ABRvS, 06-12-2017, nr. 201608298/1/A3
ECLI:NL:RVS:2017:3339
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
06-12-2017
- Zaaknummer
201608298/1/A3
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:3339, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 06‑12‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 06‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 22 december 2015 heeft de burgemeester [appellante] gelast het pand aan de [locatie] in Steenbergen (hierna: het pand) te sluiten voor zes maanden.
201608298/1/A3.
Datum uitspraak: 6 december 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 september 2016 in zaak nr. 16/2123 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Steenbergen.
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2015 heeft de burgemeester [appellante] gelast het pand aan de [locatie] in Steenbergen (hierna: het pand) te sluiten voor zes maanden.
Bij besluit van 23 maart 2016 heeft de burgemeester het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 september 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.J.M. Boot, advocaat te Steenbergen NB, en de burgemeester, vertegenwoordigd door C. Franken, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1. [appellante] is eigenaar van het pand en heeft dit in het verleden verhuurd aan [persoon A]. Vervolgens heeft [persoon A] dit pand onderverhuurd aan [bedrijf]. Omdat [persoon A] in aanraking was gekomen met justitie, heeft [eigenaresse] van [bedrijf], verzocht om het gehele pand direct van [appellante] te huren, hetgeen is gebeurd. [persoon A] heeft het pand toen verlaten, maar had nog wel machines en andere spullen in het pand staan en hij had nog een sleutel waarmee hij toegang had tot het terrein en het pand. Op 6 november 2015 is [persoon A] met zijn auto naar het pand gereden terwijl hij werd gevolgd door de politie. De politie is vervolgens het pand binnengetreden en trof daar drie kartonnen dozen aan met in totaal 110 hennepstekken. De burgemeester heeft in de door de politie opgemaakte bestuurlijke rapportage aanleiding gezien te gelasten dat het pand voor een periode van zes maanden wordt gesloten.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft overwogen dat aannemelijk is dat de hennepsteken bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Volgens de rechtbank dient de burgemeester voorts aan te tonen dat een verband bestaat tussen de aangetroffen drugs en het pand, hetgeen de burgemeester in dit geval heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat een causaal verband bestaat tussen de aangetroffen drugs en het pand, dat is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en dat de burgemeester bevoegd was om een last onder bestuursdwang op te leggen. De rechtbank stelt vervolgens vast dat [appellante] de redelijkheid van het door de burgemeester gevoerde Damoclesbeleid dat op 13 april 2015 is vastgesteld, niet heeft betwist. De rechtbank oordeelt verder dat haar geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan de burgemeester van zijn beleid had moeten afwijken en van sluiting van het pand had moeten afzien.
Hoger beroep
3. [appellante] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester heeft aangetoond dat een causaal verband bestaat tussen de aangetroffen drugs en het pand en derhalve bevoegd was tot toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De rechtbank had de burgemeester moeten opdragen om op basis van aanvullende informatie van de politie openheid van zaken te geven over de relatie van [persoon A] tot het pand. Dit zou de door [appellante] geschetste gang van zaken bevestigen en tot de conclusie leiden dat er geen verband in vorenbedoelde zin bestaat. Subsidiair voert [appellante] aan dat toepassing van het Damoclesbeleid achterwege had moeten worden gelaten gelet op de door haar geschetste gang van zaken. [persoon A] heeft het pand in het verleden gehuurd, maar dit was niet meer het geval in de 13 maanden voorafgaand aan het binnentreden. Hij had nog wel machines en andere spullen in het pand staan en bezocht het pand daarom af en toe. Zo ook op 6 november 2015 toen hij enkele spullen kwam ophalen. Op dat moment had hij drie dozen met hennepstekken in zijn auto staan. Deze dozen had hij even neergezet om andere spullen in zijn auto te laden en hij was van plan de dozen meteen weer mee te nemen. Doordat de politie is binnengetreden, is het zover echter niet gekomen. Het pand werd dan ook niet gebruikt voor de opslag van drugs, zodat het niet nodig is een maatregel op te leggen om dit voor de toekomst te voorkomen.
Beoordeling
Wettelijk kader
4. Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt:
"Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen."
Artikel 13b van de Opiumwet bepaalt:
"1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
[…]"
Bevoegdheid burgemeester
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn. Uit de tekst van het artikellid volgt dat het woord "daartoe" ziet op verkoop, aflevering of verstrekking. Dit betekent dat het artikellid ook van toepassing is als in een pand drugs aanwezig zijn die elders zijn of zullen worden verkocht, maar in of vanuit het pand zullen worden afgeleverd of verstrekt. Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om voor het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.
