HvJ 18 november 2010, Verigen, C-156/09, ECLI:EU:C:2010:695.
Hof 's-Hertogenbosch, 30-12-2021, nr. 20/00398, nr. 20/00451
ECLI:NL:GHSHE:2021:3905
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
30-12-2021
- Zaaknummer
20/00398
20/00451
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:3905, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 30‑12‑2021; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
NLF 2022/0334
Uitspraak 30‑12‑2021
Inhoudsindicatie
Voldoening op eigen aangifte van omzetbelasting over tweede kwartaal 2016. Vallen 24 uurs-diensten verleend aan intramurale en extramurale cliënten van externe zorginstellingen onder een vrijstelling voor de omzetbelasting? De diensten verleend aan intramurale cliënten vallen onder de vrijstelling uit artikel 11, lid 1, letter c, dan wel letter f, Wet omzetbelasting 1968. De diensten verleend aan extramurale cliënten vallen onder de vrijstelling uit artikel 11, lid 1, letter f, Wet omzetbelasting 1968.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 20/00398 en 20/00451
Uitspraak op het hoger beroep (met het nummer 20/00451) van
Fiscale Eenheid [stichting 1] , [stichting 2] cs,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en het hoger beroep (met het nummer 20/00398) van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 2 juli 2020, nummer BRE 17/5684, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Belanghebbende heeft aangifte gedaan van door haar over het tweede kwartaal 2016 (hierna: de aangifte) verschuldigde omzetbelasting ter hoogte van € 31.290. Belanghebbende heeft het op eigen aangifte verschuldigde bedrag aan omzetbelasting voldaan (hierna: de voldoening op aangifte).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.
1.3.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.5.
Zowel belanghebbende als de inspecteur hebben tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. Beide partijen hebben met betrekking tot het door de tegenpartij ingestelde hoger beroep een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
1.7.
De zitting heeft, door middel van een beeldbelverbinding, plaatsgevonden op 3 juni 2021 te ’s-Hertogenbosch. Aan deze zitting hebben deelgenomen, namens belanghebbende, [gemachtigde 1] , [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] , als gemachtigden van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur] .
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2. Feiten
2.1.
Belanghebbende, een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, lid 4, Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet omzetbelasting 1968), bestond in het tweede kwartaal van 2016 uit de volgende rechtspersonen: [stichting 2] , [stichting 1] , [A BV] , [B BV] en [C BV] .
2.2.
Belanghebbende is een zorgorganisatie en als zodanig ondernemer in de zin van artikel 7 Wet omzetbelasting 1968. De zorg die zij verleend is specifiek gericht op personen met een verstandelijke beperking in de regio [regio] . Belanghebbende verleent zorg aan personen behorende tot de hierboven omschreven doelgroep. Naast medische zorg verleent belanghebbende bredere (zorg gerelateerde) diensten aan verstandelijk beperkten, bestaande uit begeleiding bij wonen, werk, dagbesteding en vrije tijd. Belanghebbende heeft in totaal ongeveer honderd interne zorglocaties binnen de regio [regio] (hierna: interne zorglocaties).
2.3.
[B BV] (hierna: [B BV] ) is, zoals hierboven aangeduid, een onderdeel van belanghebbende. De activiteiten van [B BV] bestaan uit het op afstand verlenen van 24-uurs diensten.
2.4.
De diensten worden zowel verleend aan verstandelijk gehandicapte mensen die in zorginstellingen verblijven (hierna: intramurale cliënten) als aan verstandelijk gehandicapte mensen die niet in een zorginstelling verblijven maar gebruik maken van een andere woonvorm waarbij de benodigde ondersteuning wordt geboden (hierna: extramurale cliënten).
2.5.
Belanghebbende heeft geen omzetbelasting afgedragen met betrekking tot de diensten die zij aan de eigen interne zorglocaties (binnen de fiscale eenheid) heeft verleend.
2.6.
Met betrekking tot de diensten die derden hebben afgenomen in het kader van de zorg voor intramurale cliënten, heeft belanghebbende ter zake van het tweede kwartaal 2016 op aangifte € 15.239,28 aan omzetbelasting afgedragen. De afnemers van deze diensten zijn [D] , [E] , [F] , [G] , [H] , [J] en [K] . Dit betreffen zorginstellingen die als doelstelling (onder meer) de verzorging van verstandelijk gehandicapten hebben.
2.7.
Met betrekking tot de diensten die derden hebben afgenomen in het kader van de zorg voor extramurale cliënten, heeft belanghebbende ter zake van het tweede kwartaal 2016 op aangifte € 16.050,72 aan omzetbelasting voldaan. De afnemers van deze diensten zijn [L] , [M] , [N] , [O] , [P] , [Q] , [R] , [F] [S] , [J] , [T] en [U] . Dit betreffen externe zorginstellingen die zich (onder meer) richten op het bieden van ondersteuning bij het extramuraal wonen respectievelijk het onder begeleiding wonen van verstandelijk gehandicapten. Het betreft een mix van particuliere en publieke instellingen en tevens een mix van instellingen die zowel intramurale als extramurale zorg verlenen en instellingen die thuiszorg verlenen.
2.8.
[B BV] verleent zowel 24-uurs reactieve zorg op afstand als 24-uurs proactieve zorg op afstand.
2.9.
De volgende door [B BV] aangeboden diensten vallen onder de categorie “reactieve zorg op afstand”:
- bereikbaarheid: zowel tijdens als buiten kantooruren kan de bereikbaarheid van een zorginstelling worden overgenomen, zodat cliënten ook ‘s avonds, ‘s nachts en in het weekend contact kunnen opnemen;
- persoonsalarmering: persoonsalarmering is een vorm van actieve alarmering waarbij de cliënt zelf het alarm in werking stelt, bijvoorbeeld door op een knop te drukken;
- dwaaldetectie: dwaaldetectie is een vorm van alarmering waarbij gebruik wordt gemaakt van GPS om de locatie van iemand te bepalen. Zo is het mogelijk om verdwalen te voorkomen en ervoor te zorgen dat de cliënt weer veilig naar huis wordt begeleid.
2.10.
