Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/7.7.0
Verhandeling
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS595225:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Vergelijk ook A-G Knigge onder punt 3.6.7 van zijn conclusie voor HR 7 oktober 2008, N7 2009, 44.
Parlementaire geschiedenis nieuw bewijsrecht (1988) p. 334.
Ook in het strafrecht is dit een belangrijk aandachtspunt. De op 1 januari 2010 ingevoerde Wet deskundige in strafzaken en het daarop gebaseerde Besluit houdende instelling van het Nederlands register gerechtelijk deskundigen en kwaliteitseisen aan deskundigen in strafzaken (Staatsblad 2009, 330) moet onder meer voorzien in een betere kwaliteit van deskundigen die in een strafprocedure optreden.
G. de Groot (2008) p. 234.
In paragraaf 7.2 is er al op gewezen dat het deskundigenbericht als bron voor waarheidsvinding voor de rechter gelijk te stellen is aan een getuigenverklaring. Beide zijn een vorm van testimony, waarbij de rechter een verklaring van een ander gebruikt als ingrediënt bij de bewijsbeslissing.
Aan het deskundigenbericht kleeft echter in veel mindere mate het probleem dat de betrouwbaarheid van de verklaring niet kan worden vastgesteld. Anders dan bij de getuige is er geen reden voor de rechter om als uitgangspunt te nemen dat de deskundige, wanneer deze door de rechter is benoemd, allerlei redenen kan hebben om geen waarheidsgetrouwe verklaring af te leggen. De belangrijkste reden hiervoor is dat de deskundige niet wordt aangezocht vanwege zijn betrokkenheid bij partijen of de procedure en de daardoor verkregen kennis, zoals dat in veel gevallen voor de getuige geldt. Integendeel, een belangrijk criterium bij de keuze van de deskundige is juist dat hij niet betrokken is bij partijen of de procedure. Bovendien moet hij natuurlijk beschikken over de deskundigheid die in het specifieke geval is vereist.
De implicatie hiervan is dat het accent bij de beoordeling van een deskundigen-bericht anders ligt dan bij de waardering van getuigenbewijs. Waar het bij het getuigenbewijs draait om de beoordeling van de inhoud van de verklaring van de getuige en de persoon van de getuige minder ter zake doet (zie met name paragraaf 6.6.5), is bij de beoordeling van een deskundigenbericht primair van belang de persoon van de deskundige.1Het hangt immers van de persoon van de deskundige af of vertrouwd kan worden op de juistheid van het door hem uitgebrachte advies: is déze deskundige onpartijdig en beschikt déze deskundige inderdaad over de vereiste specialistische kennis. Het vertrouwen in de waarheidsgetrouwheid van de rapportage van de deskundige wordt dus in belangrijke mate bepaald door de persoon van de deskundige. Vergelijk ook de wetsgeschiedenis;
”De keuze en benoeming van deze personen door de rechter houdt immers in beginsel in dat althans bij de rechter het vertrouwen bestaat dat deze deskundigen hun taak naar beste weten en onpartijdig zullen vervullen. Dit vertrouwen vormt dan ook de basis van de beslissing welke de rechter uiteindelijk aan de hand van het deskundigen-bericht omtrent de betreffende geschilpunten heeft te nemen (...)”2
Met andere woorden: de keuze van de deskundige is in belangrijke mate bepalend voor de vraag of de rechter kan afgaan op de inhoudelijke correctheid van het deskundigenbericht. Een juiste keuze van de deskundige is daarmee in het belang van waarheidsvinding.3
Wanneer de persoon van de deskundige zo belangrijk is, komt daarmee de vraag centraal te staan welke deskundige de rechter moet benoemen. De rechter heeft hierbij twee ijkpunten: is de deskundige onafhankelijk en onpartijdig (sincerity dimension), en is de deskundige deskundig (competence dimension). Beide ijkpunten zijn terug te vinden in art. 198 lid 1 Rv: de deskundige is verplicht de opdracht onpartijdig en naar beste weten te volbrengen.
Geconstateerd moet worden dat het huidige recht tekortschiet bij het aanbieden van een processueel en inhoudelijk toetsingskader voor de rechter om aan deze ijkpunten te toetsen. De rechtspraktijk komt neer op een 'handelen naar bevind van zaken', zoals De Groot het treffend uitdrukt, en geeft veel vrijheid aan de rechter zonder dat voldoende recht wordt gedaan aan de belangen van partijen.4 Meer procedurele waarborgen bij de keuze van de deskundige zijn echter niet alleen in het belang van partijen, maar ook — en daar gaat het hier vooral om — in het belang van de waarheidsvinding. Wanneer de rechter aan haar beslissing een deskundigenbericht ten grondslag legt dat, bijvoorbeeld, is opgesteld door een deskundige die banden blijkt te hebben met de verzekeraar van een der partijen, kan niet meer als uitgangspunt worden genomen dat de rechter mag vertrouwen op de juistheid van het deskundigenbericht. Wanneer hieraan geen aandacht wordt besteed, kan dit ertoe leiden dat de rechter op basis van het deskundigenbericht tot een niet-correcte vaststelling van de feiten komt. Er is daarom alle reden om na te gaan op welke wijze bereikt kan worden dat de rechter een goede keuze maakt bij de benoeming van een deskundige.