Zie HR 19 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC9312, NJ 1999, 139, rov. 5.2; HR 15 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9639, NJ 2004, 464, rov. 4.2; HR 5 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7372, NJ 2012, 369, rov. 3.4.
HR, 16-09-2014, nr. 12/05887
ECLI:NL:HR:2014:2764
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-09-2014
- Zaaknummer
12/05887
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:2764, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑09‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1542, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1542, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑06‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:2764, Gevolgd
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0361
NbSr 2014/246
Uitspraak 16‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Bewezenverklaring. Het als bewijs bezigen van een beroep op het zwijgrecht is niet toelaatbaar. De HR herhaalt de toepasselijke rechtsregel uit ECLI:NL:HR:1997:ZD0733. I.c. heeft het Hof de weigering van verdachte te verklaren over de in de bewezenverklaring vermelde auto als bewijsmiddel gebezigd. Dat is in strijd met voornoemde rechtsregel. In zoverre is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed. Dat het Hof de juistheid van een nadien door verdachte afgelegde verklaring over de in de bewezenverklaring vermelde auto niet aannemelijk heeft geacht leidt niet tot een ander oordeel.
Partij(en)
16 september 2014
Strafkamer
nr. S 12/05887
SG/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 december 2012, nummer 23/000289-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de beslissingen over feit 2 en de strafoplegging betreft, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde ten onrechte mede heeft doen steunen op de omstandigheid dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van zijn zwijgrecht.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 6 april 2009 te Amsterdam een auto Audi A4 TD, kenteken [AA-00-AA], voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer het volgende bewijsmiddel:
"8. Proces-verbaal van verhoor van de verdachte met nummer 2009092786-21 van 6 april 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina 46 en verder).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
Vraag: we hebben je auto - een Audi kenteken [AA-00-AA] - in beslag genomen. Hoe kom je aan dit waardevolle goed?
Antwoord: Ik wil daar geen antwoord op geven."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde voorts nog het volgende overwogen:
"Audi A4
Uit het proces-verbaal van witwassen blijkt dat de Audi A4 ten tijde van de aankoop door de verdachte op 27 januari 2009 een waarde had van € 12.225,–. Gelet op de hoge waarde van de auto mag van de verdachte een verklaring voor de herkomst van het daarvoor benodigde geld verlangd worden. De verdachte heeft verklaard dat hij de Audi heeft gekocht met de € 15.000,– die hij van [betrokkene 1] heeft geleend. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg op 7 januari 2011 verklaard dat hij aan [betrokkene 1] geen rente hoefde te betalen voor de lening en dat hij het geld terug zou betalen door werkzaamheden te verrichten voor [betrokkene 1]. De terugbetaling zou vanaf juli 2009 beginnen. [betrokkene 1] heeft bij de politie op 9 december 2009 (dossierpagina's 39 tot en met 41) verklaard dat hij een geldbedrag van € 15.000,– aan de verdachte heeft geleend, dat hij alleen zakelijk contact heeft met de verdachte, dat de verdachte werkzaamheden voor hem heeft verricht en daarmee een gedeelte van de lening heeft verrekend, dat zijn boekhouder van de leningovereenkomst niet weet, maar wel van de facturen die de verdachte heeft gegeven voor de door hem verrichte werkzaamheden. De boekhouder van [betrokkene 1], [betrokkene 2] heeft echter op 9 december 2009 ten overstaan van de politie verklaard (dossierpagina's 42 en 43) dat in de boekhouding van [betrokkene 1] geen crediteur met de naam "[verdachte]" bekend is en dat [betrokkene 1] telefonisch aan hem heeft medegedeeld dat de facturen nog bij hem, [betrokkene 1], zijn.
Onder de hiervoor omschreven omstandigheden acht het hof de verklaring die de verdachte heeft gegeven voor het bezit van de Audi A4 niet aannemelijk geworden. Het hof acht het hoogst onwaarschijnlijk dat [betrokkene 1] een dergelijk hoog geldbedrag aan de verdachte zou hebben uitgeleend zonder rente of terugbetalingsregeling. Dat de verdachte werkzaamheden heeft verricht voor [betrokkene 1] en die diensten heeft verrekend met de lening is niet aannemelijk geworden gelet op de voormelde verklaring van [betrokkene 2].
