Rb. Oost-Brabant, 25-01-2018, nr. 17, 2407
ECLI:NL:RBOBR:2018:319
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
25-01-2018
- Zaaknummer
17_2407
- Vakgebied(en)
Bestuursprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2018:319, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 25‑01‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2019:486, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 25‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Trefwoorden: sluiting coffeeshop, Opiumwet, softdrugs, handelsvoorraad, directe relatie De burgemeester van de gemeente Eindhoven was bevoegd om de coffeeshop te sluiten wegens overschrijding van het handelsvoorraadcriterium. De in de woning aangetroffen softdrugs behoren tot de handelsvoorraad van de coffeeshop. Er bestaat een directe relatie tussen de drugs en de coffeeshop. De exploitant van de coffeeshop is gevestigd op het adres van de woning. De bestuurder en enig aandeelhouder van de exploitant is bovendien woonachtig op het adres waar de softdrugs zijn gevonden. Ook heeft hij verklaard dat de softdrugs bestemd waren voor de coffeeshop.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 17/2407
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2018 in de zaak tussen
[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. G.A.C. Beckers),
en
de burgemeester van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigde: mr. B. Timmermans).
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2017 (primaire besluit) heeft verweerder besloten [eiseres] , gevestigd op het adres [adres] (hierna: de coffeeshop), voor 360 dagen te sluiten.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 11 mei 2017 (ECLI:NL:RBOBR:2017:2659) heeft de voorzieningenrechter het door eiseres ingediende verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 17 juli 2017 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] ( [naam] ), bestuurder en enig aandeelhouder van eiseres, die werd vergezeld door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Voor een overzicht van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar de hiervoor genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 mei 2017. Daarin staat onder meer dat in een bestuurlijke rapportage is vermeld dat op 13 december 2016 tijdens een doorzoeking in de woning van [naam] in totaal 95,6 kilogram hennep en 7,25 kilogram hasj is aangetroffen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Commissie van advies voor de bezwaarschriften, het primaire besluit gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij, gelet op de in de bestuurlijke rapportage vermelde hoeveelheid drugs, op grond van artikel 13b van de Opiumwet en zijn beleid daarover, bevoegd was om de woning te sluiten. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan hij zou moeten afzien van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten, is verweerder niet gebleken.
Onrechtmatig verkregen bewijs
3. Eiseres heeft aangevoerd dat de bij de doorzoeking in de woning aangetroffen drugs niet als rechtmatig verkregen bewijs kunnen worden aangemerkt, omdat de politie de woning onder ongeoorloofde dwang is binnengetreden. De voorzieningenrechter heeft naar aanleiding van deze beroepsgrond het volgende overwogen:
“6. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3383) volgt dat zelfs als sprake is van in strafrechtelijke zin onrechtmatig verkregen bewijs, dat dan niet betekent dat het gebruik daarvan in een bestuursrechtelijke procedure niet zou zijn toegestaan. Er bestaat geen rechtsregel die ieder gebruik verbiedt van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs. In het administratiefrechtelijk geding is zodanig bewijs slechts dan niet toegestaan indien het is verkregen op een wijze, die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat zelfs als er sprake zou zijn van in strafrechtelijke zin onrechtmatig verkregen bewijs, er gelet op de omstandigheden waarin de politie in dit geval de woning van [naam] heeft betreden en daar vervolgens de drugs heeft aangetroffen, geen sprake is van bewijs dat is verkregen op een manier die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. In wat verzoekster heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te oordelen dat verweerder niet heeft mogen uitgaan van de juistheid van de bestuurlijke rapportages. Verweerder heeft de daarin vermelde bevindingen dan ook aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen. Deze grond faalt.“
De rechtbank onderschrijft de overwegingen van de voorzieningenrechter en neemt deze over.
De bevoegdheid tot sluiting
4.1
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4.2
Verweerder heeft aan deze bevoegdheid nadere invulling gegegeven in de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet Eindhoven 2016 (de beleidsregels). Deze beleidsregels zijn bekendgemaakt door middel van publicatie in het gemeenteblad. Op grond van de beleidsregels gelden naast de AHOJGI-criteria twee plus-criteria. Op grond van het tweede plus-criterium (het handelsvoorraadcriterium) mag de handelsvoorraad van een coffeeshop niet meer dan 500 gram bedragen. Ook softdrugs die elders worden aangetroffen worden gerekend tot de handelsvoorraad, op voorwaarde dat er een directe relatie bestaat tussen de aangetroffen drugs en de coffeeshop. Het moet gaan om elders aanwezige drugs die kennelijk voor verkoop in de coffeeshop zijn bestemd. Indien aan dit criterium is voldaan, worden ook softdrugs die bijvoorbeeld elders in het pand, in een ander pand of in een auto liggen, gerekend tot de handelsvoorraad. Bij een eerste overtreding van het handelsvoorraadcriterium waarbij 80 kilo of meer wordt aangetroffen volgt een sluiting van 12 maanden.
