ABRvS, 21-12-2016, nr. 201508328/1/A3
ECLI:NL:RVS:2016:3383
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
21-12-2016
- Zaaknummer
201508328/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:3383, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 21‑12‑2016; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
JOM 2017/1207
Uitspraak 21‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 8 juli 2014 heeft de burgemeester zijn beslissing de sluiting te bevelen van horeca-inrichting Beachclub De Karavaan op het perceel Strandweg 64 te Scheveningen, gemeente Den Haag, voor de periode van veertien dagen, vanaf maandag 7 juli 2014 om 01.00 uur en eindigend op maandag 21 juli 2014, om 01.00 uur, op schrift gesteld.
201508328/1/A3.
Datum uitspraak: 21 december 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vennootschap onder firma Beachclub De Karavaan V.O.F., gevestigd te Den Haag, en haar vennoten [vennoot A], [vennoot B] en [vennoot C], allen wonend te Den Haag (hierna tezamen in enkelvoud: Beachclub De Karavaan),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 oktober 2015 in zaken nrs. 15/1854 en 15/1856 in het geding tussen:
Beachclub De Karavaan
en
de burgemeester van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2014 heeft de burgemeester zijn beslissing de sluiting te bevelen van horeca-inrichting Beachclub De Karavaan op het perceel Strandweg 64 te Scheveningen, gemeente Den Haag, voor de periode van veertien dagen, vanaf maandag 7 juli 2014 om 01.00 uur en eindigend op maandag 21 juli 2014, om 01.00 uur, op schrift gesteld.
Bij besluit van 17 juli 2014 heeft de burgemeester de sluiting bevolen van horeca-inrichting Beachclub De Karavaan voor de periode van zes maanden, vanaf maandag 21 juli 2014 om 01.00 uur en eindigend op woensdag 21 januari 2015, om 01.00 uur.
Bij te onderscheiden besluiten van 29 januari 2015 heeft de burgemeester de door Beachclub De Karavaan tegen de besluiten van 8 juli 2014 en 17 juli 2014 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 oktober 2015 heeft de rechtbank de door Beachclub De Karavaan daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Beachclub De Karavaan hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
Beachclub De Karavaan heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2016, waar [vennoot A], [vennoot B] en [vennoot C], bijgestaan door jhr. mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland, advocaat te Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door S. Buvelot en C. Demetriadis, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Beachclub De Karavaan is een horeca-inrichting en sinds 1 april 2008 gevestigd op het perceel Strandweg 64 te Scheveningen, gemeente Den Haag.
2. Aan het besluit tot onmiddellijke sluiting van Beachclub De Karavaan voor de duur van veertien dagen heeft de burgemeester verschillende op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgestelde processen-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden ten grondslag gelegd. Hierin is vermeld dat de politie in de periode van 9 juni 2014 tot en met 7 juli 2014 verschillende observaties heeft verricht in Beachclub De Karavaan en dat zij heeft geconstateerd dat er een handelshoeveelheid hard- en softdrugs in de horeca-inrichting aanwezig was. In de processen-verbaal is vermeld dat op 7 juli 2014 een bezoeker van de horeca-inrichting is aangehouden waarbij in zijn broekzak en rugzak verschillende drugs zijn aangetroffen, te weten 6,1 g hasjiesj, twaalf XTC-pillen, 0,7 g amfetamine en zeven capsules met vermoedelijk heroïne. Op diezelfde dag is geconstateerd dat een andere bezoeker een klein wit in elkaar gevouwen envelopje, een zogeheten ponypack, op de grond wierp. In de ponypack werd 0,7 g cocaïne aangetroffen. Deze bezoeker heeft verklaard dat hij die avond 1 g cocaïne in de horeca-inrichting heeft gekocht en dat hij reeds twee maal een deel van de aanwezige cocaïne had gebruikt op het toilet van de horeca-inrichting. De politie heeft geconstateerd dat op het herentoilet diverse ponypacks in het asbakje waren weggestopt. Voorts is in de processen-verbaal vermeld dat gedurende voornoemde periode meerdere malen is geconstateerd dat diverse bezoekers joints aan het roken waren. Ook zijn er tipjes en lange vloeitjes ten behoeve van het draaien van joints in de horeca-inrichting aangetroffen.
