CRvB 22 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3820 en 19 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4229.
CRvB, 03-08-2023, nr. 22 / 778 AOW
ECLI:NL:CRVB:2023:1505
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
03-08-2023
- Zaaknummer
22 / 778 AOW
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2023:1505, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 03‑08‑2023; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1709
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:1027, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Viditax (FutD) 2023080803
FutD 2023-2155
Uitspraak 03‑08‑2023
Inhoudsindicatie
De Svb mocht afwijzend beslissen op een verzoek van appellant om over 2012 mee te werken aan het sluiten van een regularisatieovereenkomst met het voor Luxemburg bevoegde orgaan. De Svb hoefde niet nader te overleggen met het voor Luxemburg bevoegde orgaan alvorens te beslissen op het verzoek van appellant.
22. 778 AOW
Datum uitspraak: 3 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 maart 2022, 21/482 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
De Svb heeft afwijzend beslist op het verzoek van appellant om over 2012 mee te werken aan een zogenoemde regularisatieovereenkomst met het voor Luxemburg bevoegde orgaan. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt maar de Svb is bij zijn afwijzing gebleven. Het beroep van appellant daartegen is door de rechtbank ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. J.H. Weermeijer hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2023. Namens appellant is mr. Weermeijer verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
OVERWEGINGEN
Samenvatting
In deze uitspraak bevestigt de Raad dat de Svb afwijzend mocht beslissen op een verzoek van appellant om over 2012 mee te werken aan het sluiten van een regularisatieovereenkomst met het voor Luxemburg bevoegde orgaan. De Svb hoefde niet nader te overleggen met het voor Luxemburg bevoegde orgaan alvorens te beslissen op het verzoek van appellant.
Inleiding
1.1.
Appellant heeft in de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 gewerkt op een binnenschip met een in Nederland gevestigde eigenaar. Voor dit werk is appellant verloond via een in Luxemburg gevestigd bedrijf. Op appellant is over 2012 de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving van toepassing geacht.
1.2.
Bij besluit van 2 juli 2020 heeft de Svb afwijzend beslist op een verzoek van appellant om mee te werken aan het sluiten van een regularisatieovereenkomst met het voor Luxemburg bevoegde orgaan die ertoe leidt dat op appellant over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 alleen de Luxemburgse socialezekerheidswetgeving van toepassing wordt geacht.
1.3.
Tegen het besluit van 2 juli 2020 heeft appellant bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de Svb bij besluit van 18 december 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Het hoger beroep van appellant
3. In hoger beroep is aangevoerd dat appellant nagenoeg alleen in België heeft gevaren en geen Rijnvarende is. Voorts is aangevoerd dat de Svb ten onrechte geen nader overleg heeft gevoerd met het voor Luxemburg bevoegde orgaan alvorens afwijzend op het verzoek van appellant te beslissen. Volgens appellant kan het bestreden besluit om die reden geen stand houden.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant bij de aangevallen uitspraak verworpen op gronden die de Raad onderschrijft. De gronden die zien op de toepasselijke wetgeving kunnen geen doel treffen nu het geschil een regularisatiebesluit betreft. Ingevolge artikel 16 van Verordening (EG) nr. 883/2004 kunnen de bevoegde organen van twee of meer lidstaten van de Europese Unie, al dan niet op verzoek, in onderlinge overeenstemming vaststellen dat op een werknemer een andere socialezekerheidswetgeving van toepassing is dan de socialezekerheidswetgeving die volgens de aanwijsregels van toepassing is. Zoals de rechtbank onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (bijv. de uitspraak van 30 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:312) terecht heeft overwogen gaat het hierbij om een discretionaire bevoegdheid waarin de bevoegdheid van de betrokken organen om afwijzend te beslissen besloten moet worden geacht. De bevoegdheid van de Svb om afwijzend te beslissen op een verzoek om mee te werken aan het sluiten van een regularisatieovereenkomst bestaat ook als het bevoegde orgaan van de andere betrokken lidstaat wel bereid is om mee te werken aan het sluiten van een regularisatieovereenkomst. Het gegeven dat het voor Luxemburg bevoegde orgaan te kennen heeft gegeven bereid te zijn om ten gunste van appellant mee te werken aan een regularisatieovereenkomst over 2012 betekent daarom niet dat de Svb gehouden is om daar ook aan mee te werken of om in nader overleg te treden met het voor Luxemburg bevoegde orgaan.
4.2.
De Svb pleegt de discretionaire bevoegdheid om een regularisatieprocedure te starten over reeds verstreken verzekeringstijdvakken, alleen toe te passen indien blijkt van voldoende in aanmerking te nemen bijzondere omstandigheden, waarbij niet alomvattend nader is gedefinieerd wat daar precies onder moet worden verstaan. Daarbij hecht de Svb bijzondere betekenis aan de vraag vanaf welk moment de betrokkene op grond van besluiten of andere correspondentie van de Belastingdienst of de Svb er meer dan voorheen rekening mee heeft moeten houden dat hij verzekerd zou worden geacht voor de Nederlandse socialezekerheidswetgeving. De Raad heeft reeds eerder1.geoordeeld dat dit beleid niet onredelijk is. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat de Svb gezien de brieven van de Belastingdienst van 3 februari 2009 en 10 april 2009, op juiste gronden geen bijzondere omstandigheden heeft aangenomen om tot regularisatie over te gaan. In hoger beroep heeft appellant evenmin gewezen op bijzondere omstandigheden op grond waarvan de Svb gehouden is om alsnog ten gunste van appellant mee te werken aan regularisatie over 2012. Voor het overige herinnert de Raad aan wat hij over regularisatie heeft overwogen in zijn tussen partijen gewezen uitspraak van 16 juli 2021.2.
Conclusie en gevolgen
5.1.
Uit punt 4 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Ook krijgt appellant het griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en A. van Gijzen en A. Venekamp als leden, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2023.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) L.C. van Bentum
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 03‑08‑2023
CRvB 16 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1770.