Einde inhoudsopgave
De procesovereenkomst (BPP nr. XIII) 2012/6.2.2
6.2.2 Openbaarheid van de procedure
M.W. Knigge, datum 24-10-2012
- Datum
24-10-2012
- Auteur
M.W. Knigge
- JCDI
JCDI:ADS383486:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 10 februari 1983, appl. no. 7299/75 en 7496/76, NJ 1987, 315 (Albert en Le Compte/België), r.o. 34-35, EHRM 21 februari 1990, appl.no. 11855/85 (Hakansson en Sturesson/Zweden), r.o. 65-67; zie ook bijv. HR 15 november 1996, NJ 1997, 275, m.nt. F.C.B. van Wijmen (B./S. c.s.), r.o. 3.2; HR 20 mei 1988, NJ 1989, 676, m.nt. Ma en EAA (Koster/Van Nie q.q.), r.o. 3.1.
Zo ook Frumer 2001, p. 209, nr. 290; De Schutter 2000, p. 483; zie ook Alkema 1999, p. 36. Een uitzondering lijkt te gelden voor het hoger beroep van een uitspraak waarbij een faillissement is uitgesproken. Uit HR 20 mei 1988, NJ 1989, 676, m.nt. Ma en EAA (Koster/Van Nie q.q.), r.o. 3.1 lijkt te volgen dat partijen in een dergelijk geval behandeling met gesloten deuren kunnen overeenkomen en dat de rechter hieraan gebonden is. Verklaring voor deze uitzondering is wellicht het feit dat de wet reeds uitgaat van behandeling in raadkamer (zie art. 8 lid 6 jo. art. 4 lid 1 Fw). De Hoge Raad meent echter dat behandeling toch openbaar dient te geschieden, tenzij partijen van een andere wens blijk geven. Kennelijk kan hier dus, mede gezien de belangenafweging die de wetgever heeft gemaakt, reeds op voorhand worden aangenomen dat de wens van partijen zwaarder weegt dan het algemeen belang van een openbare behandeling, zodat de rechter dit niet in ieder afzonderlijk geval hoeft te toetsen.
Zie EHRM 8 december 1983, appl.no. 8273/78 (Axen/Duitsland), r.o. 25; EHRM 8 december 1983, appl.no. 7984/77 (Pretto c.s../Italië), r.o. 21; EHRM 18 december 2008, appl.no. 69917/01, NJ 2010, 79, m.nt. M.J. Borgers (Saccoccia/Oostenrijk), r.o. 70.
Vaststaat dat partijen afstand kunnen doen van het recht op een openbare behandeling van de zaak.1 Aangenomen moet echter worden dat zij niet bij overeenkomst mogen bepalen dat hun zaak met gesloten deuren zal worden behandeld. Zij hebben geen recht op een geheime behandeling. De rechter heeft dus steeds het laatste woord.2 De reden is dat het recht op een openbare behandeling mede het belang van vertrouwen in de rechtspraak dient. De openbaarheid maakt namelijk publieke controle van de gang van zaken tijdens burgerlijke procedures mogelijk. Bovendien helpt openbaarheid verzekeren dat toegang bestaat tot een procedure die aan een aantal minimumwaarborgen voldoet. Het waarborgt dat de rechten van partijen daadwerkelijk in acht worden genomen.3 Hoewel partijen dit recht dus niet bij overeenkomst buiten toepassing kunnen laten, kan de rechter uiteraard wel het feit dat partijen het eens zijn over een behandeling met gesloten deuren meewegen bij zijn beslissing op grond van artikel 27 Rv.