De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de bevindingen van de politie het vermoeden mag worden ontleend dat drugs in de inrichting aanwezig waren ter verkoop, aflevering of verstrekking. Volgens de burgemeester is dit een zeer ernstig incident, waardoor de openbare orde ernstig is verstoord en het woon- en leefklimaat is aangetast. Dit rechtvaardigt een spoedsluiting voor de duur van veertien dagen. Deze spoedsluiting dient volgens de burgemeester als overbrugging totdat op basis van alle binnen de genoemde periode beschikbaar gekomen gegevens een definitieve maatregel is bepaald.
De burgemeester heeft vervolgens op 17 juli 2014 wegens de aanwezigheid van een handelshoeveelheid hard- en softdrugs de sluiting van Beachclub De Karavaan bevolen voor de duur van zes maanden.
De burgemeester heeft de besluiten van 8 en 17 juli 2014 in bezwaar gehandhaafd.
3. De wettelijke bepalingen en beleidsregels waarnaar in deze uitspraak wordt verwezen zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. Beachclub De Karavaan betoogt dat de burgemeester het besluit tot spoedsluiting, voor zover gebaseerd op de artikelen 2:28C en 2:29 van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (hierna: de APV), onvoldoende heeft gemotiveerd. Beachclub De Karavaan betoogt verder dat in de "Toekomstvisie Horeca 2010-2015" onder meer is bepaald dat een spoedsluiting alleen mogelijk is indien de exploitant verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens Beachclub De Karavaan heeft zij niet verwijtbaar gehandeld. Daarnaast heeft de burgemeester haar aanbod om zelf alle maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen ten onrechte van de hand gewezen. Verder heeft de burgemeester de aanvankelijke grondslag van het besluit verlaten door daaraan niet langer handhaving van de openbare orde ten grondslag te leggen, aldus Beachclub De Karavaan.
4.1. Nu de aanleiding voor de spoedsluiting is gelegen in het feit dat in de horeca-inrichting drugs als bedoeld in lijst I en II van de Opiumwet zijn aangetroffen, was de burgemeester in ieder geval op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om bestuursdwang toe te passen door het nemen van een besluit tot sluiting. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de beroepsgrond dat de sluiting op grond van de artikelen 2:28C en 2:29 van de APV niet door de motivering kan worden gedragen, geen nadere bespreking behoeft.
Voor het aanwenden van de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is, anders dan Beachclub De Karavaan betoogt, niet vereist dat de exploitant van de horeca-inrichting een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:185) speelt in een geval als het onderhavige de persoonlijke verwijtbaarheid geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting van de horeca-inrichting noopt. In het licht van die uitspraak is Beachclub De Karavaan verantwoordelijk voor de gang van zaken in de horeca-inrichting en diende zij afdoende maatregelen te treffen teneinde feiten als hier aan de orde te voorkomen. Dat Beachclub De Karavaan de burgemeester heeft aangeboden zelf alle maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen, doet niet af aan de bevoegdheid die de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt om de horeca-inrichting te sluiten.
Voorts kan Beachclub de Karavaan niet gevolgd worden in de stelling dat de burgemeester de grondslag van het besluit tot spoedsluiting heeft verlaten, nu de burgemeester zich steeds op het standpunt heeft gesteld dat het besluit tot spoedsluiting in elk geval mede is gebaseerd op artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
Het betoog faalt.
5. Beachclub De Karavaan betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het beleid van de burgemeester niet de mogelijkheid biedt om bij overtreding van de Opiumwet een horeca-inrichting voor twee weken te sluiten. Zij voert daartoe aan dat het standpunt van de burgemeester dat de spoedsluiting nodig was om onderzoek te verrichten geen steun vindt in het beleid. Van een sluiting op grond van artikel 2 van de Politiewet 1993 (oud) is ook niet gebleken, aldus Beachclub De Karavaan.
