Door de politierechter is op 4 maart 2021 nog een herstelbevel dadelijke uitvoerbaarheid opgemaakt, omdat door een kennelijke misslag in het eerste bevel een hier niet relevante bijzondere voorwaarde per abuis ontbrak. Ook dit herstelbevel vermeldt het adres aan de [a-straat 1] in [plaats] .
HR, 19-09-2023, nr. 21/05038
ECLI:NL:HR:2023:1263
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-09-2023
- Zaaknummer
21/05038
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1263, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑09‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:597
ECLI:NL:PHR:2023:597, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑06‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1263
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑05‑2022
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0148
NJ 2023/356 met annotatie van N. Jörg
Uitspraak 19‑09‑2023
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv na veroordeling t.z.v. onttrekking van diverse goederen aan gelegd beslag (art. 198.1 Sr) en bedreiging van zijn (ex-)echtgenote door met mes stekende bewegingen te maken (art. 285.1 Sr). Dubbel verstek. 1. Betekening dagvaarding in hoger beroep, art. 36e.1.b.1 jo. 36e.2.b Sv. Is dagvaarding in h.b. rechtsgeldig betekend, nu het verdachte o.g.v. strafvonnis Pr t.t.v. betekening van dagvaarding niet was toegestaan te verblijven in straat waarin zijn BRP-adres is gelegen? 2. Aanwezigheidsrecht. Kon hof zonder nader verstek verlenen tegen niet-verschenen verdachte? Ad 1. Hof heeft kennelijk geoordeeld dat dagvaarding in h.b. rechtsgeldig is betekend. Dat oordeel geeft gelet op art. 36e.1.b.1 en 36e.2.b Sv niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Omstandigheid dat het verdachte o.g.v. vonnis Pr t.t.v. betekening van die dagvaarding niet was toegestaan te verblijven in straat waarin zijn BRP-adres is gelegen en contact te (laten) hebben met de op dat adres woonachtige personen, maakt dat niet anders, nu verdachte op het moment van betekening in BRP als ingezetene was ingeschreven op dat adres. Ad 2. In het geval dat dagvaarding van verdachte die is ingeschreven in BRP, geldig is betekend en verdachte noch zijn raadsman op tz. is verschenen, kan rechter in beginsel uitgaan van vermoeden dat verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Dat is anders als er duidelijke aanwijzingen zijn van tegendeel. In een bijzonder geval als dit, waarin dagvaarding overeenkomstig art. 36e.1.b.1 en 36e.2.b Sv is betekend maar het verdachte o.g.v. vonnis Pr t.t.v. betekening van dagvaarding in h.b. niet was toegestaan te verblijven op adres waar getracht is dagvaarding uit te reiken en contact te (laten) hebben met de op dat adres woonachtige personen, terwijl niet kan worden vastgesteld dat verdachte op andere wijze op de hoogte is gesteld of daadwerkelijk weet heeft van zitting in h.b., kan rechter in h.b. niet uitgaan van vermoeden dat verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Rechter moet dan, mede gelet op het in art. 6.3 EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht van verdachte, onderzoeken (en van dat onderzoek blijk geven) of er reden is onderzoek op tz. te schorsen om verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij onderzoek op tz. tegenwoordig te zijn. Daarbij kan rechter betrekken dat van verdachte die h.b. instelt en prijs stelt op berechting op tegenspraak, mag worden verwacht dat hij in maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat dagvaarding in h.b. hem niet bereikt of inhoud daarvan hem niet bekend wordt. Tot die maatregelen kan in elk geval worden gerekend dat verdachte zich bereikbaar houdt voor zijn raadsman (die uit eigen hoofde afschrift van dagvaarding in h.b. ontvangt als hij zich in h.b. heeft gesteld) opdat verdachte in voorkomende gevallen (ook) langs die weg van tijdstip van behandeling van zijn zaak op de hoogte komt. Hof heeft niet blijk gegeven van hiervoor genoemd onderzoek. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG: Betekeningsklacht slaagt, nu van justitie enig onderzoek mocht worden verwacht naar juistheid van adres en van hof nader onderzoek mocht worden verwacht naar correctheid van betekening, mede gelet op vermelding van ander adres in kennisgeving inbeslagneming, p-v van inverzekeringstelling en bevel inverzekeringstelling.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/05038