4.3
Eiseres heeft gesteld dat verweerder niet bevoegd is om de coffeeshop te sluiten omdat geen sprake is van overtreding van het handelsvoorraadcriterium in de coffeeshop. Daaraan kan volgens eiseres niet afdoen dat een handelsvoorraad drugs is aangetroffen in de woning. Daarbij heeft eiseres gesteld dat de drugs gelet op de afstand van ongeveer 10 kilometer tussen de woning en de coffeeshop niet nagenoeg direct beschikbaar zijn voor de coffeeshop en dat er daarom geen directe relatie is tussen de aangetroffen drugs en de coffeeshop.
4.4
Met betrekking tot de vraag of er een directe relatie is tussen de in de woning aangetroffen drugs en de coffeeshop stelt de rechtbank vast dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat eiseres gevestigd is op het adres van de woning, dat [naam] hier woont en dat hij bestuurder en enig aandeelhouder van eiseres is. [naam] heeft verklaard dat de in de woning aangetroffen drugs uitsluitend bestemd waren voor de coffeeshop. Gelet op deze feiten oordeelt de rechtbank dat er een directe relatie is tussen de in de woning aangetroffen drugs en de coffeeshop. Eiseres heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt, zoals van haar verwacht kan worden, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3339). Aan dit oordeel kan de stelling dat de drugs door de afstand van ongeveer 10 kilometer tussen de woning en de coffeeshop niet nagenoeg direct beschikbaar zijn, onvoldoende afdoen.
4.5
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was om de coffeeshop op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te sluiten. De beroepsgrond slaagt niet.
Kennelijk onredelijk beleid
5.1.
Eiseres voert aan dat het door verweerder gevoerde beleid onredelijk is omdat ook handelingen buiten de coffeeshop onder het beleid vallen, als wordt aangenomen dat een directe relatie tussen de aangetroffen drugs en de coffeeshop bestaat.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het handelsvoorraadcriterium en de hiervoor besproken beleidsregels over de directe relatie tussen de in de woning aangetroffen drugs en de coffeeshop steun vinden in de jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraken van de Afdeling van 15 juli 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ2653) en 22 juli 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR3222). Het door verweerder gevoerde beleid past binnen de grenzen van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Niet iedere overtreding van het handelsvoorraadcriterium leidt tot sluiting van de coffeeshop voor de duur van een jaar. Er wordt rekening gehouden met de hoeveelheid drugs en het aantal constateringen. De beleidsregels geven de mogelijkheid om af te wijken in gevallen waarin de gevolgen voor een of meer belanghebbenden wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen (artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht). De beroepsgrond kan niet slagen.
Bijzondere omstandigheden
6.1
Eiseres stelt dat verweerder bij zijn besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met bijzondere omstandigheden. Verweerder staat toe dat coffeeshops worden bezocht door niet ingezetenen. Als gevolg daarvan is het aantal bezoekers toegenomen, ontstaat een grotere afzetmarkt en daarmee een grotere druk op de achterdeur.
6.2
De rechtbank overweegt dat verweerder, mede gelet op de daarop ter zitting gegeven toelichting, de zogenaamde achterdeurproblematiek heeft betrokken in zijn besluitvorming. Daarbij wijst verweerder er op dat coffeeshophouders bekend zijn met de achterdeurproblematiek en daar bij de exploitatie van de coffeeshop rekening mee dienen te houden. De rechtbank oordeelt dat verweerder een kenbare en inzichtelijke afweging heeft gemaakt van de door eiseres aangegeven belangen en daarbij ook betekenis heeft kunnen toekennen aan het gegeven dat in dit geval sprake was van een handelsvoorraad van vele tientallen kilo’s drugs. Mede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1506), heeft verweerder in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond hoeven zien voor het oordeel dat toepassing van de beleidsregels voor eiseres onevenredig is in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Karakter van de sluiting
7.1
Eiseres stelt dat enkel het pand waarin de overtreding zich heeft voorgedaan op grond van artikel 13b van de Opiumwet kan worden gesloten. Ook wijst eiseres er op dat de in de woning aangetroffen drugs in beslag zijn genomen en dat daarmee de overtreding is beëindigd en het doel van de sluiting bereikt. Daarom heeft sluiting van de coffeeshop nog slechts een punitief karakter.
7.2
Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld was er een directe relatie tussen de in de woning aangetroffen drugs en de coffeeshop en was verweerder om die reden bevoegd tot sluiting van de coffeeshop. In dit oordeel ligt tevens besloten dat eiseres niet kan worden gevolgd in haar stelling dat de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet enkel mag worden toegepast ten aanzien van het pand waarin de overtreding zich heeft voorgedaan.
7.3
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat met de sluiting is beoogd om de loop naar de coffeeshop eruit te halen, omdat het handelsvoorraadcriterium is overtreden door op een andere locatie een niet gedoogde handelsvoorraad drugs te houden. Verweerder heeft gemotiveerd dat enkel sluiting van de woning er niet toe leidt dat de loop naar de coffeeshop eruit wordt gehaald; dat doel kan slechts worden bereikt door sluiting van de coffeeshop. Verweerder heeft hiermee voldoende toegelicht dat sluiting van de coffeeshop, ondanks de inbeslagneming van de drugs in de woning, het karakter van een herstelsanctie had. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. de Koning, rechter, in aanwezigheid van
mr. dr. B. Rijkers-de Kam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.