5.1. De burgemeester voert beleid dat is neergelegd in de "Toekomstvisie Horeca 2010-2015". Hierin is vermeld dat een inrichting wordt gesloten als door een incident de openbare orde of het woon- en leefklimaat in of rond een inrichting is aangetast. Voorts is hierin vermeld dat ook andere in de APV opgenomen gronden of de in artikel 13b Opiumwet genoemde gevallen kunnen leiden tot het sluiten van een inrichting. Verder is in het beleid vermeld dat in het geval zich een ernstig incident voordoet, waarbij een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvindt, de burgemeester de horeca-inrichting direct voor een periode van maximaal veertien dagen kan sluiten. Anders dan Beachclub De Karavaan betoogt, voorziet het beleid in de mogelijkheid om bij overtreding van de Opiumwet een horeca-inrichting voor twee weken te sluiten.
De burgemeester heeft zich in het besluit van 8 juli 2014 op het standpunt gesteld dat, gelet op de bevindingen in de processen-verbaal, het aannemelijk is dat in of vanuit de horeca-inrichting handel in drugs plaatsvindt. De burgemeester heeft dit mogen aanmerken als een ernstig incident, waardoor sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen volgens de burgemeester een spoedsluiting. De burgemeester heeft aldus in overeenstemming met zijn beleid besloten. Dat de burgemeester in het besluit van 8 juli 2014 tevens heeft vermeld dat hij de periode van twee weken gebruikt als overbrugging totdat hem alle beschikbare gegevens bekend zijn, betekent niet dat de burgemeester de horeca-inrichting (uitsluitend) om die reden heeft gesloten. Beachclub De Karavaan kan voorts niet worden gevolgd in haar stelling dat een dergelijke spoedsluiting uitsluitend op grond van artikel 2 van de Politiewet 1993 (oud) kan plaatsvinden. In het beleid is vermeld dat, voor zover een toezichthouder een horeca-inrichting met spoed wil sluiten, vereist is dat deze toezichthouder tevens ambtenaar van politie is.
Het betoog faalt.
6. Beachclub De Karavaan betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de burgemeester de horeca-inrichting niet voor een tweede keer mocht sluiten, nu het beleid van de burgemeester niet voorziet in de mogelijkheid om tweemaal een sanctie voor dezelfde overtreding op te leggen. Zij voert aan dat na de spoedsluiting van veertien dagen niet is gebleken dat nog een onrechtmatige situatie zou zijn blijven voortduren die tot een aanvullende sanctie noopte. Door desondanks de horeca-inrichting opnieuw te sluiten heeft de burgemeester een strafsanctie opgelegd, hetgeen ingevolge artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) niet is toegestaan, aldus Beachclub De Karavaan.
6.1. De Toekomstvisie 2010-2015 voorziet, anders dan Beachclub De Karavaan betoogt, in de mogelijkheid om naast en voorafgaand aan een bevel tot het sluiten van een horeca-inrichting voor de duur van drie, zes of twaalf maanden, tevens een spoedsluiting voor de duur van veertien dagen te gelasten. De stelling dat het beleid hier niet in voorziet, faalt derhalve.
Over het betoog dat na de spoedsluiting niet is gebleken van een onrechtmatige situatie en dat de tweede sluiting daarom een strafsanctie inhoudt, wordt als volgt overwogen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in voornoemde uitspraak van 3 februari 2016), strekt een op artikel 13b van de Opiumwet gebaseerd sluitingsbevel tot uitoefening van bestuursdwang in de zin van artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht
(hierna: de Awb), waarmee wordt opgetreden tegen schending van verboden, neergelegd in de Opiumwet. Overeenkomstig laatstgenoemde bepaling mag de toepassing van bestuursdwang slechts strekken tot beëindiging en voorkoming van overtredingen van de Opiumwet, zoals geconstateerd door de burgemeester. Indien toepassing van deze bevoegdheid in een concreet geval verder zou strekken, zou de sanctie niet meer uitsluitend het karakter van een herstelsanctie, maar ook een leedtoevoegend karakter hebben en derhalve als een strafsanctie moeten worden aangemerkt.