Datum 19 september 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 augustus 2021, nummer 22-000641-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. Roos, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het hof Den Haag.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de beslissing van het hof tot het verlenen van verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
2.2
De stukken die voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang zijn, zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4 tot en met 12. Deze stukken houden - kort samengevat - het volgende in:
- namens de verdachte is op 4 maart 2021 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter van 1 maart 2021;
- de dagvaarding in hoger beroep voor de strafrolzitting van het hof van 12 augustus 2021 is (na eerdere pogingen op 24 en 27 juli 2021) op 30 juli 2021 tevergeefs aangeboden op het adres [a-straat 1] in [plaats] en vervolgens op 10 augustus 2021 uitgereikt aan een medewerker van het openbaar ministerie, waarna op die datum een afschrift van de dagvaarding is verzonden naar dat adres in [plaats] ;
- informatiestaten SKDB-persoon van 10 augustus en 16 juli 2021 houden in dat de verdachte op dat moment niet is gedetineerd, dat hij met ingang van 21 november 2013 in de basisregistratie personen (BRP) is ingeschreven op het adres [a-straat 1] in [plaats] en dat zijn laatst opgegeven woon- of verblijfplaats (datum registratie: 8 december 2020) [a-straat 1] in [plaats] is;
- de verdachte is niet verschenen op de terechtzitting in hoger beroep en tegen hem is verstek verleend, waarna het hof de verdachte op grond van artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
2.3
In deze zaak is de verdachte door de politierechter bij vonnis van 1 maart 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht weken, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Door de politierechter is daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid bevolen van de aan de verdachte opgelegde bijzondere voorwaarden, die onder meer inhouden dat de verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de [a-straat] in [plaats] en, kort gezegd, dat hij op geen enkele wijze contact zal (laten) opnemen met zijn (ex-)echtgenote en haar kinderen die op het adres [a-straat 1] in [plaats] woonachtig zijn. Het cassatiemiddel strekt ertoe dat het hof niet tot verstekverlening had mogen overgaan, omdat de dagvaarding om in hoger beroep te verschijnen in de periode waarin deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar waren, uitsluitend is aangeboden op het adres [a-straat 1] .
2.4.1
“1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
a. aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen en aan hem wie in Nederland in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen rechtens zijn vrijheid is ontnomen: in persoon;
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
2°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde.
2. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
a. de geadresseerde niet wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan degene die zich op dat adres bevindt en die zich bereid verklaart het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen;
b. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de gerechtelijke mededeling uitgereikt aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien vervolgens blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt alsdan een afschrift van de gerechtelijke mededeling onverwijld toegezonden aan dat adres, alsmede aan het adres in Nederland dat de verdachte heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In de in dit onderdeel bedoelde gevallen wordt een akte van uitreiking als bedoeld in artikel 36h opgemaakt. Op de akte wordt aantekening gedaan van deze uitreiking en, indien daarvan sprake is, van deze toezending.”
2.4.2
Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend. Dat oordeel geeft gelet op artikel 36e lid 1, aanhef en onder b.1°, en lid 2, aanhef en onder b, Sv niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De omstandigheid dat het de verdachte op grond van het vonnis van de politierechter ten tijde van de betekening van die dagvaarding niet was toegestaan te verblijven in de [a-straat] in [plaats] en contact te (laten) hebben met de op het adres [a-straat 1] in [plaats] woonachtige personen, maakt dat niet anders, nu de verdachte op het moment van de betekening in de BRP als ingezetene was ingeschreven op het adres [a-straat 1] .