5.1. In dit geval staat vast dat de 110 hennepstekken, zijnde een handelshoeveelheid softdrugs, aanwezig waren in het pand. Voorts is niet in geschil dat deze drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Dit betekent dat de burgemeester, zoals de Afdeling thans van oordeel is, in beginsel bevoegd is om artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toe te passen. Die bevoegdheid ontbreekt indien betrokkene aannemelijk heeft gemaakt dat geen verband bestaat tussen de handelshoeveelheid softdrugs dan wel harddrugs en het pand. Ter zitting heeft de burgemeester in dit verband gesteld dat als een willekeurige klant de drugs zou hebben meegenomen naar het pand, hij niet tot sluiting van het pand zou zijn overgegaan. Voorts heeft [appellante] in zijn beroepschrift gewezen op de situatie dat een willekeurig persoon het gemeentehuis binnen zou lopen met een handelshoeveelheid drugs, hetgeen evenmin tot sluiting van het pand zou moeten leiden.
5.2. In dit geval heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat een verband bestaat tussen het pand en de drugs. Daartoe overweegt de Afdeling allereerst dat [persoon A], degene die naar niet in geschil is verantwoordelijk was voor de drugs in het pand, in verband stond met het pand omdat hij het pand tot 1 oktober 2014 huurde van [appellante], hij ook nadien nog machines en andere spullen in het pand had staan, hij nog altijd een sleutel had waarmee hij toegang had tot het terrein en het pand en hij het pand regelmatig bezocht. Bovendien heeft [appellante] weliswaar gesteld dat [persoon A] enkele spullen kwam ophalen uit het pand en dat hij op dat moment drie dozen met hennepstekken die hij in zijn auto had staan even had neergezet om andere spullen in zijn auto te laden om vervolgens de dozen meteen weer mee te nemen, maar zij heeft deze gang van zaken niet aannemelijk gemaakt. Het aanvullend proces-verbaal bestuurlijke rapportage van 1 februari 2016 wijst voorts in tegengestelde richting nu daarin staat dat de drie dozen met hennepstekken op een stapel autobanden in de werkplaats/loods zijn aangetroffen, hetgeen wordt bevestigd door de bijbehorende foto’s. De dozen zijn dus niet direct buiten naast de auto neergezet, hetgeen wel in de lijn der verwachting ligt indien de door [appellante] geschetste gang van zaken juist is. Voorts is van belang dat uit het dossier blijkt dat ook op 13 januari 2013 een doorzoeking heeft plaatsgevonden in het pand en dat destijds verschillende hennepresten zijn aangetroffen.
Gebruikmaking van deze bevoegdheid
6. De burgemeester heeft ter uitvoering van de in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid het "Damoclesbeleid, Beleidsregels artikel 13b Opiumwet Basisteam Bergen op Zoom" op 13 april 2015 vastgesteld. Volgens dit beleid wordt een lokaal voor de duur van zes maanden gesloten indien er sprake is van drugshandel. Onder drugshandel wordt verstaan de verkoop, aflevering of verstrekking dan wel het daartoe aanwezig zijn van soft- en/of harddrugs. Hennepteelt, hennep drogen of hoe dan ook houden of voorhanden hebben van hennepplanten, dat niet slechts is gericht op eigen gebruik, wordt volgens het Damoclesbeleid eveneens als handel beschouwd.
6.1. [appellante] heeft de redelijkheid van het Damoclesbeleid niet betwist.
7. Het besluit tot sluiting van het pand voor zes maanden is in overeenstemming met het Damoclesbeleid. Dit betekent echter niet zonder meer dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting heeft besloten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, dient de burgemeester alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
7.1. Uit het Damoclesbeleid volgt dat het erop is gericht om herhaling van de handel in drugs te voorkomen. Voorts staat in het besluit van 22 december 2015 dat het Damoclesbeleid er tevens op is gericht de openbare orde te herstellen. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat deze doelen ten tijde van het besluit op bezwaar reeds waren bereikt. Niet is gebleken dat het gevaar voor de openbare orde zich ten tijde van het besluit op bezwaar niet langer voordeed.
8. Toepassing van het Damoclesbeleid leidt ertoe dat [appellante] gedurende een periode van zes maanden haar pand niet kan verhuren en dat zij derhalve geen huurinkomsten ontvangt. Voorts heeft zij ter zitting gesteld dat zij na afloop van de sluitingsperiode meer moeite zal hebben het pand, waarvan in de omgeving bekend is dat het op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet gesloten is geweest, te verkopen.
9. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel is dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit financiële gevolg, ook als [appellante] zelf niet verwijtbaar heeft gehandeld en zij niet wist van de aanwezigheid van de drugs, niet zodanig onevenredig is in verhouding tot het doel van het Damoclesbeleid - herhaling van de handel in drugs voorkomen en herstellen van de openbare orde - dat hij had moeten afzien van toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De rechtbank heeft bij dit oordeel terecht betrokken dat persoonlijke verwijtbaarheid niet is vereist voor toepassing van dit artikellid, dat de verhuurder verantwoordelijk is voor de gang van zaken in zijn pand en dat hij afdoende maatregelen dient te treffen om feiten als hier in geding te voorkomen.
Het betoog van [appellante] faalt.
Conclusie
10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, mr. F.C.M.A. Michiels en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, griffier.
w.g. Slump w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017
559.