In hetgeen Beachclub De Karavaan aanvoert, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat een dergelijke situatie zich hier voordoet. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat, zoals hiervoor is overwogen, de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet niet slechts dient ter beëindiging van de overtreding, maar ook tot doel heeft herhaling van de overtreding te voorkomen. De burgemeester heeft in dat verband de sluiting van de horeca-inrichting, gelet op de in de processen-verbaal vermelde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, voor een periode van zes maanden noodzakelijk mogen achten teneinde herhaling te voorkomen.
Het betoog faalt.
7. Beachclub De Karavaan betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de bestreden besluiten in strijd zijn met de te betrachten proportionaliteit en subsidiariteit. Zij voert daartoe aan dat de burgemeester haar belangen niet goed heeft afgewogen tegen de met de sluitingen gediende belangen, omdat de burgemeester met een aantal omstandigheden geen rekening heeft gehouden. In het bijzonder heeft de burgemeester geen rekening gehouden met de omstandigheid dat een strandtent zoals Beachclub De Karavaan niet een volledig jaar wordt geëxploiteerd en dat de omzet voornamelijk in de zomermaanden wordt behaald. Ook heeft de burgemeester geen rekening gehouden met de omstandigheid dat het gaat om een geringe hoeveelheid drugs die bovendien niet openlijk in de horeca-inrichting aanwezig waren. Daarnaast heeft de burgemeester Beachclub De Karavaan niet verweten dat zij enige betrokkenheid heeft met de aangetroffen drugs. Ook wordt miskend dat geen handel in drugs heeft plaatsgevonden. Verder had de burgemeester in zijn besluitvorming de reeds bestaande samenwerkingsvormen met strandtenthouders moeten betrekken zoals de "Aanpak Kuststrook" en de inspanningen die Beachclub De Karavaan in dat kader heeft verricht.
7.1. De omstandigheden die Beachclub De Karavaan aanvoert, leiden niet tot het oordeel dat de bestreden besluiten van de burgemeester in strijd zijn met de te betrachten proportionaliteit en subsidiariteit.
Ten aanzien van de financiële belangen is in het advies van de bezwaarschriftencommissie, welk advies door de burgemeester integraal is overgenomen, vermeld dat een mogelijk faillissement van Beachclub De Karavaan op zichzelf geen bijzondere omstandigheid kan vormen om een kortere sluiting te bevelen. Voorts is in het advies vermeld dat de belangen die gemoeid zijn met handhaving en bescherming van de openbare orde en het voorkomen van nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat prevaleren boven het belang dat Beachclub De Karavaan heeft bij voortzetting van de exploitatie van de horeca-inrichting. Verder vermeldt het advies dat het positief is dat Beachclub De Karavaan bereid is alle mogelijke maatregelen te treffen om herhaling te voorkomen, maar dat dit geen reden is om van het treffen van een bestuurlijke maatregel af te zien, omdat bij het aantreffen van een handelshoeveelheid drugs de openbare orde zeer sterk is betrokken. De burgemeester heeft er voorts op gewezen dat de sluiting deels plaatsvindt tijdens het winterseizoen, wanneer de horeca-inrichting hoe dan ook al is gesloten.
De burgemeester heeft, anders dan Beachclub De Karavaan betoogt, aldus rekening gehouden met de financiële gevolgen die een sluiting met zich brengt, alsook met de inspanningen die Beachclub De Karavaan heeft verricht. Hij is evenwel van oordeel dat die omstandigheden niet opwegen tegen de belangen die met een sluiting zijn gediend.
De Afdeling overweegt in dat verband dat in de horeca-inrichting een handelshoeveelheid hard- en softdrugs is aangetroffen, namelijk meer dan 5 g softdrugs en meer dan 0,5 g harddrugs.