2.5.1
In het geval dat de dagvaarding van een verdachte die is ingeschreven in de BRP, geldig is betekend (uitgereikt) en de verdachte noch zijn raadsman op de terechtzitting is verschenen, kan de rechter in beginsel uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Dat is anders als er duidelijke aanwijzingen zijn van het tegendeel.
2.5.2
In een bijzonder geval als dit, waarin de dagvaarding overeenkomstig artikel 36e lid 1, aanhef en onder b.1°, en lid 2, aanhef en onder b, Sv is betekend, maar het de verdachte op grond van het vonnis van de politierechter ten tijde van de betekening van de dagvaarding in hoger beroep niet was toegestaan te verblijven op het adres waar getracht is de dagvaarding uit te reiken en contact te (laten) hebben met de op dat adres woonachtige personen, terwijl niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op andere wijze op de hoogte is gesteld of daadwerkelijk weet heeft van de zitting in hoger beroep, kan de rechter in hoger beroep niet uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. De rechter moet dan, mede gelet op het in artikel 6 lid 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde aanwezigheidsrecht van de verdachte, onderzoeken – en van dat onderzoek blijk geven – of er reden is het onderzoek op de terechtzitting te schorsen om de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Daarbij kan de rechter betrekken dat van de verdachte die hoger beroep instelt en prijs stelt op berechting op tegenspraak, mag worden verwacht dat hij de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat de dagvaarding in hoger beroep hem niet bereikt of de inhoud daarvan hem niet bekend wordt. Tot die maatregelen kan in elk geval worden gerekend dat de verdachte zich bereikbaar houdt voor zijn raadsman – die uit eigen hoofde een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep ontvangt als hij zich in hoger beroep heeft gesteld – opdat de verdachte in voorkomende gevallen (ook) langs die weg van het tijdstip van de behandeling van zijn zaak op de hoogte komt.
2.5.3
Het hof heeft niet blijk gegeven van het onder 2.5.2 genoemde onderzoek. Het cassatiemiddel is daarom terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2023.
Conclusie 20‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Appeldagvaarding enkel gericht aan BRP-adres van de verdachte waar hij vanwege in eerste aanleg dadelijk uitvoerbaar verklaarde bijzondere voorwaarden niet mocht komen. De AG gaat in op zaaksoverstijgende vraag of – wanneer sprake is van dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden met (kort gezegd) een locatieverbod dat betrekking heeft op het woonadres van de verdachte en een contactverbod met de bewoners ervan – in redelijkheid aan de verdachte kan worden toegerekend dat de dagvaarding hem niet heeft bereikt als men tracht deze op dat adres aan de verdachte uit te reiken. De AG meent dat het oordeel van het hof dat dagvaarding rechtsgeldig is betekend onder de omstandigheden van dit specifieke geval niet begrijpelijk is. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/05038
Zitting 20 juni 2023
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte
I. Inleiding
- 1.
Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 12 augustus 2021 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep.
- 2.
Namens de verdachte heeft N. Roos, advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
II. Het middel en de bespreking daarvan
Het middel
3. Het middel keert zich tegen het in de bestreden uitspraak liggend oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend.
Het verloop van de procedure voor zover van belang
4. De verdachte wordt er onder meer van verdacht dat hij op 8 december 2020 zijn toenmalige partner [aangeefster] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling in hun woning aan de [a-straat 1] [plaats] . Beiden stonden volgens de ‘ID-staat conform SKDB’ van 28 december 2020 op dat adres ingeschreven. De toenmalige partner [aangeefster] heeft van die bedreiging aangifte gedaan bij de politie. De verdachte is vervolgens op 8 december 2020 aangehouden en een dag later verhoord. De desbetreffende stukken vermelden als adres van de verdachte [a-straat 1] [plaats] . Op 9 december 2020 is de verdachte in verzekering gesteld. Zowel op het proces-verbaal van inverzekeringstelling d.d. 9 december 2020 en het bevel inverzekeringstelling d.d. 9 december 2020, als op de kennisgeving inbeslagneming (betreffende verdachtes iPhone) d.d. 8 december 2020 staat ten name van de verdachte als adres vermeld [b-straat 1] te [plaats] .