De volgende door [B BV] aangeboden diensten vallen onder de categorie “proactieve zorg op afstand”:
- luisterzorg: luisterzorg is een vorm van passieve alarmering waarbij gebruik wordt gemaakt van audiotechniek. De cliënt hoeft zelfs niets te doen, er wordt automatisch een signaal verzonden bij een hard geluid;
- cameratoezicht: cameratoezicht is een vorm van passieve signalering waarbij gebruik wordt gemaakt van audiovisuele techniek.
2.11.
Klanten van [B BV] zijn niet verplicht om alle hierboven omschreven diensten af te nemen.
2.12.
De diensten worden op afstand verleend. Het kenmerkende element van de op afstand verleende diensten is dat door gebruikmaking van technische middelen toezicht wordt gehouden op patiënten. [B BV] is verantwoordelijk voor de werking van de technische middelen en de bereikbaarheid van de centralisten. De – al dan niet naar aanleiding van een zorgvraag van een patiënt – door voornoemde technische middelen gegenereerde alarmsignalen worden door centralisten behandeld.
2.13.
De centralisten zijn in dienst bij [B BV] en moeten over een afgeronde verpleegkundige of verzorgende beroepsopleiding op minimaal kwaliteitsniveau 3 beschikken. Alle centralisten kwalificeren als Verzorgende IG (hierna: VIG-er). De centralisten zijn opgeleid in triage (volgens de methodiek van het Nederlands Huisartsen Genootschap) en klinisch redeneren. Te allen tijde kunnen de centralisten, indien daar behoefte aan bestaat, contact opnemen met senior zorgmedewerkers met een verpleegkundige opleiding van niveau 4 en hoger.
2.14.
De centralisten beoordelen of (medische) opvolging gegeven dient te worden aan een alarmsignaal. Dit wordt triage genoemd. De centralisten maken hierbij gebruik van hun medische kennis, de informatie die zij in het digitale communicatiesysteem met betrekking tot de patiënt kunnen raadplegen en de patiëntgegevens zoals deze in het zorgplan zijn opgenomen. De klanten van [B BV] zijn verantwoordelijk voor de juistheid en volledigheid van laatstgenoemde zorgplan.
2.15.
In gevallen waarin de centralisten, op basis van de door hen uitgevoerde triage, tot de conclusie komen dat geen fysieke opvolging gegeven hoeft te worden aan een alarmsignaal handelen de centralisten het alarmsignaal zelfstandig af. Het kan hierbij gaan om de afhandeling van loze alarmen. Daarnaast kan het gaan om situaties waarbij geen sprake is van een medische noodsituatie, maar waarbij, bijvoorbeeld, volstaan kan worden met het op afstand geruststellen van een verward persoon of het op afstand begeleiden bij het innemen van medicatie. Er volgt, derhalve, niet in alle gevallen fysieke zorg op een alarmsignaal.
2.16.
Indien fysieke opvolging van een alarmsignaal nodig is, wordt een professionele hulp-en/of zorgverlener ingeschakeld. Hierbij valt te denken aan het inschakelen van een zorgmedewerker, arts, hulpdienst of een combinatie hiervan.
2.17.
In een deel van de gevallen waarin fysieke opvolging benodigd is, wordt deze verleend door medewerkers van [stichting 2] . Deze stichting maakt deel uit van de fiscale eenheid (zie onder 2.1). Voor de vervolgzorg die [stichting 2] aan derden verleent, worden afzonderlijke vergoedingen in rekening gebracht. De beschikbaarheid van medewerkers voor fysieke zorgopvolging is geregeld in afzonderlijke overeenkomsten in het kader van zogenoemde Zorgcirkels. [B BV] is niet verantwoordelijk voor het verlenen van fysieke opvolging.
2.18.
De centralist verleent, door middel van het digitale communicatiesysteem, waar mogelijk ondersteuning aan de patiënt totdat de hulp- en/of zorgverlener die fysieke opvolging gaat verlenen is gearriveerd.
2.19.
Tot de gedingstukken behoort een raamovereenkomst met dagtekening 21 december 2018 en een Service Niveau Overeenkomst (hierna: SNO) met dagtekening 6 februari 2019 waarin de afspraken tussen [B BV] en [V] zijn vastgelegd. [V] is een externe klant van [B BV] .
2.20.
In voornoemde raamovereenkomst zijn de algemene voorwaarden waartegen de dienstverlening verleend zal worden vastgelegd. Deze overeenkomst luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
““(…) Overwegende dat:
(…)
• [V] in dit kader behoefte heeft aan de inzet van meer passende zorgdomotica met als
uitgangspunten minder vrijheidsbeperking en meer privacy in combinatie met de noodzakelijke veiligheid, vooralsnog in het bijzonder gericht op de nachtzorg (communicatietechnologie), waarvan de doelstelling is dat deze duurzaam en professioneel georganiseerd is en past bij de zorgvragen van haar cliënten;
• [B BV] in staat en bereid is de zorgmonitoring op basis van de bij cliënten van [V]
gebruikte technieken te leveren;
• [V] verantwoordelijk blijft voor zowel de inzet van zorgdomotica per individuele cliënt en de zorgopvolging/opvolging van signalen vanuit de zorgmonitoring; (…)”
Zijn het navolgende overeengekomen:
(…)
ARTIKEL 4: LEVERINGEN
4.1.
De door [B BV] aan [V] [Hof: afnemer van belanghebbende] te leveren diensten worden vastgelegd in een SNO, waarin verwezen wordt naar deze Raamovereenkomst en waarin bepaald is dat de overeenkomsten onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
4.2.
Indien en voor zover [B BV] diensten of leveringen zal aanbieden, zal zij
ervoor zorgdragen dat voor zover hierbij tevens technische hulpmiddelen, installaties en/of applicaties geleverd zullen worden deze geschikt zijn en blijven voor het doel waarvoor zij geleverd zijn.
(…)
4.4.
Samen met het aangaan van deze Raamovereenkomst is (een eerste) SNO afgesloten die als bijlage 1 aan deze Raamovereenkomst toegevoegd is en gedateerd is op d.d. 1-2-2019 (…)”
2.21.