Blijkens het proces-verbaal van witwasconstructie van 7 januari 2010, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], is het kenteken van de Audi op 28 januari 2009 op naam van de verdachte gesteld, terwijl bij de belastingdienst geen gegevens van de verdachte bekend zijn in de jaren 2008 en 2009, zodat aangenomen kan worden dat de verdachte in die periode geen legale inkomsten heeft gehad waarmee hij de auto kon financieren. De sloopwerkzaamheden of de klusjes die de verdachte af en toe zou hebben uitgevoerd zijn niet nader geconcretiseerd, zodat niet aannemelijk is geworden dat de beloning daarvoor toereikend was om een auto ter waarde van € 12.225,- aan te kunnen schaffen.
Het hof komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de Audi A4 is verkregen uit enig misdrijf."
2.3.
Bij de beoordeling van de klacht moet het volgende worden vooropgesteld. De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken (vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584).
2.4.
Blijkens hetgeen hiervoor onder 2.2.2 is weergegeven heeft het Hof de weigering van de verdachte te verklaren over de in de bewezenverklaring vermelde auto als bewijsmiddel gebezigd. Dat is in strijd met voornoemde rechtsregel. In zoverre is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed en slaagt het middel. Dat het Hof, blijkens hetgeen hiervoor onder 2.2.3 is weergegeven, de juistheid van een nadien door de verdachte afgelegde verklaring over de in de bewezenverklaring vermelde auto niet aannemelijk heeft geacht, leidt niet tot een ander oordeel.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2014.
Conclusie 10‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Bewezenverklaring. Het als bewijs bezigen van een beroep op het zwijgrecht is niet toelaatbaar. De HR herhaalt de toepasselijke rechtsregel uit ECLI:NL:HR:1997:ZD0733. I.c. heeft het Hof de weigering van verdachte te verklaren over de in de bewezenverklaring vermelde auto als bewijsmiddel gebezigd. Dat is in strijd met voornoemde rechtsregel. In zoverre is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed. Dat het Hof de juistheid van een nadien door verdachte afgelegde verklaring over de in de bewezenverklaring vermelde auto niet aannemelijk heeft geacht leidt niet tot een ander oordeel.
Nr. 12/05887 Zitting: 10 juni 2014 (bij vervroeging) | Mr. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
Verdachte is bij arrest van 7 december 2012 door het gerechtshof Amsterdam wegens 1. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” en 2. “witwassen” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren. Tevens heeft het hof een onder verdachte in beslag genomen auto verbeurd verklaard.
Mr. G. Meijers, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het tweede middel, in samenhang met de toelichting daarop gelezen, klaagt dat het hof in strijd met de onschuldpresumptie van art. 6, tweede lid, EVRM een proces-verbaal van verhoor van verdachte, inhoudende dat verdachte geen antwoord wilde geven op de vraag hoe hij aan de onder hem in beslag genomen Audi was gekomen, voor het bewijs heeft gebruikt.
De aanvulling op het verkort arrest bevat als bewijsmiddel 8 een proces-verbaal van verhoor van verdachte met de volgende door het hof redengevend geachte inhoud:
“Vraag: we hebben je auto – een Audi kenteken [AA-00-AA] – in beslag genomen. Hoe kom je aan dit waardevolle goed?
Antwoord: Ik wil daar geen antwoord op geven.”
5. Volgens vaste rechtspraak kan de omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden op zichzelf, mede gelet op art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs bijdragen.1.
6. Het hof heeft in strijd met deze regel de weigering van verdachte om te antwoorden op de vraag hoe hij aan de onder hem in beslag genomen Audi was gekomen als bewijsmiddel gebezigd. Dat betekent dat de bewezenverklaring van feit 2 onvoldoende met redenen is omkleed.
7. Omdat het tweede middel slaagt en reeds om die reden vernietiging van het bestreden arrest moet volgen, behoeft het eerste middel, dat klaagt dat het hof een eveneens op feit 2 betrekking hebbend getuigenverzoek van de verdediging ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen, geen bespreking meer. Mocht de Hoge Raad hierover anders oordelen, dan ben ik uiteraard gaarne bereid aanvullend te concluderen.
8. Ambtshalve heb ik geen andere grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
9. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de beslissingen over feit 2 en de strafoplegging betreft en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam om deze in zoverre opnieuw te berechten.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑06‑2014