5. Voorts is blijkens een daarvan opgemaakte akte van uitreiking d.d. 9 december 2020 op die dag een gedragsaanwijzing als bedoeld in art. 509hh Sv aan de verdachte in persoon uitgereikt. Deze aanwijzing ging in op de dag van uitreiking en bleef van kracht voor een periode van negentig dagen t/m 8 maart 2021. Zij bevatte een locatieverbod wat betreft de [a-straat 1] [plaats] en een contactverbod ten aanzien van zijn toenmalige partner [aangeefster] . Op de gedragsaanwijzing en de akte van uitreiking staat achter “Adres en woonplaats” van de verdachte genoteerd [a-straat 1] [plaats] , het BRP-adres waarop toen als gezegd ook de verdachte ingeschreven stond. Voorts was in de gedragsaanwijzing een alinea opgenomen waarin de verdachte werd bevolen een wijziging van zijn verblijfadres aan de politie door te geven op het politiebureau waar de gedragsaanwijzing was uitgereikt, waarvoor de verdachte tot uiterlijk 1 maart 2021 de tijd kreeg.
6. Gelijktijdig met de gedragsaanwijzing is aan de verdachte een dagvaarding in persoon betekend om op 22 januari 2021 bij de politierechter in de rechtbank Rotterdam te verschijnen. Op 22 januari 2021 is de verdachte niet ter terechtzitting van de politierechter verschenen. De zaak is door de politierechter aangehouden en doorverwezen naar een politierechtzitting ‘huiselijk geweld’. Die terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2021, maar ook toen was de verdachte niet aanwezig. Als ik goed zie is voor deze terechtzitting van 1 maart 2021 opnieuw een dagvaarding, gedateerd 2 februari 2021, uitgegaan en is getracht deze dagvaarding aan de verdachte uit te reiken op het adres [a-straat 1] , [plaats] , het adres dus waarvoor op dat moment nog een locatieverbod voor de verdachte gold krachtens de gedragsaanwijzing. Uiteindelijk is deze dagvaarding betekend aan een medewerker van het openbaar ministerie op 16 februari 2021. Ook de respectieve processen-verbaal van de politierechtzittingen van 22 januari 2022 en 1 maart 2022 vermelden dat de verdachte staat “ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [a-straat 1] , [plaats] ”.
7. De politierechter heeft de verdachte voor onder meer de voornoemde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren (met aftrek van voorarrest overeenkomstig art. 27 Sr). Op de aantekening mondeling vonnis is [a-straat 1] , [plaats] als adres van de verdachte opgenomen. Bij het voorwaardelijke deel zijn bijzondere voorwaarden gesteld. Een van deze bijzondere voorwaarden behelst een contactverbod met zijn ex-partner [aangeefster] en haar kinderen en een andere bijzondere voorwaarde betreft een locatieverbod, in die zin dat de verdachte (als veroordeelde):
“zich niet zal bevinden in de [a-straat 1] te [plaats] , gedurende de proeftijd van twee jaar na heden, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt; met uitzondering van de situatie dat daarvoor expliciet toestemming is verleend in het kader van de omgang door de reclassering, Veilig Thuis en/of de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond”.
8. Omdat er ernstig rekening mee moest worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zou begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, werd door de politierechter bevolen tot dadelijke uitvoerbaarheid van onder meer deze twee bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht daarop. De mededeling van deze voorwaardelijke veroordeling d.d. 1 maart 2021 is geadresseerd aan de verdachte op [a-straat 1] , [plaats] .1.Een akte van betekening heb ik in de voorhanden stukken niet aangetroffen.
9. De akte ‘instellen hoger beroep’ van 4 maart 2021 laat zien dat het hoger beroep is ingesteld door A. Jinghoer, de toenmalige advocaat van de verdachte, en dat A. Jinghoer daartoe bepaaldelijk was gevolmachtigd door de verdachte. Dit impliceert dat de verdachte in elk geval op dat moment met het vonnis van de politierechter en de inhoud daarvan bekend was. Op de ‘akte instellen hoger beroep’ staat onder de naam en geboortegegevens van de verdachte: “wonende te [a-straat 1] , [plaats] ”.