De onder 2.19 genoemde SNO bevat een meer gedetailleerd overzicht van de door belanghebbende te verlenen diensten. Deze overeenkomst luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“1.1 Inleiding
[V] is bezig met een transitie. Eén van de doelen in deze transitie is het verbeteren van de kwaliteit van de ondersteuning voor de cliënten in de nacht. Dit gebeurt middels een uitrol van een nieuwe visie op nachtzorg en inzet van domotica. Voor de inzet van domotica is een keuze gemaakt voor het domotica systeem van de firma [W] . Aan [B BV] is de vraag gesteld om een aanbod te doen voor de dienstverlening Toezicht en Veiligheid op afstand, die aansluit op de door [V] gekozen visie, processen en systemen.
(…)
Onderstaand wordt de SNO voor de dienst Toezicht en Veiligheid in de nacht door [B BV] nader beschreven. Deze SNO omvat de omschrijving van de dienst, de kosten en het bij de dienstverlening behorend service level voor [V] (hierna te noemen “Klant”). De SNO maakt op haar beurt weer integraal onderdeel uit van de door partijen overeengekomen en ondertekende Raamovereenkomst.
1.2
Toezicht en Veiligheid op afstand in de nacht
Het bieden van Toezicht en Veiligheid op afstand in de nacht gebeurt door de inzet van verschillende soorten zorgdomotica. Afhankelijk van de vraag van de cliënt wordt de inzet van de ondersteuning en domotica bepaald door de key-users van Klant.
[B BV] onderscheidt een aantal vormen van dienstverlening, die aansluit op de inzet van verschillende soorten zorgdomotica:
a. Actieve alarmering - is gericht op alarmering door de cliënt zelf in noodsituaties. Het maken van contact en het zenden van een noodhulproep aan de centralist d.m.v. een personenalarm door de cliënt zelf. Hierna bouwt zich een spreek-luisterverbinding op waardoor de centralist, middels gerichte vragen aan de cliënt, kan triëren en de eventuele opvolging kan activeren.
b. Zusterroep - is gericht op communicatie met de cliënt, niet zijnde een personenalarm. Client heeft een ondersteuningsvraag en maakt zelf contact met de centralist. Hierna bouwt zich een spreek-/luisterverbinding op waardoor de centralist, middels gerichte vragen aan de cliënt, kan triëren en de eventuele opvolging kan activeren.
c. Sensorbewaking - Sensorbewaking valt onder passieve alarmering. Een sensor of een scenario binnen een systeem van sensorbewaking signaleert een ondersteuningsvraag voor de cliënt. Afhandeling van een passieve alarmering kent een vergelijkbaar protocol met een actief alarm (zie onder a. en b. hiervoor). Welke sensor of welk scenario bij sensorbewaking gekozen wordt en hoe de vraag gesignaleerd wordt (scenario, rooster) is afhankelijk van de ondersteuningsvraag/situatie van de cliënt. Bij Sensorbewaking wordt gebruik gemaakt van scenario’s waarbij een set van sensoren of slimme akoestische sensoren of slimme optische sensoren worden ingezet. Wanneer de akoestische sensor tevens gebruikt wordt voor het live of terugluisteren van geluid, spreken we van luisterzorg. Wanneer de slimme optische sensor gebruikt wordt voor het terugkijken van beelden, spreken we van camerazorg.
d. Luisterzorg; is een vorm van passieve alarmering, in de ruimte waar toezicht dient plaats te vinden, is een audiopunt aanwezig. Dit audiopunt monitort continu de omgeving. Door slimme technologie maakt het audiopunt een sample van de geluiden die buiten de vooraf voor deze cliënt afgesproken waarden komen. Deze opname wordt doorgegeven aan de centralist. De centralist luistert naar het geluid wat het alarm geactiveerd heeft en kan eventueel live luisteren naar de cliënt. Hierdoor en door het eventueel opbouwen van een spreek-/luisterverbinding (waardoor er gerichte vragen aan de cliënt gesteld kunnen worden) kan de centralist triëren en de eventuele benodigde hulp (= opvolging) organiseren. Men kan ook kiezen om een sensormelding te verifiëren door luisterzorg.
e. Camerazorg - wanneer alarmering, sensoren of luisteren niet voldoende is om toezicht en veiligheid op de juiste manier te garanderen, kunnen camera’s ingezet worden welke o.b.v. een trigger (b.v. geluid of beweging) geactiveerd worden. Wanneer de camera geactiveerd wordt, kijkt de centralist naar de live beelden en kan hierdoor een zorgvuldig beeld krijgen van de hulpvraag en de ernst hiervan. Men kan ook kiezen om een sensormelding te verifiëren door camerazorg. Nb. De beschreven Luisterzorg en Camerazorg helpen de centralist bij het triëren van de hulpvraag maar kunnen ook dienen als verificatiemiddel: de sensor alarmeert en de centralist verifieert door middel van het luisteren naar de live situatie, door het terugluisteren van een geluidsfragment of door live camerabeelden te bekijken en zo te horen of te zien wat er aan de hand is en/of er volgens afspraak acties moeten worden ondernomen.
(…)
2.1
Ketenverantwoordelijkheden
De dienstverlening van [B BV] aan Klant is modulair opgebouwd. Het uitgangspunt bij deze modulaire opzet is de keten van activiteiten en de benodigde hard- en software die nodig zijn voor de totale dienstverlening. De keten is als volgt opgebouwd:
1. Afspraken tussen Cliënt en Klant; 2. Toegankelijk maken van Cliënt gegevens aan [B BV] ; 3. Hardware, LAN en benodigde applicaties op de locatie van de Cliënt; 4. Verbinding tussen Klant en het Koppelpunt; 5. Verbinding tussen het Koppelpunt en [B BV] ; 6. Inrichten en onderhouden van de zorgprocessen 7. Triage van meldingen; 8. Initiatie van opvolging van de melding; 9. Opvolging van de melding; 10. Afsluiting alarm; 11. Rapportage.
Klant is verantwoordelijk voor de stappen 1, 2, 3, 4, 6, 9 en 11 [B BV] Is verantwoordelijk voor de stappen 5, 7, 8 en 10.
(…)
2.1.1
Verantwoordelijkheden Klant.
In deze paragraaf staan de verantwoordelijkheden van Klant per onderdeel van de keten. De cijfers achter ‘Ad’ verwijzen naar de cijfers van paragraaf 2.1.
