Einde inhoudsopgave
RvdW 2020/578
Procesrecht, executierecht. Verhouding kort geding en bodemprocedure; afstemmingsregel. Vordering schorsing tenuitvoerlegging in kort geding (art. 438 lid 2 Rv); maatstaf; juridische misslag; misbruik van bevoegdheid.
HR 24-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:806
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24 april 2020
- Magistraten
Mrs. C.A. Streefkerk, M.V. Polak, C.E. du Perron, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff
- Zaaknummer
19/00155
- Conclusie
A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Beslag en executie
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:806, Uitspraak, Hoge Raad, 24‑04‑2020
ECLI:NL:PHR:2019:1202, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑11‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑01‑2019
- Wetingang
Essentie
Procesrecht, executierecht. Verhouding kort geding en bodemprocedure; afstemmingsregel. Vordering schorsing tenuitvoerlegging in kort geding (art. 438 lid 2 Rv); maatstaf; juridische misslag; misbruik van bevoegdheid.
Samenvatting
De rechter die in kort geding beslist op een vordering tot het geven van een voorlopige voorziening nadat de civiele bodemrechter een uitspraak in de hoofdzaak heeft gedaan, dient in beginsel zijn uitspraak af te stemmen op het oordeel van die bodemrechter, ongeacht of dit oordeel is gegeven in een tussenuitspraak of in een einduitspraak, in de overwegingen of in het dictum van de uitspraak, en ongeacht of de uitspraak ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.