Beachclub De Karavaan kan dan ook niet gevolgd worden in haar stelling dat in de horeca-inrichting slechts een geringe hoeveelheid drugs is aangetroffen. Dat, naar Beachclub De Karavaan stelt, ter plaatse geen handel heeft plaatsgevonden, is niet relevant, omdat ervan uitgegaan moet worden dat de aangetroffen drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking nu het een handelshoeveelheid hard- en softdrugs betrof. Beachclub De Karavaan heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De burgemeester heeft voorts terecht geen doorslaggevende betekenis toegekend aan de omstandigheid dat Beachclub De Karavaan, naar zij stelt, niet betrokken is bij de handel in drugs. Beachclub De Karavaan is verantwoordelijk voor de gang van zaken in de horeca-inrichting en zij diende afdoende maatregelen te treffen teneinde feiten als hier aan de orde te voorkomen.
Het betoog faalt.
8. Beachclub De Karavaan betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de besluitvorming van de burgemeester een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM oplevert, omdat de toepassing van bestuursdwang ertoe heeft geleid dat zij gedurende zes maanden en twee weken al haar activiteiten heeft moeten staken.
8.1. Voor zover al sprake is van een inbreuk op het ingevolge artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM beschermde recht van Beachclub De Karavaan is de aangewende bevoegdheid neergelegd in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en dus bij wettelijk voorschrift voorzien. Gezien hetgeen hiervoor onder 7.1. is overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat in dit geval een redelijk evenwicht ontbreekt tussen het met de toepassing van deze bepaling gediende algemeen belang en de nadelige gevolgen daarvan voor Beachclub De Karavaan.
Het betoog faalt.
9. Beachclub De Karavaan betoogt voorts dat het bewijs op strafrechtelijk onrechtmatige wijze is verkregen en dat deze wijze zo indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik ervan in deze procedure ontoelaatbaar moet worden geacht. Volgens haar had de burgemeester de processen-verbaal van bevindingen van de politie niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen, onder meer omdat deze geen deugdelijke weergave van de daadwerkelijke observaties bevatten. Verder heeft de burgemeester ten onrechte de horeca-inrichting laten doorzoeken en heeft hij Beachclub De Karavaan ten onrechte de mogelijkheid onthouden een second opinion als bedoeld in artikel 5:18, derde lid, van de Awb uit te voeren. Voorts voert Beachclub De Karavaan aan dat er ondeugdelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en dat de rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) van 1 augustus 2014 de bevindingen in de processen-verbaal niet zonder meer bevestigen.
9.1. Indien al sprake zou zijn van in strafrechtelijke zin onrechtmatig verkregen bewijs, hetgeen overigens niet is komen vast te staan, dan betekent dat niet dat het gebruik daarvan in deze bestuursrechtelijke procedure niet zou zijn toegestaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:70), bestaat geen rechtsregel die ieder gebruik verbiedt van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs en is in het administratiefrechtelijk geding zodanig bewijs slechts dan niet toegestaan indien het is verkregen op een wijze, die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.
Een zodanige handelwijze van de overheid is hier niet aan de orde. De burgemeester heeft zijn besluiten gebaseerd op de processen-verbaal van de politie. Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1361), mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dat uitgangspunt. Niet is gebleken dat de processen-verbaal van de politie tegenstrijdigheden bevatten of anderszins onjuistheden bevatten. De enkele niet nader onderbouwde stelling van Beachclub De Karavaan dat deze processen-verbaal geen deugdelijke weergave van de daadwerkelijke observaties bevatten, betekent niet dat de burgemeester niet van de juistheid daarvan mocht uitgaan. De stelling dat haar de mogelijkheid is onthouden een second opinion als bedoeld in artikel 5:18, derde lid, van de Awb uit te voeren, is, daargelaten dat zij niet zelf uitdrukkelijk erom heeft verzocht, op zichzelf onvoldoende om de juistheid van de processen-verbaal in twijfel te trekken. Voorts heeft de politie de horeca-inrichting doorzocht omdat er aanwijzingen waren dat er drugs in de horeca-inrichting aanwezig waren. Verder bestaat geen grond voor het oordeel dat de rapporten van het NFI de bevindingen in de processen-verbaal niet kunnen bevestigen. In de NFI-rapporten is onder meer vermeld dat twaalf tabletten van 0,35 g per stuk zijn onderzocht. Het NFI heeft vastgesteld dat deze tabletten MDMA bevatten. Daarnaast is een gripzakje met daarin zeven capsules van in totaal 0,58 g onderzocht en is door het NFI vastgesteld dat deze capsules eveneens MDMA bevatten. MDMA is de werkzame stof van XTC. Verder zijn twee gripzakjes met poeder van in totaal 0,7 gram onderzocht waarbij is vastgesteld dat deze amfetamine bevatten. MDMA en amfetamine zijn harddrugs en staan op lijst 1 van de Opiumwet. Deze onderzoeksresultaten bevestigen de bevindingen zoals die door de politie in de processen-verbaal zijn vermeld. De burgemeester heeft die bevindingen dan ook aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen.