(…)
Ad 9. Opvolging van de melding
Klant is verantwoordelijk voor de feitelijke invulling/uitvoering van de opvolging wanneer [B BV] dit vanuit de melding nodig acht. Ook wanneer Klant afspraken maakt met haar cliënt over de uitvoering van de opvolging door de mantelzorger van cliënt, blijft dit de verantwoordelijkheid van Klant. Klant is verantwoordelijk voor de bereikbaarheid van de medewerkers van Klant en de mantelzorgers van cliënt i.v.m. eventuele noodzakelijke opvolging van de melding. (…)
(…)
2.1.2
Verantwoordelijkheden van [B BV]
In deze paragraaf staan de verantwoordelijkheden van [B BV] per onderdeel van de keten. De cijfers achter ‘Ad’ verwijzen naar de cijfers van paragraaf 2.1.
Ad 5. Verbinding tussen het Koppelpunt en [B BV]
is verantwoordelijk voor de verbinding tussen het Centrale Koppelpunt en [B BV] . (…) [B BV] is verantwoordelijk voor de capaciteit en beschikbaarheid van deze verbinding. [B BV] heeft de componenten van deze verbinding redundant uitgevoerd om zo mogelijke storingen tot een minimum te beperken.
Ad 7. Triage van meldingen
[B BV] is verantwoordelijk voor de uitvoering van de triage na een zorgmelding (ook wel genoemd zorgmonitoring) op basis van de door Klant aan [B BV] toegankelijk gemaakte (cliënt)informatie. Alle centralisten van [B BV] hebben een passende verzorgende of verpleegkundige opleiding genoten en zullen de triage activiteiten uitvoeren voor Klant. Er is altijd een verpleegkundige op minimaal niveau 4 op de centrale aanwezig. [B BV] handelt volgens de door Klant aangeleverde instructie(s). [B BV] is niet verantwoordelijk voor de correctheid van de aangeleverde informatie en voor de eventuele gevolgen van foutief aangeleverde informatie en instructies door Klant. Meldingen rondom storingen, calamiteiten en andere meldingen bijvoorbeeld van apparatuur behoren niet tot de dienstverlening. Regie hierop ligt onder verantwoordelijkheid van Klant, [B BV] vervult waar mogelijk wel de signaleringsfunctie. Nadere afspraken rondom storingen worden vastgelegd in het DAR.
Ad 8. Initiatie van opvolging van de melding;
[B BV] is verantwoordelijk voor het in gang zetten van de opvolging naar aanleiding van
een melding en de triage. [B BV] zal de betreffende uitvoerende dienst van Klant hierover informeren. [B BV] communiceert rondom een zorgmelding niet met anderen dan de betreffende uitvoerende dienst. Klant is verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van de juiste informatie aan [B BV] en biedt hiertoe [B BV] ook toegang tot de juiste informatie. [B BV] kan niet verantwoordelijk zijn voor foutief aangeleverde informatie door Klant en de eventuele gevolgen daarvan. Klant bepaalt zelf welke opvolging bij een cliënt moet plaatsvinden na een melding en draagt daarvoor ook de verantwoordelijkheid. Indien [B BV] de opvolging van de melding opstart, zal dit geschieden op basis van de door Klant aangeleverde informatie.
Ad 10. Afsluiting alarm
[B BV] sluit de melding af na uitvoering van de afspraken en protocollen welke nader zijn vastgelegd in het DAR. Dit betekent overigens niet dat de opvolging zoals beschreven onder Ad 9 door Klant ook reeds is afgerond.”
2.22.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte. De inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
2.23.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het ter zake van het tweede kwartaal 2016 verschuldigde omzetbelastingbedrag vastgesteld op € 15.958, de inspecteur veroordeeld in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep heeft gemaakt van € 1.834,50 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 vergoedt.
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Vallen de door belanghebbende aan intramurale cliënten van externe zorginstellingen verleende 24 uurs-diensten onder de vrijstelling voor de omzetbelasting zoals bedoeld in artikel 11, lid 1, letter c, Wet omzetbelasting 1968?
2. Vallen de door belanghebbende aan extramurale cliënten van externe zorginstellingen verleende 24 uurs-diensten onder de vrijstelling voor de omzetbelasting zoals bedoeld in artikel 11, lid 1, letter g, onder 1, sub a, Wet omzetbelasting 1968?
3. Vallen de door belanghebbende aan extramurale cliënten van externe zorginstellingen verleende 24 uurs-diensten onder de vrijstelling voor de omzetbelasting zoals bedoeld in artikel 11, lid 1, letter f, Wet omzetbelasting 1968?
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende, op het niveau van de fiscale eenheid, als inrichting die zich bezighoudt met het verzorgen en verplegen van intramurale cliënten, in de zin van artikel 11, lid 1, letter c, Wet omzetbelasting1968, aangemerkt kan worden. Dat de externe zorginstellingen die 24 uurs-diensten afnemen in het kader van de zorg voor intramurale cliënten een beroep kunnen doen op deze vrijstelling is ook niet in geschil. Tussen partijen is bovendien niet in geschil dat de door [B BV] verleende diensten, voor toepassing van de Wet omzetbelasting 1968, niet opgaan in eventueel te verlenen opvolgzorg. Ten slotte is niet in geschil dat ervan uitgegaan kan worden dat in het tweede kwartaal van 2016 alle met externe zorginstellingen gesloten overeenkomsten gelijkluidend waren aan de raamovereenkomst en SNO die in de gedingstukken zijn opgenomen met betrekking tot [V] (zie onder 2.20 en 2.21).
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar en tot volledige teruggaaf van de op aangifte voldane omzetbelasting. De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en ongegrondverklaring van het door belanghebbende bij de rechtbank ingestelde beroep.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
Hoger beroep inspecteur
4.1.
De rechtbank heeft met betrekking tot de 24 uurs-diensten die belanghebbende aan externe zorginstellingen heeft verleend in het kader van de zorg voor intramurale cliënten overwogen dat de aard van deze diensten bestaat uit het houden van toezicht en het, waar nodig, inschakelen van opvolgzorg. Deze diensten vormen, aldus de rechtbank, naar hun aard een wezenlijk, inherent en onafscheidbaar deel van het verzorgen en verplegen van in een inrichting opgenomen personen. Aangezien bovendien aan de in artikel 11, lid 2, Wet omzetbelasting 1968 opgenomen voorwaarde is voldaan dat met deze diensten geen winst wordt beoogd, is de vrijstelling uit artikel 11, lid 1, letter c, Wet omzetbelasting 1968 van toepassing.
