onder firma uitgeoefende bedrijf, worden verhaald (vgl. NJ 2019/438, m.nt. F.M.J. Verstijlen). Kennelijke oordeel van Rb dat op naam van klaagster gestelde bankrekening zonder meer vatbaar is voor verhaal van aan A op te leggen geldboete of ontnemingsmaatregel, is niet toereikend gemotiveerd, nu Rb niet nader is ingegaan op stelling van klaagster dat bankrekening waarop beslag is gelegd, verband houdt met bedrijf van klaagster als vennootschap onder firma. Dit hoeft echter niet tot cassatie te leiden. Rb heeft ongegrondverklaring van beklag van klaagster — en daarmee niet-geven van last tot teruggave — tevens doen steunen op haar niet onbegrijpelijke en toereikend gemotiveerde oordeel dat belang van strafvordering voortduren van o.g.v. art. 94 Sv gelegde beslag vordert. Gelet hierop heeft klaagster onvoldoende belang bij vernietiging van bestreden beschikking op dit punt en terugwijzing van zaak naar Rb. Volgt verwerping.