Het betoog faalt.
10. De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat is voldaan aan de wettelijke en verdragsrechtelijke voorwaarden voor het aanwenden van de hier aan de orde zijnde bevoegdheden van de burgemeester en dat de burgemeester bij afweging van de betrokken belangen in redelijk van deze bevoegdheden gebruik heeft kunnen maken zoals hij dat heeft gedaan. Het hoger beroep is daarom ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Klein
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 december 2016
176-818.
BIJLAGE
EVRM
Artikel 6
2. Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
Protocol bij het EVRM
Artikel 1
Iedere natuurlijke of rechtspersoon heeft recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.
Awb
Artikel 5:18
3. De toezichthouder neemt op verzoek van de belanghebbende indien mogelijk een tweede monster, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Opiumwet
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Artikel 2
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
APV
Artikel 2:28C
2. De burgemeester kan de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen, indien:
a. naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- of leefklimaat in de omgeving van de horeca-inrichting door de aanwezigheid van de horeca-inrichting nadelig wordt beïnvloed;
b. de ondernemer of de leidinggevende het bij of krachtens de bepalingen in deze paragraaf geregelde overtreedt;
c. aannemelijk is dat de ondernemer of de leidinggevende betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de horeca-inrichting, die gevaar kunnen veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de horeca-inrichting;
d. de ondernemer of de leidinggevende strafbare feiten pleegt in de horeca-inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn horeca-inrichting strafbare feiten worden gepleegd;
e. de ondernemer of de leidinggevende zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid;
f. zich in of vanuit de horeca-inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de horeca-inrichting gevaar kan veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de horeca-inrichting;
g. er aanwijzingen zijn dat in de horeca-inrichting personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.
3. Bij de toepassing van de in het tweede lid bedoelde gronden houdt de burgemeester rekening met:
a. het karakter van de straat en van de wijk waarin de horeca-inrichting is gelegen of zal komen te liggen;
b. de aard van de horeca-inrichting;
c. de spanning waaraan het woon- of leefklimaat ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de horeca-inrichting;
d. de wijze van bedrijfsvoering van de ondernemer of leidinggevende van de horeca-inrichting in deze of in andere horeca-inrichtingen.
Artikel 2:29
1. De burgemeester kan een horeca-inrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren indien:
[…]
c. een van de in artikel 2:28C, tweede lid, genoemde situaties zich voordoet.
Toekomstvisie Horeca 2010-2015
De burgemeester voert beleid dat is neergelegd in de Toekomstvisie Horeca 2010-2015.
In Deel 4 ‘Handhavingsprotocol horeca (exploitatie, drugs, alcohol en speelautomaten)’ is onder meer het volgende opgenomen:
"3. Bestuurlijke maatregel
De mate en vorm waarin in een concreet geval repressief bestuursrechtelijk wordt opgetreden geeft in het algemeen uitdrukking aan de elementen: ernst, recidive, onveiligheid, verstoring openbare orde en onomkeerbaarheid. Deze elementen zijn terug te vinden in het schematische handhavingsprotocol.
(…).