4.2.
De inspecteur betoogt in het door hem ingestelde hoger beroep dat de rechtbank deze diensten ten onrechte onder de reikwijdte van artikel 11, lid 1, letter c, Wet omzetbelasting 1968 heeft gebracht. De diensten vallen, volgens de inspecteur, niet rechtstreeks onder deze vrijstelling, aangezien deze diensten niet aangemerkt kunnen worden als verpleging of verzorging in de zin van deze bepaling, en ook niet als daarmee nauw samenhangend kunnen worden beschouwd. Hiertoe is, volgens de inspecteur, vereist dat de diensten een medisch of therapeutisch doel hebben. De door belanghebbende verleende diensten zijn, aldus de inspecteur, kort samengevat onvoldoende medisch van aard om een dergelijk doel aanwezig te achten. De inspecteur merkt nog op dat artikel 11, lid 1, letter c, Wet omzetbelasting 1968 niet alleen een implementatie is van artikel 132, lid 1, letter b, BTW-richtlijn, maar ook is gebaseerd op artikel 132, lid 1, letter g, BTW-richtlijn.
Hoger beroep belanghebbende
4.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrijstelling uit artikel 11, lid 1, letter g, onder 1, sub a, Wet omzetbelasting 1968 niet van toepassing is op de 24 uurs-diensten die verleend worden aan externe zorginstellingen in het kader van de zorg voor extramurale cliënten. De rechtbank heeft aan dit oordeel ten grondslag gelegd dat de centralisten niet voldoen aan de in deze bepaling opgenomen opleidingsvoorwaarden. Daarnaast heeft de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag gelegd dat deze diensten niet onontbeerlijk zijn voor de gezondheidskundige verzorging van de mens.
4.4.
Belanghebbende verzet zich in het door haar ingestelde hoger beroep tegen dit oordeel. Primair voert zij aan dat zij, op grond van het Verigen-arrest1., aanspraak kan maken op deze vrijstelling. Subsidiair voert zij aan dat de 24 uurs-diensten, zelfstandig bezien, onder deze vrijstelling vallen. De omstandigheid dat de centralisten niet over een BIG-registratie beschikken staat, aldus belanghebbende, niet in de weg aan toepassing van de vrijstelling aangezien (zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat) de VIG-status voldoende is om aan de opleidingseisen te voldoen.
4.5.
Belanghebbende heeft in het door haar ingediende hoger beroep meer subsidiair aangevoerd dat zij aanspraak kan maken op de vrijstelling zoals opgenomen in artikel 11, lid 1, letter f, Wet omzetbelasting 1968. Belanghebbende heeft hiertoe gewezen op het sociale karakter van de 24 uurs-diensten.
4.6.
De inspecteur stelt, daarentegen, dat deze vrijstellingen niet van toepassing zijn. Met betrekking tot de vrijstelling uit artikel 11, lid 1, letter f, Wet omzetbelasting 1968 heeft de inspecteur erop gewezen dat 24 uurs-diensten niet expliciet zijn genoemd in Bijlage B behorende bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968. Met betrekking tot de vrijstelling uit artikel 7, lid 1, Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 juncto B juncto Bijlage B, letter b, onderdeel 13, bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: post B13) stelt de inspecteur dat de beoordeling of deze post van toepassing is niet op het niveau van de fiscale eenheid maar op het niveau van [B BV] dient plaats te vinden. Ten slotte voert de inspecteur aan dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat toepassing van de vrijstelling niet leidt tot een ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen ten opzichte van ondernemers die winst beogen.
Wettelijk kader
4.7.
In artikel 132, lid 1, letter b, BTW-richtlijn is opgenomen dat van de heffing van omzetbelasting vrijgesteld dienen te worden ziekenhuisverpleging en medische verzorging, alsmede de handelingen die daarmede nauw samenhangen, verleend door publiekrechtelijke lichamen of, onder sociale voorwaarden die vergelijkbaar zijn met die welke gelden voor publiekrechtelijke lichamen, door ziekenhuizen, centra voor medische verzorging en diagnose en andere naar behoren erkende inrichtingen van dezelfde aard.
4.8.
In 132, lid 1, letter g, BTW-richtlijn is geregeld dat diensten en goederenleveringen die nauw samenhangen met maatschappelijk werk en met sociale zekerheid en die worden verricht door publiekrechtelijke lichamen of door andere organisaties die door de betrokken lidstaat als instellingen van sociale aard worden erkend van de heffing van omzetbelasting zijn vrijgesteld. In deze bepaling wordt expliciet het voorbeeld genoemd van diensten en goederenleveringen die door bejaardentehuizen worden verricht respectievelijk geleverd.
4.9.
In artikel 11 aanhef en onder lid 1, letter c, Wet omzetbelasting 1968 is bepaald dat is vrijgesteld: het verzorgen en het verplegen van in een inrichting opgenomen personen, almede de handelingen die daarmee nauw samenhangen, waaronder begrepen het verstrekken van spijzen en dranken, geneesmiddelen en verbandmiddelen aan die personen.
4.10.
In artikel 11, aanhef en onder lid 1, letter f, Wet omzetbelasting 1968 is opgenomen dat van de heffing van omzetbelasting worden vrijgesteld de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen leveringen en diensten van sociale of culturele aard, mits de ondernemer geen winst beoogt en niet een ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen optreedt ten opzichte van ondernemers die winst beogen. De nadere uitwerking bij algemene maatregel van bestuur heeft plaatsgevonden in artikel 7 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 en Bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968.
4.11.
In artikel 7, lid 1, Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 juncto post B13 is geregeld dat de leveringen en diensten als bedoeld in artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting die als zodanig worden verricht door ziekenhuizen, poliklinieken, psychiatrische inrichtingen en dergelijke inrichtingen, voor zover deze leveringen en diensten niet reeds kunnen worden gerangschikt onder artikel 11, lid 1, letter c, Wet omzetbelasting 1968, zijn vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting.
Beoordeling geschilvragen
4.12.
