Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2021/2115 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013
Artikel 67 Interventietypes in andere sectoren
Geldend
Geldend vanaf 07-12-2021
- Bronpublicatie:
02-12-2021, PbEU 2021, L 435 (uitgifte: 06-12-2021, regelingnummer: 2021/2115)
- Inwerkingtreding
07-12-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
02-12-2021, PbEU 2021, L 435 (uitgifte: 06-12-2021, regelingnummer: 2021/2115)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Financiering
Agrarisch recht (V)
Milieurecht / Algemeen
EU-recht / Marktintegratie
Bestuursrecht algemeen / Subsidie
Overheidsfinanciën / EU-financiën
1.
Voor elke overeenkomstig artikel 66 gekozen sector kiezen de lidstaten één of meer van de in artikel 47 bedoelde interventietypes die moeten worden uitgevoerd door middel van goedgekeurde operationele programma's opgesteld door:
- a)
producentenorganisaties en hun unies die op grond van Verordening (EU) nr. 1308/201300 of lid 7 van dit artikel zijn erkend, of
- b)
coöperaties, alsmede andere vormen van samenwerking tussen producenten, die zijn opgericht op initiatief van producenten en door producenten worden beheerd, en die door de bevoegde autoriteit van een lidstaat zijn erkend als producentengroeperingen voor een overgangsperiode van ten hoogste vier jaar vanaf het begin van een goedgekeurd operationeel programma dat uiterlijk op 31 december 2027 afloopt.
2.
De lidstaten stellen de criteria vast op basis waarvan producentengroeperingen als zodanig worden erkend en bepalen de activiteiten en doelstellingen van de in lid 1, punt b) bedoelde producentengroeperingen met als doel dat deze producentengroeperingen kunnen voldoen aan de vereisten om op grond van de artikelen 152 tot en met 154 of artikel 161 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of lid 7 van dit artikel te worden erkend als producentenorganisatie.
3.
De in lid 1, punt b), bedoelde producentengroeperingen stellen, naast een operationeel programma, een erkenningsprogramma op en dienen dit in om, binnen de in dat punt genoemde overgangsperiode, te voldoen aan de vereisten om op grond van de artikelen 152 tot en met 154 of artikel 161 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of lid 7 van dit artikel te worden erkend als producentenorganisatie.
In het erkenningsprogramma staan activiteiten en doelstellingen die moeten waarborgen dat er vooruitgang in de richting van een dergelijke erkenning wordt geboekt.
De steun die wordt verleend aan een producentengroeperingen die voor het einde van de overgangsperiode niet als producentenorganisaties is erkend, wordt teruggevorderd.
4.
De lidstaten motiveren hun in lid 1 bedoelde keuze van interventietypes.
De lidstaten die besluiten interventietypes van deze afdeling uit te voeren voor in bijlage VI vermelde producten, specificeren voor elke sector die zij kiezen, de lijst van onder die sector vallende producten.
5.
De in artikel 47, lid 2, punten c) en f) tot en met i), vermelde interventietypes zijn niet van toepassing op katoen, kool- en raapzaad, zonnebloempitten en sojabonen, als opgenomen in bijlage VI.
6.
7.
De lidstaten die ervoor kiezen sectorale interventietypes bedoeld in artikel 42, punt f), in de katoensector uit te voeren, erkennen producentenorganisaties in deze sector en unies van producentenorganisaties overeenkomstig de vereisten en volgens de procedures van artikel 152, lid 1, en de artikelen 153 tot en met 156 van Verordening (EU) nr. 1308/2013. Groeperingen van katoenproducenten en verenigingen van dergelijke producentengroeperingen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening door de lidstaten zijn erkend overeenkomstig het aan de Akte van Toetreding van 1979 van de Helleense Republiek gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen, worden voor de toepassing van deze afdeling beschouwd als respectievelijk producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties.
8.
De lidstaten zorgen ervoor dat uitgaven voor de in artikel 47, lid 2, punten f), g) en h), bedoelde interventietypes niet hoger zijn dan één derde van de totale uitgaven uit hoofde van elk operationeel programma zoals vastgelegd in hun strategische GLB-plannen.