Verantwoordelijkheid ondernemer / sluiting inrichting
Belangrijk uitgangspunt bij handhaving is dat de horecaondernemer in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is voor de handhaving van de orde in zijn zaak en in de directe omgeving daarvan. Een inrichting wordt gesloten als door een incident de openbare orde of het woon- en leefklimaat in of rond een inrichting is aangetast. Ook andere in de APV opgenomen gronden of de in artikel 13b Opiumwet genoemde gevallen kunnen leiden tot het sluiten van een inrichting.
Een inrichting wordt (voor onbepaalde tijd) gesloten als door de aard van de incidenten moet worden gevreesd voor herhaling. Een exploitatievergunning wordt doorgaans ingetrokken indien naar aanleiding van een incident het vertrouwen in de exploitant is weggevallen. Op iedere exploitant rust een zorgplicht voor een goede exploitatie. Deze zorg kan een exploitant alleen worden toevertrouwd als de verwachting bestaat dat exploitatie mogelijk is zonder dat hierdoor de openbare orde en het woon- en leefklimaat worden aangetast. Daarbij geldt dat de exploitant in beginsel verantwoordelijk is voor hetgeen in zijn inrichting gebeurt. Het risico dat de inrichting wordt gesloten indien zich daarin ernstige wanordelijkheden voordoen, is inherent aan de bedrijfsvoering. Ingeval van een ernstig incident, waarbij er sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat kan de burgemeester besluiten de horeca-inrichting direct voor een periode van maximaal veertien dagen te sluiten, de zogenaamde spoedsluiting.
Gebruikers- en handelshoeveelheid drugs
Onder een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik wordt verstaan: een hoeveelheid/dosis die doorgaans wordt aangeboden als gebruikershoeveelheid. Hierbij kan worden gedacht aan b.v. één bolletje, één ampule, één wikkel, één pil/tablet; in elk geval een aangetroffen hoeveelheid van maximaal 0,5 gram harddrugs. Voor softdrugs is dit maximaal 5 gram. Een handelshoeveelheid is een hoeveelheid/dosis die een geringe hoeveelheid bestemd voor eigen gebruik te boven gaat.
Handel in drugs
Handel in drugs is aannemelijk ingeval er aanwijzingen zijn op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat er in of vanuit de inrichting in drugs wordt gehandeld. Deze aanwijzingen kunnen voortkomen uit feitelijke acties/observaties c.q. waarnemingen ter plaatse door de politie (onder meer het aantreffen van drugs,
verklaringen van schepklanten en/of personeel, bekendheid van de inrichting als uitvalsbasis c.q. ontmoetingsplaats voor drugsdealers en verslaafden).Andere aanwijzingen zijn onder meer de aanwezigheid van een weegschaal, verpakkingen (gripzakjes),voorverpakte en/of geprijsde drugs of bestellijsten in de inrichting.
(…).
Het wordt de exploitant van een reguliere horeca-inrichting zeer zwaar aangerekend wanneer er in een dergelijke inrichting softdrugs worden aangetroffen en/of vanuit de inrichting illegale verkoop van softdrugs dan wel handel in softdrugs plaatsvindt."
Reguliere horeca-inrichtingen
Overtredingen Toezichthouder Gemeente Andere diensten
Overtreden artikel 13b van de Opiumwet (verkoop, aflevering of verstrekking, dan wel het daartoe aanwezig zijn, van een middel zoals genoemd in lijst I of II bij de Opiumwet).
Het betreft hier de aanwezigheid van een handelshoeveelheid of van handel. - Inbeslagname (verbaliseren);
- Dossier gemeente tbv bestuurlijke maatregel. Bij acute noodzaak volgt direct sluiting op grond van artikel 2 Politiewet tot het moment APV-sluiting is geëffectueerd. 1e keer:
Toepassen bestuursdwang
(bevel tot sluiten inrichting voor de duur van 3, 6 of 12 maanden).
2e keer:
Exploitatievergunning
intrekken en toepassen bestuursdwang
(bevel tot sluiten van de inrichting
voor onbepaalde tijd). OM vervolgt cf richtlijn