Bij beoordeling van de hoger beroepen stelt het hof voorop dat aan artikel 132, lid 1, letter b, BTW-richtlijn uitvoering is gegeven in artikel 11, lid 1, aanhef, letter c en letter f, van de Wet omzetbelasting 1968 in samenhang gelezen met artikel 7, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 en post B13.2.
4.13.
Zoals de Hoge Raad in het arrest van 13 juni 20143.heeft uiteengezet volgt uit de rechtspraak van het Hof van Justitie (hierna: HvJ) dat voor toepassing van artikel 132, lid 1, letter b, BTW-richtlijn (evenals voor de toepassing van artikel 132, lid 1, letter c, BTW-richtlijn) onder het begrip medische verzorging verstaan dient te worden het verlenen van diensten die de diagnose, de behandeling en, voor zoveel mogelijk, de genezing van ziekten of gezondheidsproblemen van de mens tot doel hebben. Het hof stelt vast dat de zorg die door belanghebbende wordt verstrekt (zie 2.2) verder reikt dan (alleen) medische verzorging. Voor zover deze zorg ook verder strekt dan ziekenhuisverpleging, is de vrijstelling van belanghebbende, waarvan partijen het erover eens zijn dat die gebaseerd is op artikel 11, lid 1, letter c, Wet omzetbelasting 1968, gebaseerd op artikel 132, lid 1, letter g, BTW-richtlijn. Voor zover de diensten van belanghebbende niet kunnen worden aangemerkt als het verzorgen en het verplegen van in een inrichting opgenomen personen, of als handelingen die daarmee nauw samenhangen, zijn de leveringen en diensten die belanghebbende als zodanig verricht vrijgesteld op grond van artikel 11, aanhef en letter f, Wet omzetbelasting 1968. Naar het oordeel van het hof is dus met artikel 11, lid 1, aanhef en letter c, en letter f, van de Wet omzetbelasting 1968 in samenhang gelezen met artikel 7, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 en de daarbij behorende bijlage B, letter b, punt 13 niet alleen uitvoering gegeven aan artikel 132, lid 1, letter b, BTW-richtlijn, maar ook aan artikel 132, lid 1, letter g, BTW-richtlijn. Dat houdt mede in dat belanghebbende, nu zij op fiscale eenheid niveau een instelling is die diensten verricht als bedoeld in artikel 11, lid 1, letter c, Wet omzetbelasting 1968, en kwalificeert voor post B13, is erkend als instelling van sociale aard als bedoeld in artikel 132, lid 1, letter g, BTW-richtlijn.
4.14.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de 24-uursdiensten in aanmerking komen voor de vrijstelling van artikel 11, lid 1, letter c en letter f, Wet omzetbelasting 1968 in samenhang gelezen met artikel 7, lid 1, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 en post B13.
4.15.
Op grond van vaste jurisprudentie van het HvJ dienen vrijstellingsbepalingen en de hierin opgenomen bewoordingen strikt te worden uitgelegd, aangezien zij afwijkingen vormen op het algemene beginsel dat omzetbelasting wordt geheven over elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht. De bewoordingen van vrijstellingsbepalingen dienen echter niet dusdanig strikt uitgelegd te worden dat hiermee de met de vrijstelling nagestreefde doeleinden en/of het beginsel van fiscale neutraliteit onrecht wordt aangedaan.4.Het is vaste jurisprudentie dat de vrijstellingsbepalingen in artikel 132 BTW-richtlijn beogen bepaalde activiteiten van algemeen belang vrij te stellen van omzetbelasting, teneinde de toegang tot bepaalde prestaties te vergemakkelijken door de verhoogde kosten te vermijden die zouden ontstaan indien de betrokken prestaties en goederenleveringen aan de omzetbelasting werden onderworpen.5.
4.16.
De door belanghebbende verleende 24 uurs-diensten vallen, op zichzelf bezien, niet onder de bewoording ‘(medische( verzorging of (ziekenhuis)verpleging’. Deze diensten die de rechtbank terecht gekwalificeerd heeft als het houden van toezicht en het, waar nodig, inschakelen van opvolgzorg, bevatten weliswaar elementen van verzorging respectievelijk verpleging, maar die volstaan niet om zonder meer als zorg of verpleging te worden aangeduid. Belanghebbende verricht haar diensten niet rechtstreeks aan zorgbehoevenden, en de afnemers van deze diensten beogen met deze 24 uurs-diensten de door hen te verrichten zorg te vergemakkelijken. Daarbij komt, zoals hiervoor in 4.13 werd overwogen, dat de zorg voor gehandicapten door de afnemers van de 24 uurs-diensten veelal ook breder zal zijn dan alleen medische verzorging of (ziekenhuis)verpleging.
4.17.
Daarom dient beoordeeld te worden of de 24 uurs-diensten aangemerkt kunnen worden als handelingen die nauw samenhangen met het verzorgen en verplegen van in een inrichting opgenomen personen respectievelijk nauw samenhangen met maatschappelijk werk en met de sociale zekerheid.6.
4.18.
In artikel 132, lid 1, letter b, BTW-richtlijn respectievelijk artikel 132, lid 1, letter g, BTW-richtlijn is geen definitie opgenomen van hetgeen onder met ziekenhuisverpleging en medische verzorging nauw samenhangende handelingen respectievelijk diensten en goederenleveringen die nauw samenhangen met maatschappelijk werk en met sociale zekerheid aangemerkt dienen te worden.
4.19.
In jurisprudentie van het HvJ is invulling gegeven aan hetgeen onder nauw samenhangende diensten verstaan dient te worden.7.
4.20.
Uit deze jurisprudentie volgt dat daarvan uitsluitend sprake is indien deze daadwerkelijk worden verstrekt als nevenprestatie bij de hoofdprestatie. Nevenprestaties volgen, voor toepassing van de Wet omzetbelasting 1968, de fiscale behandeling van de hoofdprestatie.
4.21.