10. De terechtzitting van het hof was op 12 augustus 2021. Er is tot drie keer toe op het BRP-adres van de verdachte, dus aan [a-straat 1] [plaats] , geprobeerd de dagvaarding in hoger beroep aan de verdachte in persoon uit te reiken2.en telkens is tevergeefs een afhaalbericht achtergelaten. Vervolgens is de appeldagvaarding teruggestuurd en blijkens de akte uitreiking van 10 augustus 2021 betekend aan een medewerker van het openbaar ministerie. Overigens staat ook op deze akte [a-straat 1] , [plaats] als adres van de verdachte genoemd.
11. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 augustus 2021 is de verdachte daar niet verschenen. Het hof heeft daarop verstek tegen de niet verschenen verdachte verleend. De voorzitter heeft ter terechtzitting meegedeeld dat het om een zogenaamde strafrolzitting gaat “waarop een aanvang wordt gemaakt met de inhoudelijke behandeling van de zaak […]”. Dat kan niet anders betekenen dan dat het hof uit de bedoelde betekeningsstukken heeft afgeleid dat de dagvaarding in hoger beroep op rechtsgeldige wijze aan de verdachte is betekend. Het bestreden arrest van 12 augustus 2021 houdt onder meer het volgende in:
“Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte heeft niet een schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Evenmin heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep mondeling bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroer.”
12. De mededeling van deze uitspraak van het hof is op 5 december 2021 op een politiebureau aan de verdachte in persoon betekend, waarna N. Roos namens hem tijdig beroep in cassatie heeft ingesteld.
Het juridisch kader
13. Voor de bespreking van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- Art. 36e, eerste lid en tweede lid, Sv:
“1. De uitreiking van de gerechtelijke mededeling, bedoeld in artikel 36b, tweede lid, geschiedt:
[…]
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
2°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde.
2. Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,
a. de geadresseerde niet wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan degene die zich op dat adres bevindt en die zich bereid verklaart het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen;
b. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de gerechtelijke mededeling uitgereikt aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien vervolgens blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en ten minste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt alsdan een afschrift van de gerechtelijke mededeling onverwijld toegezonden aan dat adres, alsmede aan het adres in Nederland dat de verdachte heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. In de in dit onderdeel bedoelde gevallen wordt een akte van uitreiking als bedoeld in artikel 36h opgemaakt. Op de akte wordt aantekening gedaan van deze uitreiking en, indien daarvan sprake is, van deze toezending.”
- Art. 36g, eerste tot en met derde lid, Sv:
“1. In de volgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
a. indien de verdachte bij zijn eerste verhoor in de desbetreffende strafzaak aan de verhorende ambtenaar een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
b. indien de verdachte bij het begin van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
c. indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
2. De verdachte kan het adres, bedoeld in het eerste lid, wijzigen.
3. Verzending van een afschrift als bedoeld in het eerste lid kan achterwege blijven indien:
a. het opgegeven adres gelijk is aan het adres waaraan de dagvaarding of oproeping ingevolge artikel 36e wordt uitgereikt;
b. de verdachte, nadat hij bij een eerdere gelegenheid als bedoeld in het eerste lid een adres heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden, bij een volgende gelegenheid uitdrukkelijk te kennen geeft dit adres niet te willen handhaven;
c. de geadresseerde nadat hij een adres als bedoeld in het eerste lid heeft opgegeven, het adres waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen wijzigt;
d. de dagvaarding of oproeping inmiddels aan de verdachte in persoon is uitgereikt.”
