HR, 06-02-2015, nr. 11/00483bis
ECLI:NL:HR:2015:224
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
06-02-2015
- Zaaknummer
11/00483bis
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:224, Uitspraak, Hoge Raad, 06‑02‑2015; (Cassatie, Uitspraak na prejudiciële beslissing)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1893, Gevolgd
- Vindplaatsen
V-N 2015/10.20 met annotatie van Redactie
Uitspraak 06‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Dividendbelasting. BRK. Artikelen 43, 56 en 57 EG-Verdrag. Artikel 55 LGO-besluit. Prejudiciële vragen: zijn eigen LGO voor de toepassing van artikel 56 derde staten? Toepassing standstill-bepaling op artikel 11, lid 3, BRK. Gezamenlijke belastingdruk van belang? Invloed rulingpraktijk?
Partij(en)
6 februari 2015
nr. 11/00483bis
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 december 2010, nr. 08/01179, na beantwoording van de door de Hoge Raad bij een arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Unie gestelde vragen.
1. Geding in cassatie
Voor een overzicht van het geding in cassatie tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 23 december 2011, nr. 11/00483, ECLI:NL:HR:2011:BT1528, BNB 2012/197, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.
Bij arrest van 5 juni 2014, X B.V. en TBG Limited, gevoegde zaken C-24/12 en C-27/12, ECLI:EU:C:2014:1385, BNB 2014/187, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:
“Het recht van de Unie moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een belastingmaatregel van een lidstaat waardoor het kapitaalverkeer tussen deze lidstaat en zijn eigen land en gebied overzee wordt beperkt, in zoverre daarmee de doelstelling van bestrijding van belastingontduiking daadwerkelijk en evenredig wordt nagestreefd.”
Belanghebbende heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op dit arrest.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 2 oktober 2014 nader geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
2. Nadere beoordeling van het middel
2.1.
In zijn hiervoor in onderdeel 1 vermelde arrest heeft het Hof van Justitie overwogen dat een belastingmaatregel als de onderhavige valt onder de fiscale uitzonderingsclausule zoals opgenomen in artikel 55, lid 2, van het besluit 2001/822/EG van de Raad van 27 november 2001 betreffende de associatie van de LGO met de Europese Economische Gemeenschap (hierna: het LGO besluit) en mitsdien blijft buiten de werkingssfeer van artikel 47, lid 1, van het LGO-besluit, op voorwaarde dat daarmee de doelstelling van bestrijding van belastingontduiking daadwerkelijk en evenredig wordt nagestreefd.
2.2.
De doelstelling van de onderhavige regeling zoals deze blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de wet waarbij de BRK werd gewijzigd, te weten het ontdoen van de Nederlandse Antillen van het imago van belastingparadijs en het handhaven van de bestaande effectieve belastingdruk op deelnemingsdividenden op dividenden die vanuit Nederland naar de Nederlandse Antillen worden uitgekeerd (vgl. Kamerstukken II 2000/01, 27 910 (R 1695), nr. 3, blz. 1 e.v.), wordt daadwerkelijk en evenredig nagestreefd met het sinds 2002 volgens artikel 11, lid 3, derde volzin, letter a, van de BRK ingevoerde bronbelastingtarief van 8,3 percent (zie de onderdelen 3.5.4 tot en met 3.5.7 van het hiervoor in onderdeel 1 vermelde arrest van de Hoge Raad).
Hetgeen is overwogen in meergenoemd arrest van het Hof van Justitie laat voorts geen ruimte voor de gevolgtrekking dat de bestreden heffing anderszins in strijd zou zijn met het recht van de Unie.
Het middel faalt.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2015.