De externe zorginstellingen die de 24 uurs-diensten afnemen in het kader van de zorg voor intramurale cliënten houden zich, evenals belanghebbende, bezig met het in brede zin zorgdragen voor mensen met een verstandelijke beperking, met dien verstande dat deze zorg niet beperkt is tot het verrichten van medische zorg, doch ook begeleiding bij wonen, werk, dagbesteding en vrije tijd omvat. Tussen partijen is, zoals ook onder 3.2 weergegeven, niet in geschil dat deze instellingen gebruik kunnen maken van de in artikel 11, lid 1, letter c, Wet omzetbelasting 1969 opgenomen vrijstelling. Het hof ziet, mede gelet op hetgeen onder 4.13 is overwogen over uitleg van de in deze bepaling opgenomen begrippen “verzorging” en “verpleging”, geen aanleiding om van dit eensluidende standpunt van partijen af te wijken. De hoofdprestatie, zoals bedoeld onder 4.20, valt derhalve onder de vrijstelling van artikel 11, lid 1, letter c, Wet omzetbelasting 1968.
4.22.
Met betrekking tot de vraag of de 24 uurs-diensten daadwerkelijk zijn verstrekt als nevenprestatie bij deze vrijgestelde hoofddienst overweegt het hof als volgt. Een dienst wordt als nevenprestatie bij een hoofdprestatie beschouwd wanneer deze geen doel op zich is, maar een middel om ervoor te zorgen dat de hoofdprestatie onder optimale omstandigheden wordt verricht. De nevenprestatie dient bovendien onontbeerlijk te zijn voor het verrichten van de hoofdprestatie.8.
4.23.
Belanghebbende heeft in dit kader aangevoerd dat de 24 uurs-diensten gebruikt worden om zorg- en hulpvragen en (potentieel) gevaarlijke situaties (tijdig) te signaleren en om, indien nodig, opvolgzorg in te schakelen. Deze diensten zijn, aldus belanghebbende, een noodzakelijke tussenschakel bij het verlenen van zorg en aandacht aan intramurale patiënten. Op het moment dat de 24 uurs-diensten zouden ontbreken binnen het zorgproces kan de wenselijke zorg zowel kwalitatief als kwantitatief niet geboden worden aan cliënten.
4.24.
De inspecteur legt, daarentegen, de nadruk op de omstandigheid dat niet in alle gevallen opvolgzorg wordt ingeschakeld. In een gedeelte van de gevallen betreft het immers een “loos alarm” of kan de centralist de (eenvoudige) zorgvraag zelf afdoen. Dit heeft tot gevolg dat de 24 uurs-diensten niet daadwerkelijk als nevenprestatie naast de verzorging en verpleging van intramurale cliënten wordt verstrekt. De inspecteur verwijst in dit kader naar het Copygene-arrest.9.
4.25.
Het hof volgt belanghebbende in het hierboven onder 4.23 opgenomen betoog dat 24 uurs-diensten een noodzakelijke tussenschakel zijn bij het verlenen van opvolgzorg. De 24 uurs-diensten dragen immers bij aan de signalering van situaties waarin behoefte is aan zorg en ondersteuning. Zonder signalering van dergelijke situatie kan de noodzakelijke opvolgzorg niet in gang worden gezet. Het hof acht aannemelijk dat de 24 uurs-diensten van zodanige aard en kwaliteit zijn dat de gelijkwaardigheid van de zorg die de zorginstellingen aan hun intramurale cliënten verlenen niet gegarandeerd kan worden zonder dat deze diensten (in welke vorm dan ook) worden uitgevoerd.
4.26.
Reeds om deze reden is voldaan aan de voorwaarde dat de 24 uurs-diensten onontbeerlijk zijn voor het verrichten van de hoofdprestatie en eraan bijdragen dat de hoofdprestatie onder optimale omstandigheden wordt verricht. Het hof voegt hier aan toe dat belanghebbende onbestreden heeft gesteld dat de centralisten zorg- en hulpvragen met een veelal eenvoudig karakter, waar mogelijk, zelfstandig afhandelen. Dit heeft tot gevolg dat het zorgpersoneel dat in dienst is bij de zorginstellingen meer tijd kan besteden aan andere, veelal meer dringendere, zorgtaken, hetgeen een positief effect kan hebben op de kwaliteit van de te verlenen zorg. Indien 24 uurs-diensten niet extern worden afgenomen, zouden dergelijke meldingen, mede gelet op de brede verzorgingsdoelstelling van deze instellingen (zie onder 4.21), immers door het interne zorgpersoneel opgemaakt moeten worden. Hieruit volgt naar het oordeel van het hof mede dat de kosten van de 24 uurs-diensten onderdeel uitmaken van de totale zorgkosten van de afnemers die deze diensten inkopen.
4.27.
Naar het oordeel van het hof is bovendien voldaan aan de voorwaarde dat de 24 uurs-diensten daadwerkelijk als nevenprestatie bij de hoofdprestatie – bestaande uit het verzorgen en verplegen van intramurale cliënten – zijn verleend. In gevallen waarin de centralisten geen opvolgzorg inschakelen, vormt de 24 uurs-dienst namelijk een nevenprestatie bij het houden van toezicht op en het in bredere zin ondersteunen van intramurale cliënten bij eenvoudigere (niet-medische) hulpvragen. Alhoewel het houden van toezicht en het bieden van ondersteuning niet rechtstreeks worden verleend aan de cliënten van haar afnemers, bestaat er een dermate sterk verband tussen het op kwalitatief goede wijze uitvoeren van de vrijgestelde, brede zorgtaken door de externe zorginstellingen en het uitvoeren van toezichthoudende taken (zie onder 4.16 en 4.25) dat niet gezegd kan worden dat deze toezichthoudende taken geen nevenprestaties zijn die daadwerkelijk bij de hoofdprestatie zijn verleend. Dat een niet rechtstreeks aan zorgbehoevenden verleende dienst ook kan kwalificeren als een nauw samenhangende dienst volgt onder meer uit HvJ 8 oktober 2020, E, C-657/19, ECLI:EU:C:2020:811.
4.28.
Ten slotte dient, op grond van artikel 11, lid 2, Wet omzetbelasting 196810., beoordeeld te worden of de 24 uurs-diensten er in hoofdzaak toe strekken aan belanghebbende extra opbrengsten te verschaffen door het uitvoeren van handelingen die worden verricht in rechtstreekse mededinging met commerciële ondernemingen die aan de omzetbelasting zijn onderworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat daar geen sprake van is. Partijen hebben de juistheid van dit oordeel niet betwist. Het hof ziet derhalve geen aanleiding om van het oordeel van de rechtbank op dit punt af te wijken.