14. In ons strafrechtelijk stelsel geldt de hoofdregel dat een rechterlijke uitspraak pas ten uitvoer kan (mag) worden gelegd nadat zij onherroepelijk is geworden. Dit uitgangspunt is per 1 januari 2020 verankerd in art. 6:1:16, eerste lid, Sv.3.Het Wetboek van Strafrecht bevat echter uitzonderingen op deze hoofdregel. Zo een uitzondering is te vinden in art. 14e Sr:
“De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.”
15. Uit de hierboven weergegeven wettelijke bepalingen volgt dat een gerechtelijke mededeling, zoals de dagvaarding, in beginsel aan het BRP-adres van de verdachte wordt betekend indien de verdachte niet is gedetineerd. In een aantal gevallen (art. 36g, eerste lid, Sv) worden de mededelingen gestuurd naar een ander adres dan het BRP-adres. Uit art. 2:38-2:52 Wet basisregistratie personen (Wbrp) volgt de verplichting dat iedere burger van zijn adres en van de wijziging daarvan aangifte moet doen bij het gemeentebestuur. In geval van een verzuim kan het college van burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete van ten hoogste 325 euro opleggen.
De beoordeling van het middel
16. Meer in het bijzonder luidt de klacht dat het hof ten onrechte tot het in zijn uitspraak besloten liggend oordeel is gekomen dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend, althans dat dit impliciete oordeel onbegrijpelijk is dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
16. Het komt mij voor dat de steller van het middel het gelijk aan zijn zijde heeft. Voor zover ik heb kunnen nagaan is enkel op het BRP-adres van de verdachte [a-straat 1] , [plaats] drie keer getracht de appeldagvaarding aan de verdachte uit te reiken en niet (ook) nog op een ander adres. Op dat adres [a-straat 1] mocht de verdachte echter niet komen ingevolge de desbetreffende bijzondere voorwaarde die door de politierechter was gesteld met bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid ervan. Het openbaar ministerie kon, zelfs moest, dat weten. Ik kom daarop nog terug.
16. Opgemerkt kan worden dat in het kader van de gedragsaanwijzing de verdachte was bevolen vóór 1 maart een wijziging van zijn verblijfadres aan de politie door te geven, waarbij komt dat los daarvan in voorkomende gevallen van de verdachte in verband met mogelijke betekeningsperikelen gevergd kan worden dat hij ervoor zorgt dat de dagvaarding hem kan bereiken indien hij van adres verandert.4.Of de verdachte in de onderhavige zaak aan dit bevel wel of geen gehoor heeft gegeven, kan uit de in cassatie voorhanden stukken niet worden opgemaakt. Wel staat vast dat drie (na de aanhouding van de verdachte opgemaakte) stukken een ander verblijfadres van de verdachte noemen, namelijk [b-straat 1] te [plaats] . Die stukken zijn in chronologische volgorde: de kennisgeving inbeslagneming d.d. 8 december 2020, het proces-verbaal van inverzekeringstelling d.d. 9 december 2020 en het bevel inverzekeringstelling d.d. 9 december 2020. Het schijnt mij toe dat, nu niets op het tegendeel wijst, aangenomen mag worden dat het de verdachte is geweest die toen dat adres aan de politie heeft opgegeven. Alsdan zou aan de verdachte niet kunnen worden tegengeworpen dat het zijn eigen risico is als hij geen opgave doet van een ander verblijfadres zolang de (dadelijk uitvoerbaar verklaarde) voorwaarden hem beletten de post op zijn BRP-adres te halen of contact op te nemen met de personen die daar wonen. Van belang is voorts het gegeven dat uit geen enkel stuk van het geding blijkt dat óók op dit adres is geprobeerd de appeldagvaarding aan de verdachte uit te reiken, zodat ik het er in cassatie voor houd dat dit niet is gebeurd.
