Einde inhoudsopgave
Het voorlopig getuigenverhoor (BPP nr. XVII) 2015/176
176 Niet betwiste feiten
Mr. E.F. Groot, datum 01-01-2015
- Datum
01-01-2015
- Auteur
Mr. E.F. Groot
- JCDI
JCDI:ADS454634:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Bewijs
Voetnoten
Voetnoten
Hierop gelden een paar uitzonderingen. Zo kan de rechter in geval van verstek de eiser opdragen bewijs van zijn stellingen te leveren, indien de rechter twijfelt aan de stellingen van de eiser (HR 17 januari 1969, ECLI:NL:HR:1969:AB5051, NJ 1969, 112 (Boré/De Vries)). Daarnaast geldt een feit, dat niet of onvoldoende is betwist, niet als vaststaand als de aanvaarding van de stellingen van partijen zou leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. Hierdoor wordt voorkomen dat als gevolg van niet (voldoende) betwisting een door de wet ongewenst rechtsgevolg in het leven wordt geroepen. Art. 149 lid 1 Rv.
Rb. Rotterdam 28 september 2006, ECLI:NL:RBROT:2006:AY9170.
PG Bewijsrecht 1988, p. 114; Asser Procesrecht/Asser 3 2013/114-115; Rutgers (Burgerlijke Rechtsvordering), art. 154, aant. 5.
HR 21 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF3938, NJ 2008, 608 en JBPr 2009, 12, m.nt. E.F. Groot (Udo/Renault). In de zaak Udo/Renault wilde Udo in een voorlopig getuigenverhoor feiten bewijzen die niet door Renault werden betwist in de aanhangige hoofdzaak. Het hof wees het verzoek af vanwege onvoldoende belang op grond van verschillende omstandigheden (waaronder de niet-betwisting) tezamen. Naar mijn mening is het in een voorlopig getuigenverhoor willen bewijzen van in de hoofdzaak niet betwiste feiten een zelfstandige reden voor afwijzing van het verzoek op grond van art. 189 jo. 166 Rv.
Niet betwiste feiten – feiten die door de ene partij zijn gesteld en door de andere partij zijn erkend of niet dan wel onvoldoende zijn betwist – hoeven in de hoofdzaak niet te worden bewezen (art. 149 lid 1 Rv).1 Het houden van een (voorlopig) getuigenverhoor ter vaststelling van feiten die in de hoofdzaak niet hoeven worden bewezen, is onnodig en de art. 189 jo. 166 Rv vereisen dan ook dat feiten betwist moeten zijn.2 Alleen als de hoofdzaak aanhangig is en door de wederpartij een conclusie van antwoord is genomen of een verweerschrift is ingediend, is bekend welke feiten niet worden betwist.
Van niet-betwiste feiten is ten eerste sprake in geval van een gerechtelijke erkentenis, namelijk als feiten binnen een geding zijn erkend (art. 154 Rv). Feiten die in de – reeds aanhangige – hoofdzaak zijn erkend, hoeven in die hoofdzaak niet te worden bewezen. Een gerechtelijke erkentenis die niet is gedaan in de hoofdzaak in het kader waarvan het voorlopig getuigenverhoor wordt verzocht, maar bijvoorbeeld in een andere tussen partijen aanhangige of besliste zaak, kan niet als een erkentenis in de zin van art. 154 Rv worden beschouwd.3 Als een voorlopig getuigenverhoor wordt verzocht voordat de hoofdzaak aanhangig is, kan er derhalve van een gerechtelijke erkentenis van feiten in die hoofdzaak geen sprake zijn.
Van niet-betwiste feiten is ten tweede sprake als de gedaagde verstek laat gaan (art. 139 Rv) of weliswaar verschijnt in de procedure maar geen of niet voldoende gemotiveerd verweer voert. Een voorlopig getuigenverhoor voldoet derhalve niet aan de eis dat de feiten betwist zijn, als de hoofdzaak aanhangig is en uit de conclusie van antwoord of het verweerschrift van de wederpartij blijkt dat zij zich niet verweert tegen de feiten die de verzoeker wil bewijzen.4