4.29.
Gelet op het vorenoverwogene beantwoordt het hof vraag 1 bevestigend. Op de 24 uurs-diensten die belanghebbende verleent aan externe zorginstellingen in het kader van de zorg voor intramurale cliënten is de vrijstelling uit artikel 11, lid 1, aanhef en letter c danwel letter f Wet omzetbelasting 1968 van toepassing.
4.30.
Het hof acht aannemelijk dat de aard van de 24 uurs-diensten die verleend worden aan externe zorginstellingen die extramurale zorg verlenen niet wezenlijk verschilt van de diensten die verleend worden aan externe zorginstellingen die intramurale zorg verlenen. Het hof verwijst voor een omschrijving van de aard van deze diensten naar hetgeen onder 4.21 is overwogen.
4.31.
Naar het oordeel van het hof lenen deze diensten zich daarmee bij uitstek om onder post B13 te vallen. Het betreft immers een restpost voor diensten met dezelfde aard als de diensten die onder de vrijstelling uit artikel 11, lid 1, letter c, Wet omzetbelasting 1968 vallen. Het hof ziet gelet op deze omstandigheid ook geen aanleiding om het begrip “inrichting” voor de toepassing van post B13 anders uit te leggen dan voor de toepassing van artikel 11, lid 1, letter c, Wet omzetbelasting 1968, hetgeen tot gevolg heeft dat ook inrichtingen die zich in bredere zin bezighouden met het verlenen van zorg voor mensen met een verstandelijke beperking onder deze post kunnen vallen.
4.32.
De beoordeling of de 24 uurs-diensten als zodanig door een dergelijke inrichting worden verleend, dient – in tegenstelling tot hetgeen de inspecteur heeft betoogd – op het niveau van de fiscale eenheid plaats te vinden. De stelling van de inspecteur dat belanghebbende, bezien op het niveau van de fiscale eenheid, niet onder post B13 valt aangezien geen sprake is van, kort gezegd, een medische inrichting faalt gelet op hetgeen onder 4.32. is overwogen. Het hof ziet, gelet op de aard van de dienst, ook overigens geen aanleiding om te oordelen dat niet aan het zodanig-criterium is voldaan.
4.33.
De 24 uurs-diensten vallen derhalve onder post B13 en zijn vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting wegens toepassing van de vrijstelling uit artikel 11, lid 1, letter f, Wet omzetbelasting 1968.
4.34.
Hetgeen de inspecteur heeft gesteld omtrent het op ernstige wijze verstoren van de concurrentieverhoudingen leidt niet tot een ander oordeel. Met betrekking tot de diensten die onder een in Bijlage B, letter b, bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 opgenomen post vallen, is deze beoordeling immers reeds gemaakt door de staatssecretaris in die zin dat met betrekking tot deze diensten geen concurrentieverstoring aanwezig wordt geacht. Dat opname in Bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 leidend is, volgt ook uit artikel 11, lid 6 (tekst 2016), Wet omzetbelasting 1968 juncto artikel 6b Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968.
4.35.
Gelet op het vorenoverwogene beantwoordt het hof vraag 3 bevestigend. Vraag 2 behoeft om deze reden geen behandeling meer.
Tussenconclusie
4.36.
De slotsom is dat het door de inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is en het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond.
Ten aanzien van het griffierecht
4.37.
De griffier heft van de inspecteur een griffierecht van € 532, omdat het door de inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is.
4.38.
Bovendien ziet het hof, wegens gegrondverklaring van het door belanghebbende ingestelde hoger beroep, aanleiding om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van het door belanghebbende ter zake van het haar ingestelde hoger beroep bij het hof betaalde griffierecht van € 532.
Ten aanzien van de proceskosten
4.39.
Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond en het door de inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is. Het hof laat de door de rechtbank gelaste veroordeling tot vergoeding van de kosten van beroep en bezwaar in stand.
4.40.
Het hof stelt deze tegemoetkoming op 3 (punten)11.x € 748 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 2.244.
4.41.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
5. Beslissing
Het hof:
- verklaart het door de inspecteur ingestelde hoger beroep met het nummer 20/00398 ongegrond;
- verklaart het door belanghebbende ingestelde hoger beroep met het nummer 20/00451 gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank met uitzondering van de beslissing over de proceskosten en het griffierecht;
- verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat van de op aangifte voldane belasting € 31.290 wordt teruggegeven;
- bepaalt dat van de inspecteur ter zake van de behandeling van het door hem ingestelde hoger beroep bij het hof een griffierecht wordt geheven van € 532;
- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het door haar ingestelde hoger beroep bij het hof van € 532 vergoedt; en
- veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij het hof van € 2.244.
De uitspraak is gedaan door M. Harthoorn, voorzitter, P. Fortuin en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van J.M.A. van Rooij-Beckers, als griffier. De uitspraak is wegens verhindering van de voorzitter uitsluitend door de griffier ondertekend.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 december 2021 en afschriften van de uitspraak zijn op 5 januari 2022 aangetekend aan partijen verzonden
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 30‑12‑2021
Hoge Raad 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1252.
Hoge Raad 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1374. Vgl. HvJ 21 maart 2013, PFC Clinic AB, C-91/12, ECLI:EU:C:2013:198.
Zie onder meer, HvJ 20 juni 2002, C-287/00, ECLI:EU:C:2002:388 en HvJ 8 oktober 2020, E, C-657/19, ECLI:EU:C:2020:811.
Zie onder meer ro 33 in HvJ 21 september 2017, DNB Banka, C-326/15, ECLI:EU:C:2017:719
Artikel 132, lid 1 letter g, BTW-richtlijn heeft rechtstreekse werking, zie HvJ 8 oktober 2020, E, C-657/19, ECLI:EU:C:2020:811.
Vgl., onder meer, HvJ 14 juni 2007, Horizon College, C-434/05, ECLI:EU:C:2007:343 en HvJ 8 oktober 2020, E, C-657/19, ECLI:EU:C:2020:811.
Vgl. artikel 134
HvJ 10 juni 2010, CopyGene, C-262/08, ECLI:EU:C:2010:328.
Vgl. artikel 134 BTW-richtlijn.
1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor deelname aan de zitting.