19. Belangrijker in een zaak als deze is evenwel de overstijgende vraag of – wanneer sprake is van dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden met (kort gezegd) een locatieverbod dat betrekking heeft op het woonadres van de verdachte en een contactverbod met de bewoners ervan – in redelijkheid aan de verdachte kan worden toegerekend dat de dagvaarding hem niet heeft bereikt als men tracht deze op dat adres aan de verdachte uit te reiken. De verdachte zal (als het goed is) dan immers ten tijde van die uitreiking niet op dat adres aanwezig zijn, noch zal er contact zijn met de (andere) bewoners. Terugkerend naar de onderhavige zaak ligt het om die reden niet voor de hand uitgerekend op de deur van de woning aan de [a-straat 1] in Rotterdam te kloppen om de appeldagvaarding aan de verdachte in persoon uit te reiken. Ik meen dat in dit specifieke geval er toch ook nog wel enig onderzoek van de zijde van ‘justitie’ naar het juiste adres verwacht mag worden en op de terechtzitting van de feitenrechter een wat verdergaand onderzoek naar de correctheid van de betekening van de oproeping of vordering mag worden verlangd.5.Dat lag in dit geval helemaal in de rede nu van de verdachte ook een ander adres bekend was.
III. Slotsom
20. Op grond van het voorgaande meen ik dat het middel slaagt.
20. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
20. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het hof Den Haag.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑06‑2023
Op 24, 27 en 30 juli 2021.
Luidend: “Voor zover niet anders bepaald, mag geen rechterlijke beslissing ten uitvoer worden gelegd, zolang daartegen nog enig gewoon rechtsmiddel openstaat en, zo dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist”.
Zie onder meer HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, m.nt. Schalken (rov. 3.16).
Zulks naar analogie van de rechtspraak van de Hoge Raad in het kader van een aanhoudingsverzoek die op de terechtzitting door de advocaat van een niet op die zitting verschenen verdachte is gedaan en de Hoge Raad in bepaalde gevallen overweegt dat (samengevat) er niet zonder meer vanuit kan worden gedaan dat de verdachte op de hoogte is van de terechtzitting als de vordering of de oproeping niet in persoon is uitgereikt maar wel op rechtsgeldige wijze is betekend, dat wil zeggen in overeenstemming met de ter zake geldende wettelijke voorschriften (artikel 36a-36n Sv) alsmede de in de rechtspraak van de Hoge Raad tot uitdrukking gebrachte regels. Uit zo’n betekening volgt immers niet zonder meer dat de verdachte op de hoogte is van de zitting, aldus de Hoge Raad. Zie voor dit een en ander HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, m.nt. Schalken, HR 28 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:79, NJ 2020/83, m.nt. Mevis en HR 11 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1424..
Beroepschrift 05‑05‑2022
CASSATIESCHRIFTUUR IN DE STRAFZAAK TEGEN M.F.R. ASRUF
Onze referentie : S.09821.NR
Advocaat : mr. N. Roos, advocaat te Rotterdam
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
De heer [verdachte] (geboren: [geboortedatum]-1986 te [geboorteplaats] — [land]),
te dezer zake domicilie kiezende te Rotterdam (3072 JD) aan de Hillelaan 30 (postbus 51014, 3007 GA te Rotterdam) ten kantore van de advocaat mevrouw mr. N. Roos.
Dat requirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof Den Haag, uitgesproken op 12 augustus 2022, het navolgende middel van cassatie voordraagt: het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de betekeningsvoorschriften ten aanzien van de appeldagvaarding geschonden, waardoor ten onrechte is geoordeeld dat de dagvaarding in hoger beroep op geldige wijze is betekend.
Middel.
Middels het onderhavige beroep in cassatie klaagt requirant aanzien van het door het gerechtshof te Den Haag op 12 augustus 2021 uitgesproken arrest over het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend.
In het bestreden arrest is het navolgende opgenomen:
‘De verdachte, gedagvaard als:
[…]
BRP-adres: [a-straat 01] te [postcode] [a-plaats],
is niet ter terechtzitting verschenen.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte.’
Uit het oordeel van het gerechtshof volgt dat daarin ligt besloten het oordeel dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend. Requirant klaagt dat door het gerechtshof ten onrechte is geoordeeld dat de dagvaarding in hoger beroep op geldige wijze is betekend, althans dat dat oordeel onvoldoende is gemotiveerd, althans onbegrijpelijk is en voert daartoe het navolgende aan.
Het bestreden arrest heeft betrekking op de parketnummers 10/026300-20, 10/311494-20 en 10/103267-17 en daarmee het vonnis van de politierechter van de rechtbank te Rotterdam van 1 maart 2021. In het voornoemde vonnis is o.a. — en voor zover thans van belang — het navolgende geoordeeld [onderstreping van ondergetekende]:
- ‘2.
Op geen enkele wijze contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster], geboren op [geboortedatum] 1982, [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2005, en [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2020, gedurende de proeftijd van twee jaar na heden […]
- 3.
de veroordeelde zal zich niet bevinden in de [a-straat] te [a-plaats], gedurende de proeftijd van twee jaar na heden, of zoveel korter als de reclassering verantwoordt vindt; met uitzondering van de situatie dat daarvoor expliciet toestemming is verleend in het kader van de omgang door de reclassering, Veilig Thuis en / of de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond;’
Tevens is bepaald:
‘beveelt dat de genoemde bijzondere en van rechtswege geldende voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;’.
Uit het in appel bestreden vonnis blijkt dat het requirant met ingang van de datum van het vonnis — 1 maart 2021 — niet is toegestaan om gedurende de twee jaar daaropvolgend te verblijven en aanwezig te zijn in de [a-straat]; waar het BRP adres van requirant is gelegen en waarop requirant ook middels de appeldagvaarding is opgeroepen.
De in de artikelen 36a tot en met 36n Sv neergelegde regeling met betrekking tot de betekening van gerechtelijke mededelingen in strafzaken — waaronder dagvaardingen en oproepingen — strekt ertoe te verzekeren dat degene voor wie een dergelijke gerechtelijke mededeling is bestemd daarvan zo enigszins mogelijk op de hoogte komt. Die bepalingen strekken mede ter bevordering van de effectuering van het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht.
In deze dient te worden vastgesteld dat de appeldagvaarding betekend is aan een adres waar requirant op basis van een gerechtelijke uitspraak — bijzondere voorwaarde, welke dadelijk uitvoerbaar is verklaard, niet aanwezig mocht zijn. Niet is gebleken dat het gerechtshof heeft nagegaan of bijvoorbeeld sprake was van de geformuleerde uitzonderingssituatie ‘met uitzondering van de situatie dat daarvoor expliciet toestemming is verleend in het kader van de omgang door de reclassering, Veilig Thuis en / of de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond;’.
Tevens is als bijzondere voorwaarde bepaald dat requirant geen contact mag opnemen, zoeken of hebben met de wél op de [a-straat] woonachtig zijnde personen. Om die reden dient vastgesteld te worden dat requirant nimmer op de hoogte heeft kunnen zijn van de appeldagvaarding. Daaruit vloeit voort dat de appeldagvaarding niet de oproepingsfunctie heeft gehad, welke beoogd wordt met een dagvaarding.
Gelet op het vorenstaande heeft het gerechtshof ten onrechte geen gevolgen verbonden aan de niet-naleving van de betekeningsvoorschriften. Om die reden is de appeldagvaarding ten onrechte niet nietig verklaard en requirant ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. In het onderhavige geval had de behandeling van de zaak ter terechtzitting niet rechtsgeldig kunnen worden aangevangen. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het gerechtshof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend, geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is onbegrijpelijk.
Hetgeen hiervoor is aangedragen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven waarbij uw Raad verzocht wordt om de dagvaarding in hoger beroep om doelmatigheidsredenen nietig verklaren en aldus de bestreden uitspraak te vernietigen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mevrouw mr. N. Roos, advocaat te Rotterdam, aldaar kantoor houdende aan de Hillelaan 30 (postbus 51014, 3007 GA te Rotterdam), die verklaart tot deze ondertekening en indiening van deze schriftuur bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie.
Rotterdam, 5 mei 2022
(advocaat)